28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1137 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2020

Met deze brief licht ik toe hoe ik uitvoering heb gegeven aan een aantal toezeggingen uit het AO Dieren in de Veehouderij van 29 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1136) en het AO Gewasbeschermingsmiddelen van 2 november jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 524). Ik heb uw Kamer toegezegd haar hierover voor de Begrotingsbehandeling van 24 en 25 november a.s. te informeren. Het gaat om de thema’s koloniekooien in de pluimveehouderij, over het overleg met de lokale partijen over de pilot chipplicht, cursussen in het kader van plaagdierbestrijding en een reactie op een plan van D66 «Houden van dieren». Daarnaast informeer ik u over de uitkomst van mijn toezegging over het verzamelen van gegevens van houders met een beroepsverbod.

Koloniekooien in de pluimveehouderij

In het AO «Dieren in de veehouderij» van 29 oktober jl. heb ik uw Kamer toegezegd me te verdiepen in de Duitse regelgeving betreffende koloniekooien in de pluimveehouderij. In Duitsland is door de Bondsraad in 2015 besloten over te gaan tot een verbod op koloniekooien. Het besluit voorziet in een vervaltermijn voor bestaande bedrijven tot eind 2025. Voor speciale gevallen is verlenging met een termijn van maximaal 3 jaar (tot en met 2028) mogelijk.

Momenteel vindt er ook in Europa een discussie plaats over het gebruik van de koloniekooi. De Europese Commissie heeft recentelijk een advies gevraagd aan de European Food Safety Authority (EFSA) met betrekking tot dierenwelzijn bij onder andere de huisvesting voor leghennen. Daarnaast zal de Commissie komend voorjaar een reactie geven op het burgerinitiatief «End the Cage Age». Naar aanleiding van deze uitkomsten zal ik mij ervoor inzetten om Europa breed een standpunt in te nemen over de uitfasering van de koloniekooi. Mocht dit te lang duren, dan zal Nederland daarin zelf een keuze maken.

Voortgang van de pilot chipplicht

In het AO Dieren in de Veehouderij van 29 oktober jl. heb ik aan het lid De Groot (D66) toegezegd de Kamer te informeren over de voortgang van de pilot chipplicht. In de afgelopen weken heb ik met de drie betrokken gemeenten gesproken over de invoering van deze pilot. Ik waardeer de inzet van deze gemeenten. In deze gesprekken hebben we de laatste knelpunten zoals de juridische grondslag en de kosten besproken. Dat wordt momenteel uitgewerkt. De betrokken gemeenten en ik streven ernaar deze pilot zo snel mogelijk te starten. Naast de uitvoering van deze pilot wordt op dit moment gesproken over de gemeentelijke bevoegdheden voor dierenwelzijn. Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd hierover een zienswijze op te stellen en hen verzocht dit traject, zoveel als mogelijk is, te versnellen. Zoals in genoemd AO is toegezegd aan het lid Bromet (GroenLinks) ben ik nagegaan of bij die zienswijze ook de consequenties van het creëren van gemeentelijke bevoegdheden op dierenwelzijn kunnen worden betrokken. Dat is het geval en wordt derhalve meegenomen door de RDA.

Cursussen in het kader van plaagdierbestrijding

In het AO Gewasbeschermingsmiddelen van 2 november jl. heb ik toegezegd uw Kamer te informeren of over certificering en cursussen in het kader van Integrated Pest Management (IPM) en hoe deze laagdrempelig kunnen worden vormgegeven voor boeren. Mijn ministerie heeft gesproken met de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) om te verkennen wat nodig is om de cursus IPM knaagdierbeheersing, die een eis is bij certificering, toegankelijker te maken voor veehouders. LTO geeft aan dat de cursus goed moet aansluiten bij de praktijk en dit houdt in dat rekening wordt gehouden met de bestaande diversiteit tussen sectoren. Zo kunnen de risico’s die de aanwezigheid van ratten en muizen met zich meebrengen en de aanpak in een pluimveebedrijf afwijken van de risico’s en aanpak voor een melkveehouderij. Op basis van sectoreigen risico’s kunnen dan effectieve maatregelen genomen worden om overlast door knaagdieren te beheersen. De cursussen worden dus afgestemd op de diverse sectoren.

Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) voert momenteel op mijn verzoek plaagdierrisico-inventarisaties uit op veehouderijen om inzicht te krijgen in de aanwezigheid en de risico’s van ratten en muizen op pluimvee-, varkens-, melk- en vleesveebedrijven. Het onderzoek biedt inzicht in de meest effectieve maatregelen ter monitoring, preventie en beheersing van knaagdieren.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik zullen, in overleg met verschillende partijen en aanbieders sectorspecifieke cursussen faciliteren, waarbij de resultaten van het hierboven genoemde KAD-onderzoek benut worden om het lesmateriaal verder op maat te maken. Ook gaan we aandacht besteden aan moderne lesmethoden, zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare tijd van de cursisten. We verwachten dat één en ander in de eerste helft van 2021 voor een belangrijk deel ontwikkeld kan zijn. We stellen hiermee alles in het werk zodat de opleiders de cursus tijdig aan kunnen bieden en de betrokkenen uit de sector tijdig, voor de uitbreiding van de IPM-verplichting, die gaat gelden in 2023, de cursus gevolgd en het examen gedaan kunnen hebben.

Als de cursus is afgerond is het van belang deze verder onder de aandacht te brengen van de doelgroep. Het belang van goede voorlichting over IPM knaagdierbeheersing is reeds benoemd in de Kamerbrief met reactie op rapport RIVM geïntegreerde knaagdierbeheersing (Kamerstuk 28 286, nr. 1129).

Praktische aanpak gegevens van houders met een beroepsverbod

In het antwoord op vragen van het lid Futselaar over «Nieuwe megastal Knorhof stap dichterbij» van 17 april 2020 (Aanhangsel Handelingen II, 2019/20 nr. 2490) heb ik aangegeven welke stappen ik heb ondernomen om de motie van de leden Futselaar/Arissen uit te voeren die oproept om een Europese zwarte lijst op te stellen voor houders van dieren die in een EU-lidstaat een beroepsverbod hebben gekregen. (Kamerstuk 28 286, nr. 931) Nieuwe EU-regelgeving is nodig om zo’n zwarte lijst te kunnen opstellen. De in 2019 gepolste lidstaten bleken, vanwege mogelijke strijdigheid met de privacywetgeving, niet bereid om met Nederland bij de Europese Commissie te pleiten voor de totstandkoming van deze regelgeving. Ik heb vervolgens toegezegd om te kijken of het mogelijk is om op een praktische wijze gegevens te verzamelen over houders van dieren die in andere lidstaten een houd- of beroepsverbod hebben gekregen. Hierbij wil ik u informeren over de inhoud en uitkomst van deze aanpak.

Met medewerking van de Nederlandse landbouwattachées in EU-lidstaten is nagegaan of in deze lidstaten een beroeps- of houdverbod kan worden opgelegd aan veehouders en of rechterlijke uitspraken hierover openbaar zijn. Uit de analyse van de gegevens blijkt dat in de onderzochte lidstaten het, net als in Nederland, mogelijk is om een houdverbod aan houders op te leggen bij ernstige overtredingen van dierenwelzijnsregels. Uitwisseling van gegevens tussen lidstaten over houders met een houdverbod stuit echter op problemen vanwege privacywetgeving (de Algemene Verordening Gegevensbescherming). Uit de gegevens van de onderzochte lidstaten blijkt tevens dat er per jaar aan gemiddeld vijf veehouders een houdverbod wordt opgelegd, vooral aan hobbyhouders of veehouders met een kleinschalig bedrijf.

Ik blijf mij er voor inzetten om binnen de mogelijkheden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming informatie over houders met een beroeps- of houdverbod wel uit te kunnen wisselen.

Reactie op plan D66 ««Houden van dieren: Dierenwelzijn bij de tijd»

In het AO dieren in de veehouderij van 29 oktober jl. heb ik tevens toegezegd een appreciatie te geven van het plan «Houden van dieren: dierenwelzijn bij de tijd» van D66. Om de consument beter in staat te stellen om diervriendelijke keuzes te maken, wil D66 een «Method of production (MoP)»-label voor dierlijke producten, uiteindelijk op EU-niveau, invoeren. Dit sluit aan bij mijn inzet op een overkoepelend EU-kader met criteria en indicatoren over productieomstandigheden en dierenwelzijn (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1246 en Kamerstuk 28 973, nr. 239). D66 vindt daarnaast dat Nederland internationaal koploper én kartrekker moet worden in het agenderen van dierenwelzijn binnen Europa en dat dierenwelzijn een vast onderdeel moet zijn van alle handelsverdragen. Dat is een mooi streven dat ook dit kabinet al hanteert. De kabinetsinzet op het gebied van een nieuwe EU-strategie voor dierenwelzijn binnen Europa is uw Kamer bekend (Kamerstuk 28 286, nr. 1130). Ook de kabinetsinzet op dierenwelzijn in associatie- en handelsakkoorden is met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1063 en Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197). Over de rol van RDA kan ik aangeven dat zij nu ook al onafhankelijk en met autoriteit haar adviesrol kan vervullen. Het idee van een ombudsman voor dieren is weliswaar sympathiek, maar de genoemde taken vallen momenteel al binnen het mandaat van de Nationale ombudsman. Ik verwijs tot slot graag naar eerdere brieven aan uw Kamer voor de thema’s rechtspositie dier (beleidsreactie evaluatie Wet dieren van 18 november jl.) en slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr.1131 en Kamerstuk 33 835, nr. 171).

Over de overige toezeggingen uit de bovengenoemde Algemeen Overleggen zal ik u conform afspraak op een later tijdstip nog informeren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven