Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 2017
Op 23 februari jongstleden nam uw Kamer een motie aan van de leden Bruins en Ypma
(Handelingen II 2016/17, nr. 57, item 40). De motie verzoekt de regering om met voorstellen te komen om de eindtoets minder
bepalend te laten zijn voor de beoordeling van basisscholen; om de individuele ontwikkeling
van het kind, observaties en gesprekken met het team juist een grotere rol te laten
spelen; en om te onderzoeken of hier een wetswijziging voor nodig is.1 Hieronder zet ik uiteen dat hetgeen in de motie wordt verzocht, in lijn is met al
ingezet beleid.
Met ingang van 1 augustus 2018 zal een vernieuwd inspectietoezicht van kracht worden.
In het vernieuwde onderzoekskader zijn de eindtoetsresultaten van een school minder
bepalend voor het eindoordeel over de kwaliteit van het onderwijs. De inspectie zal
scholen breder waarderen, door besturen en scholen uit te dagen om hun eigen ambities
en doelen te expliciteren, en inzichtelijk te maken welke voortgang of resultaten
scholen hierbij realiseren. Scholen kunnen daarbij óók hun ambities laten zien die
zij hebben geformuleerd voor andere vak- en vormingsgebieden dan taal en rekenen.
De eigen visie van de school komt op deze manier meer centraal te staan in de waardering
van onderwijskwaliteit.
Verder is de inspectie gestart met een onderzoek naar een nieuw onderwijsresultatenmodel
voor het po. Dit vernieuwde model moet met ingang van 1 januari 2019 van kracht worden.
In het huidige model wordt op basis van behaalde resultaten op de eindtoets nagegaan
of de school, gezien de leerlingpopulatie, voldoende leerresultaten heeft behaald.2, 3 Het is de bedoeling om in het nieuwe onderwijsresultatenmodel meer gegevens dan alleen
de eindtoetsresultaten mee te nemen. Het streven is om te komen tot een model dat
recht doet aan de verantwoording die scholen en besturen zelf geven over hun resultaten
in brede zin.
Daarnaast wil de inspectie in het onderwijsresultatenmodel beter rekening houden met
de leerlingpopulatie van scholen. Ook nu al houdt de inspectie daarmee rekening, door
na te gaan hoeveel «gewichtenleerlingen» een school heeft, oftewel het aandeel leerlingen
met onderwijsachterstanden. Zoals ik u in mijn brief van 23 januari jongstleden heb
laten weten, is het CBS gevraagd een indicator te ontwikkelen om in de bekostiging
beter rekening te kunnen houden met onderwijsachterstanden.4 Onderzocht wordt of in het nieuwe onderwijsresultatenmodel eveneens gebruik kan worden
gemaakt van deze vernieuwde indicator. Naast een nauwkeuriger indicator is het streven
om voor verschillende leerlingpopulaties heldere normen te bepalen die aangeven welke
resultaten leerlingen voor taal en rekenen zouden moeten behalen.
Beter rekening houden met de leerlingpopulatie van scholen houdt tevens in dat rekening
gehouden moet worden met leerlingen die scholen opvangen in het kader van passend
onderwijs. Zo kan de situatie zich voordoen dat een school wat betreft de leerresultaten
niet voldoet aan de gestelde norm, wat wordt veroorzaakt door het bieden van passend
onderwijs. In het kader van het vernieuwde onderwijsresultatenmodel verkent de inspectie
de mogelijkheden om in dergelijke situaties toch het oordeel «voldoende» te geven.
Op deze wijze kan een manier van beoordelen van scholen tot stand komen, waarbij de
leerresultaten de harde ondergrens vormen die een school dient te behalen en die belanghebbenden
tevens ervaren als fair en rechtvaardig.
Gezien de hierboven beschreven ingezette wijzigingen acht ik een wetswijziging op
dit moment niet nodig.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker