28 325 Bouwregelgeving 2002–2006

Nr. 124 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 mei 2010

Op 13 april 2010 heeft de Kamer de motie Vietsch c.s. (Kamerstukken II 2009–2010, 28 325, nr. 122) aangenomen. In die motie is verzocht om de voorgenomen wijzigingen van het Bouwbesluit naar de Kamer te sturen voordat het ontwerp-besluit voor advies aan de Raad van State wordt aangeboden. Bij brief van 20 april 2010 heb ik aangegeven op welke wijze ik die motie wil uitvoeren (Kamerstukken II 2009–2010, 28 325, nr. 123). In die brief heb ik toegezegd de Kamer begin mei 2010 een brief over het betreffende ontwerp-besluit te sturen. Met deze brief geef ik aan die toezegging gevolg.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op:

  • 1. de achtergrond van het voorgenomen besluit;

  • 2. de inhoud van het ontwerp-besluit;

  • 3. het advies van het Overlegplatform Bouwregelgeving over het ontwerp-besluit;1

  • 4. het verdere traject van het ontwerp-besluit;

  • 5. de implementatie van het besluit.

1. Achtergrond

De wettelijke grondslag van het nieuwe besluit is gelegen in de artikelen 2, 3, 5, 6 en 120 van de Woningwet zoals die luiden na de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging en herschikking grondslagen lagere regelgeving) (Stb. 2009, 324). Dat nieuwe besluit zal voorschriften bevatten over het (ver)bouwen en slopen van bouwwerken, over het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden en over de staat en het gebruik van bestaande bouwwerken, open erven en terreinen. Die voorschriften zijn tot nu toe opgenomen in het Bouwbesluit 2003 en de daarmee samenhangende ministeriële regeling, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit), paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels en gemeentelijke bouwverordeningen. Het nieuwe besluit en de daarmee samenhangende nieuwe ministeriële regeling vervangen de genoemde besluiten, paragraaf, regeling en gemeentelijke voorschriften. In wetstechnische zin is derhalve geen sprake van een ontwerp-besluit tot wijziging van het huidige Bouwbesluit 2003 maar van een geheel nieuw besluit dat bestaande voorschriften vervangt. Tevens zijn enkele nieuwe voorschriften opgenomen.

Doel van de integratie van de voorschriften in één nieuw besluit is de complexiteit van de bouwregelgeving te verminderen, de eenduidigheid te vergroten, te komen tot minder en eenvoudiger regels en het creëren van meer samenhang in de systematiek van de bouwregelgeving. Het onderbrengen van de betreffende voorschriften in één besluit en het aanbrengen van een zodanige structuur dat samenhangende voorschriften bij elkaar worden geplaatst, maken het mogelijk de regelgeving transparanter te maken, meer eenheid in de systematiek, begrippen en begripsomschrijvingen aan te brengen en het verband tussen samenhangende voorschriften en verplichtingen duidelijker tot uitdrukking te brengen.

Het voornemen tot deze integratie is aangekondigd bij brief aan de Kamer van 29 april 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 28 325, nr. 79) waarin is gesteld dat de herziening van het huidige stelsel moet leiden tot een belangrijke verlaging van de regel- en lastendruk. De uniformering van voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordeningen is reeds aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 april 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 325, nr. 1). Na de uniformering van de voorschriften over het indienen van een aanvraag om bouwvergunning (2003) en over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen (2008) worden met het nieuwe besluit thans ook de voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordeningen over het slopen van bouwwerken en over het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden geüniformeerd.

2. Materiële inhoud op hoofdlijnen

2.1. Algemeen

Naast begrips- en slot- en overgangsbepalingen bevat het besluit:

  • bouwtechnische voorschriften over de nieuwbouw en verbouw van bouwwerken (voorheen Bouwbesluit 2003);

  • bouwtechnische voorschriften over de staat van bestaande bouwwerken (voorheen Bouwbesluit 2003);

  • voorschriften over voorzieningen, toestellen en installaties in een bouwwerk (voorheen Bouwbesluit 2003, Gebruiksbesluit en bouwverordening);

  • voorschriften over het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen (voorheen Gebruiksbesluit, bouwverordening en paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels);

  • voorschriften over het slopen van bouwwerken (voorheen bouwverordening), en

  • voorschriften over het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden (voorheen bouwverordening).

Deze voorschriften worden gegeven vanuit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.

Het ontwerp-besluit omvat negen hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen, waaronder begripsbepalingen, een gelijkwaardigheidsbepaling, voorschriften over de toepassing van normen en kwaliteitsverklaringen, voorschriften over de toepassing van de voorschriften op monumenten en een aantal procedurele voorschriften. De hoofdstukken 2 tot en met 5 bevatten bouwtechnische voorschriften vanuit het oogpunt van respectievelijk veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid/milieu. Hoofdstuk 6 bevat voorschriften over een aantal voorzieningen (zoals gas, water en elektra) en over toestellen en installaties (zoals brandmeldinstallaties). Hoofdstuk 7 bevat voorschriften over het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen. Hoofdstuk 8 bevat voorschriften over het slopen van bouwwerken en over het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden. Hoofdstuk 9 bevat slot- en overgangsbepalingen.

Bij de opbouw van de afzonderlijke voorschriften is zoveel mogelijk de opbouw van het huidige Bouwbesluit 2003 gevolgd. Die opbouw houdt in dat een voorschrift in functionele termen is gesteld (bijvoorbeeld: «Een te bouwen gebouw is energiezuinig») waaraan een prestatie-eis met bijbehorende bepalingsmethode is verbonden, zodat voor een ieder duidelijk is wanneer precies aan de functionele eis is voldaan en op welke wijze dat kan worden bepaald. Op grond van de in het besluit opgenomen gelijkwaardigheidsbepaling mag het met het voorschrift beoogde kwaliteitsniveau ook op een andere manier worden bereikt. Die systematiek biedt ontwerpers ontwerpvrijheid en ruimte voor toepassing van innovatieve technische oplossingen.

De technische bouwvoorschriften in het besluit gaan uit van het beginsel van «vrije indeelbaarheid». De voorschriften worden daarom aan een zo groot mogelijke eenheid gesteld. Eén eis aan een eigenschap van een gebouw is te prefereren boven een aantal eisen aan bouwdelen en één eis aan een bouwdeel is weer te verkiezen boven een aantal eisen aan bouwmaterialen. Met dit beginsel behoudt de ontwerper de meeste vrijheid om oplossingen te bedenken die aansluiten bij de wensen van de opdrachtgever en de marktsituatie.

Bij verbouw van een bestaand bouwwerk is in het ontwerp-besluit afgestapt van het stelsel van ontheffingen dat tot nu toe werd gehanteerd. Dit om te voorkomen dat voor elke ingreep waarbij van de nieuwbouweisen wordt afgeweken (dus ook voor ingrepen die op zich op grond van het Besluit omgevingsrecht bouwvergunningsvrij zijn) een ontheffing in de vorm van een omgevingsvergunning zou zijn vereist. Gezocht is naar een oplossing voor de bouwpraktijk waarbij voor zowel vergunningplichtige als vergunningsvrije verbouwingen een uniform niveau van voorschriften geldt. Dit uniforme niveau wordt verkregen door het opnemen van een voorgeschreven niveau van eisen in bijna alle afdelingen van het besluit. Dit niveau varieert van nieuwbouweis tot het rechtens verkregen niveau met het niveau voor bestaande bouw als absolute ondergrens.

Het vertrekpunt bij de integratie van de vigerende voorschriften in het nieuwe integrale besluit is dat die integratie in beginsel beleidsneutraal dient te geschieden. De integratie heeft mitsdien niet als doel om materiële eisen te verzwaren of verlichten. Dat neemt niet weg dat het ontwerp-besluit een aanzienlijk aantal verschillen ten opzichte van de huidige voorschriften bevat. Die verschillen hebben de volgende achtergronden:

  • uniformering van systematiek, begrippen, begripsomschrijvingen e.d.;

  • aanpassing aan en afstemming met andere regelgeving, zoals de milieuregelgeving, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet luchtvaart;

  • doorwerking van EU-ontwikkelingen: Eurocodes, brandklassen, voorzieningen voor lozingen van hemelwater en huishoudelijk afvalwater;

  • doorwerking van leerervaringen bij de praktijktoepassing van de huidige voorschriften: verwerking van signalen vanuit organisaties, helpdesk bouwregelgeving, adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften e.d. (zoals herstel van onvolkomenheden, wegnemen van onduidelijkheden e.d.);

  • naar aanleiding van specifieke wensen Kamer:

    • algemeen: beperking van regel- en lastendruk: vereenvoudigingen door landelijke uniformering, integratie en afstemming van voorschriften e.d.

    • specifiek: gedane toezeggingen zoals met betrekking tot aanscherping Rc-waarde voor isolatie, aanscherping energieprestatiecoëfficiënt voor nieuwe woningen en opnemen van voorschriften voor buitenberging, buitenruimte, onderhoud van gebouwen (glas- en gevelreiniging), duurzaam bouwen en bouwen in plasbrandaandachtsgebieden.

2.2. Belangrijkste materiële wijzigingen ten opzichte van de vigerende voorschriften

2.2.1. Integratie, uniformering en afstemming van voorschriften

Het terugdringen van de regel- en lastendruk is in het ontwerp-besluit op meerdere manieren inhoud en vorm gegeven:

  • het Bouwbesluit 2003, de daarbij behorende ministeriële regeling, het Gebruiksbesluit, paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de voorschriften over slopen, het uitvoeren van sloop- en bouwwerkzaamheden en het gebruik van bouwwerken uit de 430 gemeentelijke bouwverordeningen worden vervangen door één nieuwe algemene maatregel van bestuur met één daarbij behorende ministeriële regeling, één set begrippen en begripsbepalingen en één systematiek;

  • het aantal afdelingen en het aantal artikelen is aanmerkelijk teruggebracht door afdelingen/artikelen te schrappen of samen te voegen;

  • de voorschriften zijn zoveel mogelijk vereenvoudigd en op elkaar afgestemd;

  • de toegankelijkheid van de voorschriften is zoveel mogelijk verbeterd (onder meer door toevoeging van een inhoudsopgave, kopjes boven de artikelen en een transponeringstabel waarin per artikelnummer de herkomst van het voorschrift is aangegeven).

2.2.2. Doorwerking Europese ontwikkelingen

Het ontwerp-besluit is afgestemd op een aantal Europese ontwikkelingen. Die afstemming betreft constructieve veiligheid (Eurocodes), brand- en rookclassificatie (Euroklassen) en de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater.

Eurocodes

Bij constructieve veiligheid werd voorheen verwezen naar de nationale constructienormen, ofwel de zogenoemde TGB’s (Technische grondslagen voor bouwconstructies). Inmiddels zijn onder regie van de Europese organisatie voor normalisatie (CEN) voor dit onderwerp Europese constructienormen (Eurocodes) tot stand gekomen. In het ontwerp-besluit worden deze Eurocodes voor de nieuwbouw aangewezen. Met de invoering van de Eurocodes is een belangrijke stap gezet in de Europese marktharmonisatie voor de bouwsector. Opgemerkt wordt dat in de Eurocodes de randvoorwaarden zijn opgenomen voor constructieve productspecificaties ten behoeve van de CE-markering voor bouwproducten.

Om een goede aansluiting op het in een specifieke lidstaat gebruikelijke veiligheidsniveau te waarborgen voorzien de lidstaten elke Eurocode van een eigen bindende «nationale bijlage». In de Nederlandse nationale bijlagen zijn de voor Nederland van belang zijnde keuzes en verder noodzakelijke parameters, formules, tabellen en teksten vastgelegd. Iedere Eurocode voor constructieve veiligheid moet dus in samenhang met zijn nationale bijlage worden gelezen. De in de nationale bijlagen gebruikte begrippen sluiten zoveel mogelijk aan op de begrippen die in de Eurocodes worden gebruikt, waardoor onder meer het oude begrip hoofddraagconstructie is vervallen. Voor de materiaalnormen waarvoor nog geen Eurocode is ontwikkeld, blijven de nationale NEN-normen aangewezen.

Voor de bestaande bouw is de NEN 8700 ontwikkeld, waarmee een brug geslagen is tussen de Eurocodes en de bestaande bouw.

Euroklassen

Vanaf 2003 bevatte de ministeriële regeling van het Bouwbesluit 2003 een duaal stelsel waarbij naast de voorgeschreven Nederlandse brand- en rookklassen naar keuze gebruik gemaakt mocht worden van de Europese bepalingsmethoden voor het materiaalgedrag bij brand van bouwmaterialen. Aangezien bijna alle Europese geharmoniseerde productnormen en technische goedkeuringen inmiddels van kracht zijn, dan wel toegepast mogen worden, zijn de Euroklassen voor nieuwbouw in het ontwerp-besluit definitief in de voorschriften opgenomen. De onderbouwing van de aan te houden grenswaarden in dit besluit is gebaseerd op het vergelijkend TNO-onderzoek 2001-CVBR03659. Dat onderzoek omvatte de vergelijking van de prestaties van bouwproducten op basis van de Nederlandse testmethode en de nieuwe Europese testmethode volgens NEN-EN 13501–1. Uitgangspunt hierbij was het gelijk blijven van het huidige veiligheidsniveau. Uit dit onderzoek is gebleken dat de Europese brandklassen en rookklassen niet altijd goed op elkaar aansluiten en dat alleen rookklasse s2 gekoppeld kan worden aan de voor te schrijven brandklassen. Genoemde onderzoeksresultaten zijn bepalend geweest voor het omzetten van de nationale brand- en rookklassen naar de Europese brand- en rookklassen voor nieuwbouw.

Voor de bestaande bouw blijven de Nederlandse brand- en rookklassen van toepassing en is de keuze geboden om ook uit te gaan van de Europese brand- en rookklassen, hetgeen vooral voor recente bestaande bouwwerken een uitkomst biedt.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater

De voorschriften over afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater zijn afgestemd met de voorschriften over lozingen van huishoudelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater die in het verlengde van de EU-richtlijn Stedelijk afvalwater in de milieuregelgeving zijn opgenomen.

2.2.3. Hoofdstuk 1: algemene bepalingen

De begripsbepalingen in dit hoofdstuk omvatten niet alleen meer begrippen die relevant zijn voor het bouwen maar ook voor het gebruiken en slopen van bouwwerken. De meeste begrippen in hoofdstuk 1 zijn afkomstig uit het Bouwbesluit 2003, de daarbij behorende ministeriële regeling, het Gebruiksbesluit, de model-Bouwverordening en paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels. Een aantal oude begrippen is vervallen of vervangen door een nieuwe omschrijving. Ook zijn er meerdere nieuwe begripsbepalingen opgenomen, zoals voor brandveiligheid en doorgangen in een bouwwerk. Omdat verder in de uitvoeringspraktijk soms onduidelijkheid bestond over de correcte uitleg en toepassing van de begrippen verblijfsgebied en verblijfsruimte, zijn enkele nieuwe begrippen voor de ruimtelijke indeling van een bouwwerk geïntroduceerd om die onduidelijkheden weg te nemen.

