Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2015
De European Academies» Science Advisory Council (EASAC) heeft op verzoek van de Europese
Commissie onderzoek gedaan naar het effect van neonicotinoïden op onder meer zweefvliegen,
hommels en solitaire bijen. De resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd in het
rapport: «Ecosystem services, agriculture and neonicotinoids»1. Dit onderzoek baart mij grote zorgen. Met deze brief wil ik uw Kamer informeren
over de stappen die ik naar aanleiding van dit onderzoek heb gezet.
Sinds mijn aantreden heb ik alle wetenschappelijke informatie over mogelijke nadelige
effecten van het gebruik van de neonicotinoïden steeds op hun merites laten beoordelen
door de European Food Safety Authority (EFSA) en het College voor de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) binnen het Europese en nationale juridische
kader. De Nederlandse inzet heeft – zowel op Europees als nationaal niveau – geleid
tot het waar nodig ingrijpen in de toelating van deze middelen, bijvoorbeeld door
aanvullende risicobeperkende voorschriften of door het intrekken van de toelating.
Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd (zie onder andere Kamerstuk 27 858, nr. 276).
Ik heb uw Kamer in mijn brieven van 30 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 2 december 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 279) gemeld dat ik mij inzet voor het realiseren van de transitie naar een vergroening
van gewasbeschermingsmiddelen en naar een voedselproductie die minder afhankelijk
is van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort ook het uitbreiden van het middelenpakket
met meer biologische en natuurvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen; de zogenaamde
laag-risicomiddelen.
Ik heb inmiddels Eurocommissaris Andriukaitis (SANTE) verzocht het rapport van de
EASAC zo snel mogelijk te laten beoordelen door de EFSA en te bezien of deze nieuwe
wetenschappelijke studie moet leiden tot het intrekken van de goedkeuring van neonicotinoïden
als werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen. Deze brief is in lijn met de zogenoemde
«artikel 21 procedure» in Verordening Gewasbeschermingsmiddelen nr. 1107/2009. Dit
artikel bepaalt dat lidstaten de Europese Commissie kunnen vragen om de goedkeuring
van werkzame stoffen opnieuw te bezien in het licht van nieuwe wetenschappelijke en
technische kennis en monitoringsgegevens. Daarnaast heb ik hem gevraagd de nodige
acties te ondernemen, om in Europa de transitie van hoog-risico gewasbeschermingsmiddelen
naar laag-risico gewasbeschermingsmiddelen te versnellen.
Eveneens heb ik de voorzitter van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) verzocht op basis van het EASAC-rapport de toelating van neonicotinoïden
in Nederland te herbeoordelen en mij zo spoedig mogelijk te informeren of dit onderzoek
het Ctgb aanleiding geeft tot het intrekken van toelatingen van deze middelen.
Verder zal ik de voorzitter van de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen verzoeken
bij de komende programmering prioriteit te geven aan onderzoek en innovaties gericht
op de realisatie van de transitie naar vergroening van gewasbeschermingsmiddelen en
een minder afhankelijke voedselproductie.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma