27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 247 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 april 2017

Op 23 februari jongstleden nam uw Kamer een motie aan van de leden Bruins en Ypma (Handelingen II 2016/17, nr. 57, item 40). De motie verzoekt de regering om met voorstellen te komen om de eindtoets minder bepalend te laten zijn voor de beoordeling van basisscholen; om de individuele ontwikkeling van het kind, observaties en gesprekken met het team juist een grotere rol te laten spelen; en om te onderzoeken of hier een wetswijziging voor nodig is.1 Hieronder zet ik uiteen dat hetgeen in de motie wordt verzocht, in lijn is met al ingezet beleid.

Met ingang van 1 augustus 2018 zal een vernieuwd inspectietoezicht van kracht worden. In het vernieuwde onderzoekskader zijn de eindtoetsresultaten van een school minder bepalend voor het eindoordeel over de kwaliteit van het onderwijs. De inspectie zal scholen breder waarderen, door besturen en scholen uit te dagen om hun eigen ambities en doelen te expliciteren, en inzichtelijk te maken welke voortgang of resultaten scholen hierbij realiseren. Scholen kunnen daarbij óók hun ambities laten zien die zij hebben geformuleerd voor andere vak- en vormingsgebieden dan taal en rekenen. De eigen visie van de school komt op deze manier meer centraal te staan in de waardering van onderwijskwaliteit.

Verder is de inspectie gestart met een onderzoek naar een nieuw onderwijsresultatenmodel voor het po. Dit vernieuwde model moet met ingang van 1 januari 2019 van kracht worden. In het huidige model wordt op basis van behaalde resultaten op de eindtoets nagegaan of de school, gezien de leerlingpopulatie, voldoende leerresultaten heeft behaald.2, 3 Het is de bedoeling om in het nieuwe onderwijsresultatenmodel meer gegevens dan alleen de eindtoetsresultaten mee te nemen. Het streven is om te komen tot een model dat recht doet aan de verantwoording die scholen en besturen zelf geven over hun resultaten in brede zin.

Daarnaast wil de inspectie in het onderwijsresultatenmodel beter rekening houden met de leerlingpopulatie van scholen. Ook nu al houdt de inspectie daarmee rekening, door na te gaan hoeveel «gewichtenleerlingen» een school heeft, oftewel het aandeel leerlingen met onderwijsachterstanden. Zoals ik u in mijn brief van 23 januari jongstleden heb laten weten, is het CBS gevraagd een indicator te ontwikkelen om in de bekostiging beter rekening te kunnen houden met onderwijsachterstanden.4 Onderzocht wordt of in het nieuwe onderwijsresultatenmodel eveneens gebruik kan worden gemaakt van deze vernieuwde indicator. Naast een nauwkeuriger indicator is het streven om voor verschillende leerlingpopulaties heldere normen te bepalen die aangeven welke resultaten leerlingen voor taal en rekenen zouden moeten behalen.

Beter rekening houden met de leerlingpopulatie van scholen houdt tevens in dat rekening gehouden moet worden met leerlingen die scholen opvangen in het kader van passend onderwijs. Zo kan de situatie zich voordoen dat een school wat betreft de leerresultaten niet voldoet aan de gestelde norm, wat wordt veroorzaakt door het bieden van passend onderwijs. In het kader van het vernieuwde onderwijsresultatenmodel verkent de inspectie de mogelijkheden om in dergelijke situaties toch het oordeel «voldoende» te geven. Op deze wijze kan een manier van beoordelen van scholen tot stand komen, waarbij de leerresultaten de harde ondergrens vormen die een school dient te behalen en die belanghebbenden tevens ervaren als fair en rechtvaardig.

Gezien de hierboven beschreven ingezette wijzigingen acht ik een wetswijziging op dit moment niet nodig.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 27 923, nr. 240.

X Noot
3

WPO, artikel 10a.

X Noot
4

Kamerstuk 27 020, nr. 69.

Naar boven