Personenbenadering in plaats van bezetingsgraadklasse

In het ontwerp-besluit zijn de bezettingsgraadklassen vervangen door een personenbenadering. De bezettingsgraadklassen waren bedoeld als instrument om nuances aan te brengen in de zwaarte van de voorschriften. De praktijk ervaart die klassen veelal als ingewikkeld en abstract. Bovendien zijn de tabellen door de bezettingsgraadklassen heel omvangrijk. Met de personenbenadering zijn de genoemde problemen weggenomen. De voorschriften voor bouwen en de bijbehorende tabellen zijn aanzienlijk vereenvoudigd en nu ook geheel in overeenstemming met de gebruiksvoorschriften in hoofdstuk 7 en zodoende afgestemd op de handhavingspraktijk voor brandveilig gebruik van bestaande gebouwen. Bij nieuwbouw wordt uitgegaan van het beoogde aantal personen in een ruimte en bij bestaande bouw van het aantal personen dat daadwerkelijk in een ruimte aanwezig mag zijn.

CE-markering en erkende kwaliteitsverklaringen

De voorschriften voor CE-markering en kwaliteitsverklaringen zijn geactualiseerd.

De bijzondere bepalingen omtrent verbouw en monumenten zijn aangepast in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de voorschriften voor tijdelijke bouw en verplaatsing zijn geactualiseerd.

Procedurevoorschriften

Dit hoofdstuk bevat ook de procedurevoorschriften voor onder meer de melding voor brandveilig gebruik en de melding voor slopen.

2.2.4. Hoofdstuk 2: Technische voorschriften vanuit het oogpunt van veiligheid

De voorschriften van dit hoofdstuk zijn grotendeels afkomstig uit hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2003 en de ministeriële regeling Bouwbesluit 2003. Dit hoofdstuk is aanzienlijk ingeperkt als gevolg van het schrappen van voorschriften, het samenvoegen van oude afdelingen en voorschriften en het schrappen van afdelingen in verband met de introductie van de Euroklassen en de nieuwe systematiek voor subbrandcompartimentering en vluchten. Tevens is een nieuw voorschrift opgenomen voor bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. De voormalige voorschriften uit hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2003 over de draairichting en zelfsluitendheid van deuren, droge blusleiding, brandslanghaspel, elektriciteit en noodstroomvoorziening, verlichting, gasvoorziening en toegang van een woongebouw zijn verplaatst naar hoofdstuk 6.

Afscheiding van vloeren, trappen en hellingbanen

De oude separate voorschriften voor de afscheiding van een vloer, een trap en een hellingbaan zijn samengevoegd in één nieuwe afdeling. Nu deze voorschriften onder één noemer zijn gebracht, zijn ook onbedoelde verschillen in eisen met betrekking tot afmetingen vervallen.

De eis ter voorkoming van het overklauteren is in het ontwerp-besluit beperkt tot de situaties waarin kinderen zonder direct toezicht van volwassenen moeten kunnen spelen bij woningen, kinderdagverblijven en basisscholen.

Trappen

In de afdeling voor trappen zijn de minimumeisen verminderd. Bij nieuwbouw is de zogenoemde B-trap geschrapt en er wordt nu expliciet onderscheid gemaakt tussen een reguliere trap en een vluchttrap. Daarnaast is de maatvoering van de optrede van een trap bij de woonfunctie aangepast zodat het aantal treden per trap nu beter uitkomt bij een hoogteverschil van 3 m tussen de vloeren. Voor de aan te houden breedte van de trap zijn niet de minimumeisen voor een trap doorslaggevend maar de brandveiligheidseisen voor ontvluchting. Bij de utiliteitsbouw moet het veilig kunnen ontvluchten worden gewaarborgd door de doorstroomcapaciteit van de trap(pen). Bij een woongebouw is het veilig kunnen vluchten over een trap op een andere manier gewaarborgd. Een woongebouw waarop in totaal meer dan 600 m2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied is aangewezen moet voor het veilig kunnen vluchten een trap met een breedte van ten minste 1,2 m hebben. Voor de bestaande bouw zijn de eisen voor een trap gereduceerd tot een trap in een vluchtroute.

Beperking van uitbreiding van brand

De voorschriften voor de beperking van uitbreiding van brand zijn op een andere wijze gerangschikt om de leesbaarheid te verbeteren. Inhoudelijke wijzigingen zijn dat bij nieuwbouw een brandcompartiment van een industriefunctie nu maximaal 2500 m2 in plaats van 1000 m2 mag zijn en dat vier woonwagens in één brandcompartiment mogen worden gesitueerd.

Subbrandcompartimentering en vluchten bij brand

Voor de verdere beperking van uitbreiding van brand en verspreiding van rook en vluchtroutes hebben de voorschriften voor subbrandcompartimentering en vluchten op basis van een nieuwe systematiek vorm gekregen. De voormalige voorschriften voor ontvluchten waren over meerdere afdelingen verspreid. Met de nieuwe systematiek zijn de eisen in één afdeling ondergebracht waardoor dubbele voorschriften zijn vervallen. Zo is er door samenvoeging van eisen meer uniformiteit in de eisen voor de maximale loopafstanden ontstaan en is de samenhang tussen de voorschriften meer inzichtelijk gemaakt. Om de verworven rechten bij de bestaande bouw gestand te kunnen blijven doen, hebben de voorschriften voor de bestaande bouw binnen de nieuwe systematiek op een aantal punten een ander niveau dan de voorschriften voor nieuwbouw.

Opvang- en doorstroomcapaciteit

Voor de opvang- en doorstroomcapaciteit van vluchtroutes gold op grond van het Bouwbesluit 2003 een functionele eis voor nieuwbouw. Voor bestaande gebouwen werd in de handhavingspraktijk een overeenkomstig niveau gehanteerd ten aanzien van het brandveilig gebruik van het gebouw. In het ontwerp-besluit zijn zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw prestatie-eisen gesteld, zodat duidelijker is wanneer aan de gestelde eis wordt voldaan.

Voor de bestaande bouw is de aanwijzing van eisen voor opvang- en doorstroomcapaciteit van een vluchtroute nieuw. Deze eisen golden voorheen alleen voor nieuwbouw. Met de inwerkingtreding van het Gebruiksbesluit is gebleken dat deze eisen vooral in relatie tot brandveilig gebruik van de bestaande bouw hun praktisch nut hebben.

Beperking van ongevallen bij brand

De voorschriften voor de beperking van ongevallen bij brand zijn afgeslankt.

Cellen

In de uitvoeringspraktijk bestaat soms onduidelijkheid over wat onder een cel moet worden verstaan en aan welke eisen andere (verblijfs)ruimten waarin personen tegen hun wil worden vasthouden, moeten voldoen. In zijn brief van 20 juli 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 28 325, nr. 111) heeft mijn ambtsvoorganger geconcludeerd dat het oude besluit teveel interpretatieruimte liet over hetgeen precies onder een cel moet worden verstaan en aan welke voorschriften moet worden voldaan. Het ontwerp-besluit verschaft duidelijkheid over het feit dat ook andere ruimten dan celruimten op slot mogen zitten, mits voldoende alternatieve maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van personen in die ruimten te waarborgen.

Woonwagens

De specifieke bouwtechnische voorschriften voor woonwagens zijn ingeperkt en waar mogelijk gelijk gesteld met die voor de andere woonvormen. De voor deze bijzondere woonvorm kenmerkende voorschriften zijn daarentegen behouden, bijvoorbeeld de minimale plafondhoogte van 2,1 m. Nieuwe voorschriften voor te bouwen woonwagens zijn de eis aan de brandcompartimentering van een woonwagenlocatie en de epc-eis van 1,3. Onderzoek heeft uitgewezen dat op basis van de huidige nieuwbouwpraktijk de energieprestatiecoëfficiënt voor woonwagens tussen de 1,35 en 1,5 ligt. Met behulp van relatief kleine aanpassingen kan de epc-eis van 1,3 worden behaald. De terugverdientijd om hieraan te voldoen is minder dan 4,5 jaar.

Tunnelveiligheid

Voor wegtunnels langer dan 250 m zijn de voorschriften uit de voormalige ministeriële regeling Bouwbesluit 2003 en paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels in het ontwerp-besluit opgenomen. Deze voorschriften vinden hun oorsprong in de Richtlijn tunnelveiligheid (Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de raad van 29 april 2004 inzake minimum veiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet).

Bouwen in veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden

In het verlengde van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn in het ontwerp-besluit voorschriften opgenomen over het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en in plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen eerst in werking treden na inwerkingtreding van de wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit transportroutes.

2.2.5. Hoofdstuk 3: Technische voorschriften vanuit het oogpunt van gezondheid

In dit hoofdstuk zijn verschillende afdelingen van hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit 2003 samengevoegd. Eén afdeling (geluid binnen de woning) is geheel geschrapt. Vier afdelingen zijn verplaatst naar hoofdstuk 6 van dit besluit.

Geluid

Als gevolg van de EU-richtlijn voor geluid is NEN 5077 gewijzigd. De bouwvoorschriften tegen geluid van buiten, luchtvaartlawaai, contactgeluid en luchtgeluid binnen een bouwwerk zijn hierop als volgt aangepast. De oude waarde dB(A) is waar mogelijk vervangen door de waarde dB, bij burgerluchthavens heeft de oude Laeq-waarde plaats gemaakt voor een Lden-waarde (uitgedrukt in dB), terwijl bij militaire luchthavens de oude waarde nog van toepassing blijft. Voor de berekening van geluidsoverdracht door luchtgeluid wordt nu uitgegaan van de nieuwe term «karakteristieke lucht-geluidniveauverschil» en voor de geluidsoverdracht van contactgeluid van «contact-geluidniveau».

Conform toezegging aan de Kamer is voorts een voorschrift opgenomen ter voorkoming van geluidoverlast door lawaai van eigen installaties van woningen, kinderopvang en onderwijsgebouwen, zoals geluid veroorzaakt door mechanische ventilatiesystemen (Kamerstukken II 2009–2010, 28 325, nr. 98, 113 en 118). Daarentegen is de afdeling ter voorkoming van geluidsoverlast binnen de eigen woning in het kader van vermindering van voorschriften vervallen.

Wering van vocht

De voormalige afdelingen voor wering van vocht van buiten en wering van vocht van binnen zijn samengevoegd in een nieuwe afdeling «wering van vocht». Dit heeft niet geleid tot inhoudelijke wijzigingen.

Luchtverversing

Bij luchtverversing zijn de voorschriften van de voormalige afdelingen voor een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte in één afdeling samengevoegd met de afdeling voor de overige ruimten. De belangrijkste wijziging is hier dat de ventilatiecapaciteit voortaan wordt berekend aan de hand van het beoogde aantal personen in een ruimte of een gebied (nieuwbouw) respectievelijk het aantal personen dat daadwerkelik aanwezig mag zijn (bestaande bouw). Voorts is het niveau van de voorschriften voor bestaande bouw aangescherpt. De voormalige benadering ging bij bestaande bouw uitsluitend uit van de vloeroppervlakte, waarbij de bezettingsgraadklasse geen rol speelde. Met de invoering van de personenbenadering wordt het voor bestaande bouw mogelijk op basis van het nieuwe besluit in te grijpen indien een ruimte bedoeld is voor of daadwerkelijk gebruikt wordt door meer mensen dan op grond van de ventilatiecapaciteit verantwoord is. Dit is een aanpassing van het eisenniveau waarmee beter rekening wordt gehouden met het werkelijke gebruik.

De voorschriften voor een spuivoorziening zijn conform toezegging aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009–2010, 28 325, nrs. 98 en 113) zodanig aangepast dat bij nieuwbouw voortaan in iedere verblijfsruimte van een woning of een basisschool ten minste één daadwerkelijk te openen raam aanwezig is.

Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas

In de nieuwe afdeling voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas bij een opstelplaats voor een verbrandingstoestel zijn de oude afdelingen voor de toevoer van verbrandingslucht en voor de afvoer van rook samengevoegd. Deze voorschriften zijn geactualiseerd met als doelstelling dat er geen onvolledige verbranding door onvoldoende toevoer van verbrandingslucht plaatsvindt en dat de bij het gebruik van een verbrandingstoestel de vrijkomende dampen, gassen en fijne vaste deeltjes naar buiten kunnen worden afgevoerd. Nieuw is dat de capaciteit van de toevoer en afvoer niet meer moet worden bepaald aan de hand van een in theorie te plaatsen verbrandingstoestel (berekening uitgaande van een in theorie te plaatsen installatie) doch aan de hand van de specificaties van het toestel dat feitelijk wordt geplaatst.

Conform toezegging aan de Kamer (Kamerstukken II 2009–2010, 28 325, nr. 117) zijn de eisen voor kleine verbrandingstoestellen (zoals keukengeisers) bij nieuwbouw in overeenstemming gebracht met de eisen voor grotere toestellen, hetgeen betekent dat ook voor kleine toestellen eisen gaan gelden voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgassen.

Beperking van de aanwezigheid van schadelijke stoffen en ioniserende straling

In de afdeling voor de beperking van de aanwezigheid van schadelijke stoffen en ioniserende straling zijn de oude afdelingen voor beperking van de toepassing van schadelijke materialen en voor de beperking van het kunnen binnendringen van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling samengevoegd, zonder dat dit tot inhoudelijke wijzigingen heeft geleid.

Voorziening voor beschermde diersoorten

In de afdeling voor bescherming tegen ratten en muizen is op verzoek van het ministerie van LNV een voorschrift ingevoegd dat het mogelijk maakt om zonder strijd met de bouwvoorschriften in de gevel en het dak van een gebouw een nestgelegenheid of een vaste rust- of verblijfplaats ten behoeve van de bij of krachtens de Flora- en faunawet beschermde diersoorten te kunnen bieden.

Drinkwater- en warmwatervoorziening en afvoer van afvalwater, fecaliën en hemelwater

De voormalige afdelingen van het Bouwbesluit 2003 met voorschriften voor drinkwatervoorziening en warmwatervoorziening zijn in elkaar geschoven en verplaatst naar hoofdstuk 6, Overige voorzieningen, toestellen en installaties. Ook de voormalige afdelingen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën en de afvoer van hemelwater zijn naar dat hoofdstuk verplaatst.

2.2.6. Hoofdstuk 4: Technische voorschriften vanuit het oogpunt van bruikbaarheid

De voorschriften van dit hoofdstuk zijn afkomstig uit hoofdstuk 4 van het Bouwbesluit 2003.

Verblijfsruimten

In het ontwerp-besluit zijn de eisen voor verblijfsruimten beperkt tot de eis dat een verblijfsruimte in een verblijfsgebied moet liggen en de minimale afmetingen daarvan. Nieuw is dat nu ook voor bestaande bouw de eisen waar mogelijk op verblijfsgebiedniveau zijn gesteld. De indiener van een bouwplan heeft daarmee meer mogelijkheden bij de indeling van een gebouw in afzonderlijke ruimten, hetgeen de vrije indeelbaarheid ten goede komt en ook voor een bestaand gebouw de mogelijkheid biedt de afmetingen van afzonderlijke ruimten op zijn specifieke behoefte af te stemmen.

Toilet- en badruimte

Het aantal voorschriften voor een toilet- of badruimte is sterk gereduceerd door het vervallen van de bezettingsgraadklassen en vermindering van het aantal varianten in aanwezigheids- en afmetingseisen. De nieuwe opzet doet recht aan het specifieke gebruik van een sanitaire unit in een cel en biedt zodoende de mogelijkheid om de cel efficiënter in te delen.

Bereikbaarheid en toegankelijkheid

De voormalige afdelingen «Toegankelijkheidssector», «Vrije doorgang» en «Bereikbaarheid» zijn in een nieuwe afdeling (Bereikbaarheid en toegankelijkheid) samengevoegd met de relevante aanwezigheidsvoorschriften voor verblijfsgebied, toiletruimte en badruimte. Deze opzet biedt meer inzicht in welke eisen voor bereikbaarheid en toegankelijkheid bij een specifieke gebruiksfunctie of situatie gelden. De toegankelijkheidsvoorschriften zijn nader afgestemd met het «Handboek toegankelijkheid, 4e druk» van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland.

Buitenberging en buitenruimte

Conform toezegging aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007–2008, 28 325, nr. 84) hebben de eisen voor een buitenberging en een buitenruimte bij de nieuwbouw van een woonfunctie na een afwezigheid sinds 2003 weer een plaats in het ontwerp-besluit gekregen. De verwachting dat de markt op dit terrein voldoende zelfregulerend zou zijn, is namelijk niet uitgekomen. Het aantal woningen waarbij een buitenberging en een buitenruimte werd gerealiseerd, bleef de afgelopen jaren achter bij de vraag. Om deze reden zijn deze voorschriften weer in het ontwerp-besluit geplaatst.

Opstelplaatsen voor stooktoestel, warmwatertoestel, liftschacht en liftmachineruimte

De aanwezigheidseisen voor opstelplaatsen voor een stooktoestel, een warmwatertoestel, een liftschacht en een liftmachineruimte zijn vervallen. De uit het oogpunt van veiligheid en gezondheid aan opstelplaatsen gestelde bouwtechnische eisen zijn, gelijk voorheen, al gesteld in de hoofdstukken 2 en 3. De gebruiksvoorschriften met betrekking tot liften zijn onderdeel van regeling in het Warenwetbesluit liften en de EU-richtlijn liften. De veiligheidsvoorschriften rondom liftschacht en liftmachineruimte worden geregeld in hoofdstuk 2 en de toegankelijkheid rondom de liftschacht wordt elders al in dit hoofdstuk 4 geregeld.

Meterruimte

De voorschriften voor de meterruimte zijn uit het oogpunt van deregulering vervallen. Zij dienden vooral private en privacygerichte doelen, hetgeen naar huidig inzicht niet in dit besluit past. De eerder in die afdeling «verborgen» veiligheidseis voor leidingdoorvoeren en mantelbuizen is verplaatst naar hoofdstuk 6 (aansluiting voor gas).

Stallingsruimte voor fietsen

De voorschriften voor de aanwezigheid van een stallingsruimte voor fietsen bij niet tot bewoning bestemde gebouwen (utiliteitsbouw) zijn vervallen. Zoals ik u bij brief van 19 maart 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 28 325, nr. 121) reeds heb bericht, zal de stallingruimte voortaan, gelijk parkeervoorzieningen voor motorvoertuigen, worden geregeld in gemeentelijke bestemmingsplanvoorschriften en parkeerverordeningen. Hiervoor is gekozen omdat de behoefte aan dergelijke stallingruimte sterk afhankelijk is van plaatselijke omstandigheden, bijvoorbeeld de aanwezigheid en grootte van onderwijsinstellingen, musea, uitgaansgelegenheden en kantoren. Door overgangsrecht wordt gewaarborgd dat gemeenten voldoende tijd (3 jaar) hebben om hun bestemmingsplannen aan deze wijziging van de voorschriften aan te passen.

2.2.7. Hoofdstuk 5: Technische voorschriften vanuit het oogpunt van energiezuinigheid/milieu

In dit hoofdstuk zijn de voormalige hoofdstukken 5 Energiezuinigheid en 6 Milieu (leeg) van het Bouwbesluit 2003 samengevoegd. Het hoofdstuk bestaat nu uit twee afdelingen: Energiezuinigheid en Milieu.

Energiezuinigheid

In deze afdeling zijn de vroegere afdelingen Thermische isolatie, Luchtdoorlatendheid en Energieprestatie samengevoegd. Daarmee zijn de voorschriften beter op elkaar afgestemd en komt de samenhang tussen die voorschriften beter tot zijn recht. Inhoudelijk zijn deze voorschriften op onderdelen gewijzigd. Ten eerste is de vangneteis voor de Rc-waarde bij nieuwbouw aangescherpt naar 3,5. Zoals door mijn ambtsvoorganger eerder aangegeven (Kamerstukken II 2008–2009, 30 169, nrs. 71 en 76) is een verdere verhoging van die waarde zowel voor de ontwikkelaar als de gebruiker thans niet kostenneutraal. Ten tweede zijn de epc-eisen voor de nieuwbouw van een woonfunctie aangescherpt van 0,8 naar 0,6 en van een niet in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie (vakantiewoningen) van 1,4 naar 1,0. Ook is een epc-eis van 1,3 voor woonwagens opgenomen omdat ook woonwagenbewoners recht hebben op een optimaal energiezuinige huisvesting. Ten derde is voorzien bij de berekening van de energieprestatie rekening te houden met het vaak hoge rendement van een publieke voorziening voor warmtelevering (Energieprestatie Maatregelen op Gebiedsniveau (EMG), zoals stadsverwarming). Daarbij is tevens voorzien in een basiseis aan de energiezuinigheid van het gebouw, om te voorkomen dat een hoog rendement van de publieke voorziening kan leiden tot een gebouw dat op zich zelf gezien onvoldoende energiezuinig is.

Milieu

Nieuw is de afdeling Milieu waarmee duurzaam bouwen een plaats in dit besluit heeft gekregen. Er is daartoe een functionele eis opgenomen voor nieuw te bouwen woningen en kantoorgebouwen met een gebruiksoppervlakte van ten minste 100 m2. Bij de aanvraag om bouwvergunning van die bouwwerken moet een berekening worden ingeleverd van de materiaalgebonden milieueffecten van het betreffende bouwwerk.

2.2.8. Hoofdstuk 6: installatievoorschriften

In dit hoofdstuk zijn voorschriften voor voorzieningen, toestellen en installaties uit het Bouwbesluit 2003, het Gebruiksbesluit en de gemeentelijke bouwverordeningen samengevoegd. Die voorschriften zijn tevens onderling geheel op elkaar afgestemd.

Vanuit hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2003 zijn naar dit hoofdstuk overgeplaatst de voorschriften over elektriciteits- en noodstroomvoorziening, verlichting, gasvoorziening, draairichting en zelfsluitendheid van deuren en de toegang van een bouwwerk. Uit hoofdstuk 3 van dat besluit hebben de voorschriften voor drink- en warmwatervoorziening respectievelijk afvoer van hemelwater en fecaliën een plaats in dit hoofdstuk gekregen. De overige voorschriften van hoofdstuk 6 van het ontwerp-besluit zijn afkomstig uit de gemeentelijke bouwverordeningen. De voorschriften over brandbeveiligingsinstallaties en -voorzieningen zijn afkomstig uit het Gebruiksbesluit. De voorschriften over voorzieningen voor veilig buitenonderhoud van gebouwen zijn nieuw.

Functionele eisen

Voor zover zij in het Bouwbesluit 2003 waren opgenomen, waren de voorschriften van dit hoofdstuk gekoppeld aan een functionele eis. Voor zover zij in het Gebruiksbesluit en de gemeentelijke bouwverordeningen waren opgenomen betrof het prestatie-eisen. Vanuit het streven naar eenheid in systematiek zijn de betreffende voorschriften in dit hoofdstuk alle aan een functionele eis gekoppeld.

Elektriciteits-, gas- en watervoorziening

Voorheen bevatten de voorschriften de verplichting om – afhankelijk van de gebruiksfunctie van het bouwwerk – een elektriciteits-, gas- en/of watervoorziening aanwezig te hebben. Die aanwezigheidsverplichtingen zijn in dit besluit niet overgenomen. Volstaan is met het voorschrift dat – indien een bouwwerk zo’n voorziening heeft – die voorziening veilig moet zijn. Door die verplichting in het ontwerp-besluit niet over te nemen, is een vergaande vereenvoudiging van de betreffende voorschriften bereikt. Daarbij is ervan uitgegaan dat de aanwezigheid van de betreffende voorzieningen in de praktijk ook zonder zo’n verplichting voldoende gewaarborgd is.

Verlichtingsinstallatie

Op grond van de voorheen geldende voorschriften diende de verlichtingssterkte van een verlichtingsinstallatie in bepaalde ruimten ten minste 10 lux (nieuwbouw) respectievelijk 1 lux (bestaande bouw) te zijn. Vanuit oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving is in dit besluit een uniforme grenswaarde voor die verlichtingssterkte opgenomen (= ten minste 1 lux). Daarbij is ervan uitgegaan dat een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux voldoende is om een bouwwerk veilig te kunnen verlaten.

Voor verblijfsruimten voor meer dan 115 personen (nieuwbouw) respectievelijk 120 personen (bestaande bouw) bestond tot nu toe de verplichting tot aansluiting van de in die ruimte aanwezige verlichtingsinstallatie op een voorziening voor noodstroom. In overleg met de brandweer is daar in dit besluit een uniforme grenswaarde van 75 personen voor opgenomen. In het overgangsrecht is voorzien in een overgangsregeling voor de ten tijde van de inwerkingtreding van dit besluit bestaande ruimten voor meer dan 75 personen. Op grond daarvan blijft op dergelijke ruimten de voorheen voor die ruimte geldende grenswaarde van toepassing.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater

De voorschriften over afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater zijn afgestemd met de voorschriften over lozingen van huishoudelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater die in het verlengde van de EU-richtlijn Stedelijk afvalwater in de milieuregelgeving zijn opgenomen. Die afstemming betekent onder meer dat de milieuregelgeving voorschrijft wat hoe geloosd mag/moet worden en dat dit besluit in het verlengde daarvan de fysiek-technische consequenties regelt voor de aansluiting op het openbaar vuilwaterriool respectievelijk het openbaar hemelwaterstelsel.

Brandmeldinstallatie

De voorschriften over de brandmeldinstallatie zijn aangepast naar aanleiding van het rapport van de werkgroep Brandmeldinstallaties. Naast enkele andere wijzigingen in grenswaarden in de bij die voorschriften behorende tabel is de belangrijkste wijziging dat het aantal gevallen waarin een brandmeldinstallatie rechtstreeks moet doormelden naar de regionale alarmcentrale van de brandweer (RAC) fors is teruggebracht. Tevens zijn de voorschriften voor zogenoemde «doodlopende einden» (= verkeersruimten met slechts één vluchtroute) verduidelijkt.

Ontruimingsalarminstallatie

Aan de voorschriften over de ontruimingsalarminstallatie is op verzoek van de uitvoeringspraktijk ter verduidelijking een voorschrift over het vereiste type installatie toegevoegd.

Droge blusleidingen

Tot nu toe waren droge blusleidingen alleen voorgeschreven bij hoge gebouwen. In het ontwerp-besluit zijn daaraan voorschriften over zulke leidingen in diepe gebouwen toegevoegd. Ook in dergelijke gebouwen kan zo’n blusleiding nodig zijn om een brand door de brandweer te kunnen laten bestrijden.

Bluswatervoorziening

Naar aanleiding van onderzoeksrapporten over de vraag welke elementen van de brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van BZK zich in beginsel lenen voor opname in de regelgeving is aan de bestaande voorschriften over de bluswatervoorziening een voorschrift over de ten hoogst toegestane afstand tussen de bluswatervoorziening en de brandweeringang van het bouwwerk toegevoegd.

Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen

Naar aanleiding van de hiervoor bedoelde rapporten is aan de bestaande voorschriften over opstelplaatsen voor brandweervoertuigen een voorschrift over de ten hoogst toegestane afstand tussen een opstelplaats en de brandweeringang van het bouwwerk toegevoegd.

Brandweeringang

Tot nu toe was de verplichting om een brandweeringang te hebben, gekoppeld aan de verplichting van een brandmeldinstallatie met rechtstreekse doormelding naar de regionale alarmcentrale van de brandweer (RAC). In verband met de reductie van het aantal gevallen waarin een brandmeldinstallatie naar de RAC moet doormelden, kan die koppeling in het ontwerp-besluit niet worden voortgezet. In verband daarmee is de verplichting om een brandweeringang te hebben in het ontwerp-besluit gekoppeld aan de aard, de ligging respectievelijk het gebruik van het betreffende bouwwerk.

Veilig buitenonderhoud gebouw

Conform toezegging aan de Kamer zijn in dit besluit voor te bouwen gebouwen voorschriften opgenomen over voorzieningen voor veilig buitenonderhoud.

Kamergewijze verhuur

Uitgangspunt bij de gewijzigde voorschriften over kamergewijze verhuur is dat sprake moet zijn van tijdige alarmering van de bewoners bij brand. Tot nu toe was het in bepaalde gevallen verplicht een brandmeldinstallatie te hebben, soms zelfs aangevuld met doorgekoppelde rookmelders. In de nieuwe voorschriften is voor kamergewijze verhuur de verplichting opgenomen tot het hebben van rookmelders zoals voorheen al gold voor een te bouwen woonfunctie, aangevuld met rookmelders in iedere verblijfsruimte. Hierbij is de koppeling aan brandcompartimentering, een tweede vluchtweg en de hoogteligging komen te vervallen. In combinatie met de aanpassing van de definitie van kamergewijze verhuur leidt deze aanpassing tot een aanzienlijke vereenvoudiging van de voorschriften bij een gelijkblijvend veiligheidsniveau.

2.2.9. Hoofdstuk 7: gebruiksvoorschriften

Functionele eisen

De voorschriften over het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen zijn afkomstig uit het Gebruiksbesluit, de gemeentelijke bouwverordeningen en de ministeriële regeling Bouwbesluit 2003. Zij waren tot nu toe geformuleerd als prestatie-eis. Vanuit het streven naar eenheid in systematiek zijn die voorschriften in het ontwerp-besluit ook aan een functionele eis gekoppeld.

Aankleding in een besloten ruimte

In de voorschriften over aankleding in een besloten ruimte is verduidelijkt aan welke eisen op een constructieonderdeel aangebrachte aankleding moet voldoen om als voldoende brandveilig te worden aangemerkt.

Maximaal toelaatbaar aantal personen

In de uitvoeringspraktijk bestond onduidelijkheid over het maximaal aantal personen dat in een (ruimte van een) bouwwerk tegelijkertijd aanwezig mag zijn om bij brand nog veilig te kunnen vluchten. Om aan die onduidelijkheid een eind te maken, zijn daarvoor in het ontwerp-besluit voorschriften opgenomen. In het overgangsrecht is voorzien in een overgangsregeling voor gevallen waarin door burgemeester en wethouders op grond van een vóór de inwerkingtreding van dit besluit gedane gebruiksmelding of een vóór die inwerkingtredingsdatum verleende gebruiksvergunning een groter aantal personen aanvaardbaar is geacht. Op grond daarvan blijft op de betreffende (ruimten van) bouwwerken het reeds eerder aanvaardbaar geachte maximaal aantal personen van toepassing.

Overbewoning

In de voorschriften die overbewoning in woningen, woonwagens en woonketen beogen tegen te gaan, was tot nu toe als maatstaf het aantal m2 gebruiksoppervlakte per persoon gehanteerd. Om beter aan te sluiten bij de in het ontwerp-besluit gehanteerde systematiek en terminologie wordt in plaats daarvan in dit besluit als maatstaf het aantal m2 vloeroppervlakte aan gebruiksruimte per persoon gehanteerd.

Beperking concentratie asbestvezels en formaldehyde

Voorschriften over concentraties van asbestvezels en formaldehyde waren tot nu toe opgenomen in de ministeriële regeling Bouwbesluit 2003. De reikwijdte van die voorschriften was beperkt tot concentraties die uit bouwmaterialen afkomstig zijn. Te hoge concentraties asbestvezels en formaldehyde in een voor mensen toegankelijke ruimte kunnen echter ook uit andere bron komen, bijvoorbeeld uit ventilatiekanalen (asbest) of uit materiaal dat gebruikt is voor de aankleding van de ruimte. Vanuit oogpunt van gezondheid is op zich niet relevant uit welke bron een te hoge concentratie afkomstig is. Om die reden zijn de betreffende voorschriften van de ministeriële regeling Bouwbesluit 2003 in het ontwerp-besluit als voorschrift over het gebruik van bouwwerken geformuleerd, zodat bij een te hoge concentratie voortaan handhavend kan worden opgetreden ongeacht de bron van de concentratie. Daarbij is aangesloten bij de grenswaarden die voorheen in de ministeriële regeling waren opgenomen.

2.2.10. Hoofdstuk 8: voorschriften over het slopen en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden

In dit hoofdstuk zijn de voorschriften met betrekking tot het slopen van bouwwerken en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden opgenomen. Deze voorschriften waren tot nu toe opgenomen in de milieuregelgeving en de gemeentelijke bouwverordeningen.

Functionele eisen

De betreffende voorschriften waren tot nu toe alleen geredigeerd als prestatie-eis. Vanuit het streven naar eenheid in systematiek zijn zij in het ontwerp-besluit alle ook aan een functionele eis gekoppeld.

Uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden

De voorschriften over het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden zien toe op de fase die vooraf gaat aan de bouw- of sloopwerkzaamheden en op de periode van het uitvoeren van die werkzaamheden zelf. Zij hebben betrekking op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving, het voorkomen of beperken van hinder en het scheiden aan de bron van bij de sloopwerkzaamheden vrijkomende materiaalstromen.

Slopen

Het sloopvergunningstelsel zoals opgenomen in gemeentelijke bouwverordeningen is vervangen door een meldingenstelsel. Daarbij heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om in het concrete geval aanvullende voorschriften te geven. Die aanvullende voorschriften kunnen, net zoals de voorschriften uit het besluit zelf, alleen worden gegeven op basis van de motieven genoemd in artikel 2, vijfde lid, van de Woningwet. De ruimte voor het geven van aanvullende voorschriften is beperkt.

Asbestverwijdering

De regels met betrekking tot asbestverwijdering in relatie tot slopen blijven inhoudelijk onveranderd. In overleg met de minister van VROM wordt door mij momenteel bezien of het in de gemeentelijke bouwverordeningen opgenomen sloopvergunningstelsel voor verwijdering van asbest vervangen kan worden door een meldingstelsel zoals ook bij slopen zonder asbestverwijdering het geval is.

2.3. Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen

Dit hoofdstuk bevat de slot- en overgangsbepalingen die bij het onderbrengen van voorschriften in een nieuw juridisch kader gebruikelijk zijn. Belangrijk onderdeel daarvan zijn de overgangsrechtelijke voorschriften. Het overgangsrecht wordt in het ontwerp-besluit op dezelfde leest geschoeid als bij wijzigingen van de bouwregelgeving in het algemeen gebruikelijk is, hetgeen inhoudt dat het oude recht van toepassing blijft op verleende vergunningen en op aanvragen om vergunning die zijn ingediend op het moment van inwerkingtreding van de integrale AMvB; daarbij wordt ook duidelijkheid verschaft over het recht dat op gefaseerd verleende of gefaseerd nog te verlenen bouwvergunningen van toepassing is.

Zoals hiervoor reeds is aangegeven, heeft de integratie van voorschriften in het nieuwe besluit weliswaar niet als doel om materiële eisen te verzwaren of te verlichten maar bevat het ontwerp-besluit een aanzienlijk aantal verschillen ten opzichte van de huidige voorschriften. Er wordt nog een finale check uitgevoerd om te bezien of het ontwerp-besluit nog onbedoelde verzwaringen of verlichtingen ten opzichte van de huidige voorschriften bevat. Daarbij wordt mede gebruikt gemaakt van het aanbod van enkele organisaties (Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland, BNA, Bouwend Nederland en NLingenieurs) die zich samen bereid hebben verklaard om de concept-voorschriften te toetsen aan een aantal concrete nieuwbouwplannen en een aantal bestaande bouwwerken. Waar nodig zal door het overgangsrecht worden gewaarborgd dat het momenteel voorgeschreven minimum-kwaliteitsniveau van bestaande en tijdelijke bouwwerken door de betreffende voorschriften van het besluit niet onbedoeld wordt gewijzigd.

3. Het OPB-advies

In het kader van de totstandkoming van het ontwerp-besluit zijn circa 20 onderzoeken verricht en heeft vanaf het begin uitgebreid overleg met de buitenwereld plaatsgevonden. Naast reguliere en ad hoc-overleggen met individuele organisaties over specifieke onderdelen van het ontwerp-besluit heeft overleg over het ontwerp-besluit plaatsgevonden in het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB)2 en – voor zover het de hoofdstukken 6 en 7 betreft – in de Klankbordgroep Gebruiksbesluit3.

Op 23 februari 2010 is een concept van het ontwerp-besluit in een finale schriftelijke ronde voor commentaar voorgelegd aan het OPB en, voor zover het de hoofdstukken 6 en 7 betreft, de Klankbordgroep Gebruiksbesluit. Dit betrof – zoals gebruikelijk – een ambtelijk concept waarover nog geen finale politieke besluitvorming had plaatsgevonden. Zoals uit dat concept bleek en ook bij de aanbieding aan de OPB-leden was aangegeven, was dat concept bovendien nog niet af. Gelet op de tijdplanning met betrekking tot het besluit, de vergaderfrequentie van het OPB en de wens om het OPB vroegtijdig te betrekken is besloten het concept, zoals het op dat moment luidde, aan het OPB voor te leggen. Het voorleggen van het concept zoals dat in die schriftelijke ronde is voorgelegd, was een stap in het proces van verdere vervolmaking van het ontwerp-besluit. Het voorleggen was dus geen formaliteit en ook geen mededeling dat dit het concept was dat in werking zou gaan treden.

In die schriftelijke ronde zijn ongeveer 40 reacties ontvangen. Mede op basis van die reacties is een concept-OPB-advies over het ontwerp-besluit opgesteld, dat in de OPB-vergadering van 16 april 2010 is besproken. Het definitieve OPB-advies is mij inmiddels aangeboden (afschrift bijgevoegd).

Blijkens het advies is het OPB positief over de betrokkenheid van het OPB bij de ontwikkeling van het ontwerp-besluit en over de verbeteringen die met dat besluit worden bereikt. Het OPB hecht zeer aan spoedige inwerkingtreding van het besluit, een voldoende kwaliteit van voorschriften, een voldoende ruime invoeringstermijn en goede en tijdige voorlichting. Een belangrijk deel van de algemene opmerkingen van het OPB heeft betrekking op de gewenste vervolmaking van het ontwerp-besluit. Het OPB adviseert in dat verband onder meer om alle reacties uit de reactieronde bij die verdere vervolmaking te betrekken, nog een algemene check op de voorschriften van het ontwerp-besluit uit te voeren en het concept-besluit ook ter beoordeling aan de adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften voor te leggen.

Ik heb besloten het OPB-advies over te nemen, maar ik wil wel streven naar inwerkingtreding per 1 juli 2011. Dit betekent een invoeringstermijn van zes maanden.

Blijkens het OPB-advies bestaat in het OPB over één onderdeel van het ontwerp-besluit geen consensus. Dat onderdeel betreft met name de vraag of de huidige sloopvergunningplicht in verband met asbestverwijdering moet worden omgezet in een meldingplicht. Naar aanleiding hiervan ben ik in overleg met de minister van VROM.

4. Verdere traject

De door mij gewenste zorgvuldige doorwerking van het OPB-advies vergt drie maanden extra voorbereidingstijd voor de verdere vervolmaking van het ontwerp-besluit, zodat de inwerkingtreding in totaal zes maanden later gaat plaatsvinden dan in het AO Bouwregelgeving van 25 maart 2010 door mij was voorzien. Dit leidt tot een verschuiving van de inwerkingtreding naar 1 juli 2011.

Met betrekking tot twee specifieke onderdelen van het ontwerp-besluit gelden enkele randvoorwaarden voor hun inwerkingtreding:

  • met het oog op hun onderlinge samenhang zullen de voorschriften over te bouwen bouwwerken in plasbrandaandachtsgebieden en veiligheidszones niet eerder in werking treden dan nadat de wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit transportroutes in werking zijn getreden. De inwerkingtreding van die wetswijziging en dat besluit is overigens vooralsnog medio 2011 voorzien zodat de betreffende voorschriften van het ontwerp-besluit naar verwachting tegelijk met de andere voorschriften van het besluit in werking kunnen treden;

  • conform het OPB-advies zullen de voorschriften over duurzaam bouwen niet eerder in werking treden dan nadat de beschikbare rekeninstrumenten zodanig zijn geharmoniseerd dat toepassing daarvan tot gevalideerde gelijke uitkomsten leidt en er tevens voldoende draagvlak in de bouwkolom voor de bepalingsmethode is. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, zal tussen het moment van aankondiging van de inwerkingtredingsdatum en de daadwerkelijke inwerkingtreding een voldoende lange invoeringstermijn worden aangebracht, zodat het bedrijfsleven voldoende gelegenheid heeft om op de betreffende voorschriften in te spelen.

5. Implementatie

Bij de inwerkingtreding van het besluit wordt veel energie in mondelinge en schriftelijke voorlichting gestoken. Met die voorlichting zal tijdig worden begonnen. Verschillende voorlichtingsmiddelen worden ingezet, waaronder infobladen die op internet gratis beschikbaar worden gesteld. Bij de voorlichting wordt waar nodig onderscheid gemaakt tussen verschillende doelgroepen, zoals bouwers en gebruikers van bouwwerken. Voor de doelgroep «vergunningverleners en handhavers» is een opleidingstraject beschikbaar in de vorm van een train-the-trainer-opleiding van zes dagdelen. Die seminars worden gegeven aan sleutelfiguren binnen de doelgroep die vervolgens de informatie gaan overbrengen op de andere medewerkers binnen hun organisatie. Om zo breed mogelijk kennis te kunnen aanbieden, is gekozen voor verschillende leermiddelen. Het lesmateriaal bestaat uit een (digitaal gratis beschikbaar) praktijkhandboek, een reken- en tekentool (reeds beschikbaar voor het Gebruiksbesluit), een powerpointpresentatie (per dagdeel) en mogelijk inpassing van het praktijkhandboek in de Wabo e-learningtool. Het seminar biedt mondelinge uitleg over de inhoud van het lesmateriaal en uitleg over hoe men het lesmateriaal kan toepassen in de eigen organisatie. De seminars zullen plaatsvinden ruim voordat het besluit in werking treedt. Voor het georganiseerde bedrijfsleven zal eveneens een aantal trainingen worden gegeven.

Naast meer algemene voorlichting over het besluit zal tevens op specifieke onderdelen gerichte voorlichting plaatsvinden, zoals voorlichting over de vergunning- en meldingplichten. Deze voorlichting is qua opzet vergelijkbaar met de voorlichting die VROM reeds sinds 2002 over de bouwvergunning gaf. Die voorlichting wordt gekoppeld aan de voorlichting over activiteiten die omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het gaat daarbij om vraaggestuurde voorlichting waarbij de vragensteller aan de hand van «ja-nee-vragen» in een checklist inzicht krijgt of in zijn specifieke individuele situatie een bouw-, sloop- c.q. gebruiksvergunning of sloop- of gebruiksmelding is vereist en, zo ja, aan welke procedurele eisen zijn vergunningaanvraag c.q. melding moet voldoen. Het (landelijk uniforme) aanvraag- respectievelijk meldingsformulier kan overigens gratis worden gedownload. De vergunningaanvrager respectievelijk melder kan, indien hij dat wenst, het desbetreffende formulier digitaal invullen en het formulier en de daarbij behorende bescheiden en gegevens elektronisch indienen bij de gemeente. Ook zal via www.vrom.nl digitaal hulp worden geboden bij het zo nodig zelf vervaardigen van een zogenoemde ontruimingstekening. VROM stelt hiervoor gratis een tekenprogramma beschikbaar. Op internet is tevens een gratis rekentool aanwezig waarmee voor een bouwwerk het maximaal toelaatbaar aantal personen kan worden berekend.

Voor vragen over het besluit en de toepassing daarvan in concrete gevallen zal een digitale helpdesk beschikbaar zijn.

Ten behoeve van alle bij de toepassing van het Gebruiksbesluit betrokken partijen (gemeenten, eigenaren en gebruikers van bouwwerken en het bouwbedrijfsleven) is in 2009 een adviescommissie ingesteld ter verbetering van de praktijktoepassing van brandveiligheidsvoorschriften waarbij het bevoegd gezag beoordelingsruimte heeft. Bij deze commissie kunnen partijen in een concreet geval bij een geschil over de toepassing van zo’n voorschrift een technisch-inhoudelijk advies krijgen over de vraag of een bepaalde oplossing vanuit het oogpunt van brandveiligheid voldoende respectievelijk noodzakelijk is. Conform het OPB-advies bezie ik nog of het haalbaar is om het huidige takenpakket van de adviescommissie met ingang van de datum van inwerkingtreding van het nieuwe besluit uit te breiden tot alle voorschriften van het besluit. De door de adviescommissie verzamelde gegevens zullen overigens ook gebruikt worden bij de evaluatie en eventuele bijstelling van de voorschriften van dit besluit.

Tot slot

Het onderhavige besluit is te beschouwen als een aanzienlijke dereguleringsactie van de bouwregelgeving, die de toegankelijkheid van die regelgeving verder verbetert en waarmee een aantal aan de Kamer toegezegde wijzigingen wordt geëffectueerd. Door veel marktpartijen wordt op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het besluit aangedrongen. Ik heb de hoop en het vertrouwen dat de Kamer bereid is daaraan mee te werken.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. van Middelkoop


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

XNoot
2

In het OPB zijn vertegenwoordigd: Aedes, Bouwend Nederland, BNA, Federatie Welstand, VACpunt Wonen, MKB Nederland, NVTB, NLingenieurs (voorheen ONRI), Woonbond, Vereniging Eigen Huis, VNG, Neprom, Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (mede namens Vereniging Stadswerk Nederland) en de brandweer (NVBR). Aan de vergaderingen van de juridisch-technische commissie die de OPB-vergaderingen voorbereid wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de lid-organisaties van het OPB en vertegenwoordigers van de Stichting Bouwkwaliteit, TNO-Bouw, NEN, FME-CWM, Koninklijke Metaalunie, UNETO-VNI, ISSO kennisinstituut voor de installatiesector, Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector KBI, Energie Koepel, ROZ, Unie van Waterschappen, EnergieNed, VEWIN, FOSAG en de Chronisch zieken en gehandicaptenraad Nederland. Daarnaast heeft OPB/JTC een aantal agendaleden.

XNoot
3

In de Klankbordgroep Gebruiksbesluit zijn vertegenwoordigd: VNO-NCW, MKB Nederland, Koninklijke Horeca Nederland, CIO/K, VROM/RGD, CCV, BOVAG, de brandweer (NVBR), Koninklijke Metaalunie, FME-CWM, VEBON, Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland, VNG, Actiz, Verbond van Verzekeraars, Raad Nederlandse Detailhandel, Kences, Uneto-VNI, VSCD, MO-groep, Aedes en Recron.

Naar boven