Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 september 2017
Met deze brief voldoen wij, mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
aan het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van 10 juli jl. om te reageren
op de oproep een aparte post-missiebeoordeling (PMB) voor Uruzgan op te stellen.
Zoals gemeld in de beantwoording van Kamervragen over de werking van het toetsingskader
(Kamerstuk 29 521, nr. 195 van 5 november 2012) wordt een PMB uitgevoerd, indien deze naar verwachting een meerwaarde
heeft ten opzichte van de eindevaluatie en in verhouding staat met de inspanningen
die nodig zijn om een dergelijke beoordeling tot stand te brengen. Zoals eerder aan
uw Kamer toegezegd, is de mogelijkheid voor een PMB Uruzgan serieus onderzocht. U
treft hieronder de overwegingen aan die meespelen.
Beperkte aantoonbare causaliteit
Een belangrijke overweging bij een besluit over een PMB is de twijfelachtige causaliteit
tussen de metingen en de resultaten van de Nederlandse inzet in Uruzgan (2006–2010).
Na vertrek van Nederland heeft Australië de verantwoordelijkheid overgenomen. Het
is onwaarschijnlijk dat er elf jaar na dato een direct causaal verband kan worden
gelegd tussen de Nederlandse inzet toen en de situatie nu. De Nederlandse bijdrage
was onderdeel van de bredere inspanning van ISAF. Het zal moeilijk zijn om onderscheid
te maken tussen de resultaten van de verschillende landen die in ISAF-verband actief
waren in Uruzgan.
De veiligheidssituatie bemoeilijkt het uitvoeren van een PMB
De situatie in Uruzgan is wezenlijk veranderd sinds 2010. De Afghanen zijn sinds het
vertrek van ISAF per 1 januari 2015 zelf verantwoordelijk voor de veiligheid in het
land. De veiligheidssituatie in Uruzgan is verslechterd. Daardoor zijn locaties naar
verwachting slecht toegankelijk en toenmalige contacten lastig te traceren. Ook is
de kans groot dat de veiligheid van contactpersonen in het geding komt als zij meewerken
aan een onderzoek. Vanwege de veiligheidssituatie, is het bovendien onwaarschijnlijk
dat Nederlandse overheidsdiensten zelfstandig onderzoek kunnen doen in Uruzgan.
Ook lokale organisaties kunnen in verband met de veiligheidssituatie in Uruzgan moeilijk
opereren.
Kosten
Mede vanwege de veiligheidssituatie is het uitvoeren van een PMB kostbaar. Uitvoering
van een PMB zal een beroep doen op financiële en personele capaciteiten van Defensie
en Buitenlandse Zaken. De verwachting is dat een dergelijk onderzoek minstens 1,5 jaar
zal kosten waarbij, los van de coördinatie met onderzoekspartners, van beide ministeries
meerdere medewerkers fulltime betrokken zijn.
Conclusie
Gezien de beperkt aantoonbare causaliteit, de huidige veiligheidscontext in Uruzgan
– ook voor lokale organisaties – en het beslag dat een dergelijk onderzoek op capaciteit
en financiële middelen zal hebben, verwachten wij dat een PMB onvoldoende meerwaarde
biedt ten opzichte van de eindevaluatie zoals deze met uw Kamer is besproken op 16 februari
2012.
Mocht de Kamer, bovengenoemde afwegingen meewegend, besluiten dat een PMB wenselijk
is, zal het kabinet zich hiervoor inspannen. Bij een PMB inzake de trainingsmissie
in Kunduz zouden de beperkingen inzake causaliteit en onderzoekscapaciteit bij (lokale)
organisaties naar verwachting minder groot zijn. Het kabinet zal dit onderzoek dan
ook, zoals reeds gemeld in de Eindevaluatie Geïntegreerde Politietrainingsmissie van
29 januari 2014, ter hand nemen.1
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders
De Minister van Defensie,
J.A. Hennis-Plasschaert