28 238
Verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege

nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2007

Inleiding

Tijdens het plenaire behandeling van het wetsvoorstel verlenging duur voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (28 238) op 21 maart jl. heb ik toegezegd om een nota van wijziging in te dienen, teneinde het wetsvoorstel aan te vullen met de mogelijkheid voor de rechter om de voorwaardelijke beëindiging te kunnen verlengen met twee jaar. Deze nota van wijziging treft u hierbij aan. (Kamerstuk 28 238, nr. 14).

Verder heb ik toegezegd om aan uw Kamer mede te delen op welke termijn de evaluatie van dit wetsvoorstel zal plaatsvinden. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om in deze brief ook in te gaan op de recidivecijfers ter onderbouwing van de keuze voor de maximale duur van negen jaar van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Daarnaast zal ik in deze brief ingaan op het amendement van de leden Teeven en De Roon (28 238, nr. 12).

Evaluatie

Teneinde de werking van dit wetsvoorstel in de praktijk te bezien, zal drie jaar na inwerkingtreding een evaluatie plaatsvinden. Ik hoop dan de eerste resultaten aan u te kunnen melden. Ik acht het zeer wel denkbaar dat dan tevens wordt besloten tot een vervolgevaluatie. Het gaat hier immers om de verlenging van een termijn van drie naar negen jaren. Dit brengt mee dat een langdurig tijdsverloop noodzakelijk is om de definitieve effecten van deze wetswijziging in voldoende mate in beeld te krijgen. Daarbij komt dat dit wetsvoorstel ziet op een betrekkelijk klein aantal ter beschikking gestelden, aangezien het huidige maximum van drie jaren in veel gevallen voldoende is.

Recidivecijfers ter onderbouwing maximale duur van negen jaar

Tijdens het debat is aangegeven dat één van de redenen om de duur van de voorwaardelijke beëindiging tot negen jaar te beperken is gelegen in het feit dat de stijging van de recidive negen jaar na beëindiging van de tbs in het algemeen afzwakt. De toegevoegde waarde van een langere toezichtsperiode is daardoor klein geworden. Indien toch langer toezicht is vereist, dan is de verwachting dat de betrokkene door toepassing van de Wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuishuizen (Bopz) in een instelling van de geestelijke gezondheidszorg kan worden opgenomen.

Ter onderbouwing van deze motivatie verwijs ik naar de recidivemonitor die door het WODC is uitgebracht, getiteld: «Strafrechtelijke recidive van ex-terbeschikkinggestelden», en die bij brief van 19 september 2006, TK 2006–2007, 30 023, nr. 3, aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Ter aanvulling op deze informatie blijkt eveneens uit de in de bijlage bij deze brief opgenomen statistiek dat de toename van de recidive negen jaar na beëindiging van de tbs, beperkt is1. Deze gegevens zijn de numerieke vertaling van figuur 2 die wordt getoond op bladzijde 4 van de geciteerde WODC recidivemonitor.

Amendement Teeven en De Roon (28 238, nr. 12)

Dit amendement beoogt dat de verlenging van de duur van de voorwaardelijke beëindiging ook van toepassing zal zijn voor ter beschikking gestelden wier verpleging van overheidswege op het tijdstip waarop de wet in werking treedt, voorwaardelijk is beëindigd. De rechter zou de voorgestelde opgehoogde totale duur ook voor deze personen moeten kunnen toepassen, aldus de indieners.

Het amendement ziet op een overgangsrechtelijke vraag. Ter beantwoording van deze vraag moet worden onderscheiden tussen de categorie van tbs-gestelden voor wie de voorwaardelijke beëindiging aanvangt na de inwerkingtreding van de wet en de categorie van tbs-gestelden voor wie de straf al voorwaardelijk beëindigd is. Indien voor de laatste categorie ter beschikking gestelden de verpleging wordt hervat, dan geldt voor een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de hervatte verpleging na het moment van inwerkingtreding van deze wet, wel de nieuwe maximumduur van negen jaren.

De eerste categorie waar het amendement op ziet, roept vragen op in verband met het rechtszekerheidsbeginsel. Over een vergelijkbare vraag heeft de Raad van State een advies gegeven (Kamerstukken II, 28 495, nr. 5). De Raad van State adviseerde om de herleving van het recht tot strafvordering ten aanzien van verjaarde feiten, te heroverwegen. Deze aanbeveling betrof het Voorstel van wet van de leden Dittrich en Van Haersma Buma tot wijziging van het strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten). Op basis van dit advies is door de initiatiefnemers van het betreffende wetsvoorstel besloten om aan het rechtszekerheidsbeginsel doorslaggevende betekenis toe te kennen. Hierdoor is afgezien van de herleving van het recht om tot strafvervolging over te gaan ten aanzien van reeds verjaarde feiten. De wetgever heeft tot op heden bij verandering van het verjaringsregime ten gunste van het slachtoffer of nabestaanden nimmer willen tornen aan hetgeen reeds onder het oude recht is verjaard. Gewezen kan worden op wetgeving inzake oorlogsmisdrijven en zedendelicten ten aanzien van kinderen. Naar mijn opvatting moet dit uitgangspunt ook hier worden gehanteerd, aangezien aanvaarding van het amendement bewerkstelligt dat de verlengde duur van de voorwaardelijke beëindiging ook van toepassing is op tbs-gestelden voor wie de straf al voorwaardelijk beëindigd is. Doordat de verlengde duur van de voorwaardelijke beëindiging ook van toepassing is op tbs-gestelden bij wie de verpleging wordt hervat, is (binnen de grenzen van het rechtszekerheidsbeginsel) de categorie van personen voor wie dit wetsvoorstel van toepassing is, zo ruim mogelijk bepaald. Gelet op het vorenstaande ontraad ik aanvaarding van het amendement van de leden Teeven en De Roon (28 238, nr. 12).

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven