Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2016
In de brief van 21 december jongstleden van de vaste commissie voor Sociale Zaken
en Werkgelegenheid wordt mij verzocht een heldere reactie te geven op de vraag of
alle scholen in het primaire onderwijs vanaf 1 januari 2017 kunnen werken met de bepaling
zoals opgenomen in mijn brief van 21 december jongstleden, zonder dat daar aanvullende
voorwaarden aan verbonden zijn anders dan vermeld in de betreffende brief (Kamerstuk
27 923, nr. 234).
Dat is het geval. Ik ga hierbij uit van de veronderstelling dat gedoeld wordt op de
bepaling in de cao PO primair bijzonder onderwijs waarin de ketenbepaling buiten toepassing
wordt verklaard voor tijdelijke arbeidsovereenkomsten die zijn ingegaan in de periode
januari tot en met maart voor de duur van ten hoogste 14 dagen in verband met vervanging
wegens onvoorzien ziekteverzuim. Voor de huidige leden van de PO Raad zal immers gelden
dat de cao op hen van toepassing is, dus ook de hiervoor genoemde bepaling. Voor niet-leden
van de PO Raad geldt dat zij zich voor 1 januari 2017 kunnen aanmelden als lid van
de PO Raad waardoor ook voor hen de betreffende bepaling zal gelden. Voor schoolbesturen
die om hen moverende redenen geen lid worden van de PO Raad geldt dat zij in tijdelijke
arbeidsovereenkomsten, die voor vervanging worden aangegaan, de cao PO primair bijzonder
onderwijs van toepassing kunnen verklaren (via een incorporatiebeding), zoals vermeld
in mijn brief waar de vaste commissie aan refereert. Hierdoor zal op deze arbeidsovereenkomsten
de hiervoor genoemde bepaling van toepassing zijn, net als de overige bepalingen in
de betreffende cao, waaronder de bepaling die ziet op het verruimen van de ketenbepaling
naar zes tijdelijke contracten in drie jaar.
Ten slotte merk ik op dat als de cao PO primair bijzonder onderwijs algemeen verbindend
is verklaard, wat de intentie is van betrokken partijen bij de cao, deze automatisch
voor elk schoolbestuur zal gelden.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher