nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2005
In mei 2005 stelden GroenLinks, LPF en VVD kamervragen over de vergoedingen
van commissies. Naar aanleiding daarvan heeft de Ministerraad besloten tot
het uitvoeren van een rijksbrede inventarisatie van commissies en de vergoedingen
die (leden van) deze commissies ontvangen. Met deze brief wil ik u graag in
kennis stellen van de resultaten van deze inventarisatie. Ik geef daarbij
tevens aan welke acties het kabinet aan de inventarisatie verbindt.
Bij deze brief treft u mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
de antwoorden op de kamervragen van GroenLinks aan (zie Aanhangsel Handelingen
II, nr. 209, vergaderjaar 2005–2006).
Resultaten inventarisatie
Uit de inventarisatie blijkt dat in mei 2005 er 297 commissies actief
waren met circa 1900 betaalde leden (zie bijlagen 1 en 2)1. Het betreft commissies van diverse pluimage zoals adviescolleges,
onderzoekscommissies en commissies van bezwaar.
Uit de inventarisatie blijkt dat niet alleen sprake is van grote diversiteit
aan commissies, maar ook aan (interpretaties van) regelgeving die binnen de
Rijksoverheid voor vergoedingen aan commissieleden wordt gehanteerd. Per departement,
maar ook binnen departementen wordt anders omgegaan met commissies (verschillende
vergoedingen, interne regels).
Enkele kengetallen uit de inventarisatie zijn:
• Bij 13% van de commissies wordt een vergoeding toegekend
die hoger is dan het maximum als gesteld in het vacatiegeldenbesluit of vergoedingenbesluit.
• In circa 10% van het totaal aantal commissies is sprake
van onduidelijkheid in toepassing van regelgeving.
• 10% van de commissieleden ontvangt een vergoeding per uur
of per dagdeel. Het vacatiegeldenbesluit en vergoedingenbesluit voorzien slechts in een vergoeding per vergadering of een vaste vergoeding per
maand.
Daar waar sprake is van een vergoeding die hoger is dan het maximum als
gesteld in het vacatiegeldenbesluit of vergoedingenbesluit, is veelal sprake
van inhuur van externen (bijvoorbeeld externe voorzitters) die een marktconform
bedrag ontvangen (respectievelijk het bedrijf waarvoor zij werken dat bedrag
ontvangt) of van één of meer commissieleden die extra werkzaamheden
verrichten voortkomend uit hun commissiewerkzaamheden.
Beleidsconclusies
Uit de resultaten van de inventarisatie van commissies, kan onder andere
worden afgeleid dat:
• er sprake is van (te) grote diversiteit in de (interpretatie van)
de regelgeving;
• de bestaande regelgeving in een aantal gevallen niet voorziet in
de bestaande behoeften (bijvoorbeeld om een vergoeding per uur of per dag
toe te kennen);
• er te weinig sprake is van transparantie in/overzicht van de vergoedingen
die door departementen aan commissieleden worden verstrekt;
• in een aantal gevallen sprake is van overschrijding van de daarvoor
geldende maximumbedragen.
De Ministerraad heeft naar aanleiding van bovenstaande besloten onderstaande
actiepunten op te pakken:
1. Vereenvoudiging en in elkaar voegen van de bestaande
regelgeving in één besluit.
Het vergoedingenbesluit en het vacatiegeldenbesluit worden samengevoegd
en komen in één hand te liggen (bij BZK).
2. Een algemene bepaling instellen voor afwijkingen van
het vergoedingen-/vacatiegeldenbesluit
Er komt een algemene bepaling voor afwijkingen van het nieuwe vergoedingen-/vacatiegeldenbesluit.
Hierbij mogen departementen alleen afwijken wanneer zij daarover in het proces
van voorbereiding optimale transparantie betrachten (o.a. een geldige motivering;
instemming van de vakminister, melden in de ministerraad).
3. Meer transparantie rondom vergoedingen aan leden van
commissies.
• Alle vergoedingen van leden van commissies worden voortaan gepubliceerd
in de staatscourant (in het instellingenbesluit of separaat in een benoemingenbesluit).
• Elk departement zet nog op 1 december 2005 (peildatum 1 mei
2005) alle vergoedingen van leden van commissies op zijn eigen website. De
tijd tot 1 december is nodig om de departementen de gelegenheid te bieden
de commissieleden hiervan in kennis te stellen en daarbij een zorgvuldige
proceduregang te betrachten.
Ten slotte dienen de afzonderlijke departementen vanzelfsprekend de onvolkomenheden
aan te pakken die op de departementen zijn geconstateerd naar aanleiding van
het onderzoek. Het gaat hierbij bij voorbeeld om commissieleden die worden
betaald volgens het vergoedingenbesluit terwijl het vacatiegeldenbesluit diende
te worden gehanteerd.
Het bovenstaande zal binnen afzienbare termijn leiden tot een duidelijke,
eenduidige en transparante vergoedingenverstrekking binnen de Rijksdienst,
met de benodigde flexibiliteit om een oplossing te bieden voor gevallen die
zich niet laten oplossen via de standaardregeling. Op deze wijze is de overheid
ook in de toekomst verzekerd van optimale verkrijging en benutting van de
kennis die benodigd is voor het uitvoeren van haar taak.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes