27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 110 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2012

Hierbij bied ik u het ontwerp van het Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming aan, ter informatie. De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in haar procedurevergadering van 5 juni jl. om toezending verzocht.

Het ontwerp wordt voor inspraak in de Staatscourant gepubliceerd. Inspraak is mogelijk gedurende zes weken. Na weging en verwerking van de inspraak zal ik u het actieplan begin september ter behandeling voorleggen.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma

Kennisgeving inspraak

Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming

Duurzaamheid is een belangrijk thema in de Europese en Nederlandse economie. Economische ontwikkeling moet hand in hand gaan met een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu. Tegelijkertijd is duurzaamheid ook een drijfveer voor innovatie.

Aandacht voor duurzaamheid sluit aan bij het overheidsbeleid om de toonaangevende positie van de Nederlandse land- en tuinbouw verder uit te bouwen, bijvoorbeeld via het Topgebiedenbeleid.

Ook ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt een verdergaande bijdrage aan het thema duurzaamheid verwacht. Daarom heeft de Europese Unie de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden (2009/128/EG) uitgebracht. In die Richtlijn heeft ook het onderwerp gewasbescherming in de openbare ruimte, buiten de land- en tuinbouw, haar plaats.

Met de verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is al veel bereikt, maar aandacht voor het thema blijft noodzakelijk en nieuwe acties en maatregelen zijn gewenst. Voor uitvoering is een actieplan nodig. Het actieplan laat zien hoe Nederland die verduurzaming vorm geeft en verder uitwerkt.

Ook de andere Europese lidstaten stellen actieplannen op.

De informatie uit de actieplannen is voor alle lidstaten nuttig. Daarom stuurt het kabinet het actieplan toe aan de Europese Commissie. Volgens de Richtlijn moet dat gebeuren vóór 26 november 2012.

Voorafgaand aan verzending wordt het actieplan voorgelegd aan de Tweede Kamer, samen met een nota over het gewasbeschermingsbeleid voor de periode 2013 tot 2023. Het actieplan is deels gebaseerd op de inhoud van die nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst». In de nota beschrijft het kabinet zijn ambities: een verdere innovatieve verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Uiterlijk in 2023 moet zoveel mogelijk aan de eisen van markt en maatschappij zijn voldaan, met behoud van economisch perspectief voor het bedrijfsleven. De verduurzaming gebeurt in samenwerking met alle betrokkenen.

Bij het opstellen van de nota is gebruik gemaakt van adviezen en opmerkingen die overheden, maatschappelijke organisaties en anderen hebben ingediend.

Op de inhoud van die nota van het kabinet staat, zoals gebruikelijk, geen inspraak open.

Maar wel stellen wij eenieder in de gelegenheid zijn opmerkingen en meningen in te dienen over het actieplan. U kunt die binnen zes weken na dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk indienen bij het:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

dir. Duurzaamheid

postbus 20 901

2500 EX DEN HAAG

Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming

Dit actieplan laat zien hoe Nederland verduurzaming van gewasbeschermingsbeleid vorm geeft en verder uitwerkt. Het actieplan geldt voor de periode 2013–2018.

Het opstellen van het actieplan is voorgeschreven in de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden. Voor de volgorde van onderwerpen in het actieplan is daarom de volgorde van de artikelen van de Richtlijn aangehouden.

Inleiding

Een duurzame land- en tuinbouw voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht. Daarbij is sprake van een ideaal evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen. Een land- en tuinbouw die bijdraagt aan een gezonde aarde met welvarende bewoners en goed functionerende ecosystemen is duurzaam.

Binnen dit begrip «duurzaamheid» worden de ecologische belangen geborgd door bevordering van weerbare teelten, vermindering van emissies naar het milieu, en door versterking van ecosystemen. Daarnaast zal Nederland de positie van haar agrosectoren versterken. Door ruimte te bieden aan ondernemerschap, stimulering van innovatie en een goede concurrentiepositie. De belangen van burgers worden gegarandeerd door acties en maatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving.

Deze belangen spelen allen hun rol in het gewasbeschermingsbeleid.

Maar dit actieplan beperkt zich tot de maatregelen en acties die leiden naar een duurzaam gebruik van gewasbescherming.

Hieronder wordt geschetst hoe de artikelen 5 tot en met 15 van de Richtlijn worden uitgevoerd.

Aanpak

Overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor uitvoering van het actieplan. Voor realisatie van ambities en doelstellingen zijn in de eerste plaats bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan zet. Als werkwijze wordt een «ketenaanpak» gehanteerd, met acties vanaf het begin van de productieketen tot en met de consument. Bij lokale normoverschrijdingen wordt de ketenaanpak gecombineerd met een «gebiedsgerichte aanpak», waarin acties, verantwoordelijkheden en maatregelen over de betrokkenen worden verdeeld.

De overheid faciliteert en stimuleert. In gevallen waarin de Richtlijn daarvoor ruimte biedt, wordt een «getrapte aanpak» gehanteerd. Regelgeving wordt toegepast, indien communicatie en vervolgens (financiële) stimulering tot onvoldoende succes leiden.

De totstandkoming van het actieplan viel samen met de integrale herziening van het gehele Nederlandse gewasbeschermingsbeleid. Daarbij is gebruik gemaakt van een serie adviezen van maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Ook inspraak op het ontwerp-actieplan heeft waardevolle aanbevelingen en aanvullingen opgeleverd.

Opleiding – artikel 5

Sinds 1996 heeft in Nederland iedereen die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt, verkoopt of in bezit heeft een Bewijs van vakbekwaamheid («licentie») nodig. Er zijn meerdere soorten («niveaus») Bewijzen van vakbekwaamheid, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende taken en verantwoordelijkheden van de toepassers. Dit opleidingssysteem werkt goed.

Uitzonderingen op de verplichting gelden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor niet-professioneel gebruik, en voor voorlichters die geen middelen verkopen. Die voorlichters hebben wel toegang tot de opleiding, maar zijn niet verplicht die te volgen.

Anders dan voorheen moeten ook personen die eenvoudige handelingen met een beperkt risico verrichten, beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid. Zij volgen een veiligheidsinstructie op de werkplek. Dat bewijs van vakbekwaamheid geeft geen recht op het kopen van gewasbeschermingsmiddelen.

Bureau Erkenningen te Ede is aangewezen als bevoegde autoriteit voor uitvoering van de regelgeving. Het bewijs van vakbekwaamheid geldt voor een periode van 5 jaar en het Bureau Erkenningen verlengt het bewijs indien de houder bewijst over voldoende kennis te beschikken, door het volgen van bijscholingscursussen of door nogmaals examen af te leggen. De opleidingsonderwerpen uit de Richtlijn duurzaam gebruik zijn in regelgeving geïmplementeerd; uitvoering in de praktijk zal binnen de gestelde termijnen plaatsvinden.

Website Bureau Erkenningen: www.erkenningen.nl, met informatiebrochure in Nederlands, Engels en Duits.

Verkoop van gewasbeschermingsmiddelen – artikel 6

Een distributeur is verplicht ervoor zorg te dragen dat op het moment van verkoop voldoende personeel beschikbaar is om klanten te informeren over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de risico’s voor mens en milieu. Dat personeel moet beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid. Verkoop vindt alleen plaats aan personen die over het juiste bewijs van vakbekwaamheid beschikken.

De distributeur geeft voorlichting over:

  • het juiste gebruik van een gewasbeschermingsmiddel;

  • de risico’s van dat gebruik voor de gezondheid en voor het milieu, en

  • de geldende veiligheidsinstructies voor het gewasbeschermingsmiddel.

Uitzondering op deze informatieverplichting geldt voor distributeurs die uitsluitend middelen voor niet-professioneel gebruik verhandelen. In dat geval is de producent van het gewasbeschermingsmiddel verantwoordelijk voor het informeren van de gebruiker. De producent stelt de informatie beschikbaar en vermeldt deze informatie tevens op zijn website of in andere media. De retail zorgt ervoor dat de informatie op het moment van verkoop van het gewasbeschermingsmiddel aan de klant wordt verstrekt. De informatie is eenvoudig te begrijpen en betreft de gebruiksrisico's voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu. Aan de orde komt in ieder geval blootstelling, veilige opslag, veilig gebruik en veilige verwijdering van restanten volgens de geldende regels. Tevens wordt informatie verschaft over alternatieve bestrijdingsmethoden die minder risico opleveren.

Niet-professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, die overeenkomstig Richtlijn 1999/45/EG zijn ingedeeld als giftig, zeer giftig, kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting, is niet toegestaan.

Informatie en bewustmaking – artikel 7

Gewasbeschermingsmiddelen zijn in meer of mindere mate giftig. Het zijn meestal «gevaarlijke stoffen», zoals bedoeld in het milieurecht. Het brede publiek wordt over nut en noodzaak geïnformeerd via bewustwordingscampagnes en berichten in de media. Dat gebeurt door de overheid en veelal ook door belangenorganisaties.

De informatie moet «precies en evenwichtig» zijn. Deskundige instellingen zoals het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum te Utrecht, en Wageningen UR vervullen daarin een belangrijke rol.

Het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum verzamelt informatie over vergiftigingen als gevolg van incidenten met (onder meer) gewasbeschermingsmiddelen.

Keuring van spuitapparatuur – artikel 8

Sinds 1997 moet in Nederland spuitapparatuur worden gekeurd, tot 2011 betrof dat alleen veldspuiten en boomgaardspuiten. Doel is de «optimale, bedrijfszekere en veilige inzet van machines voor de gebruiker en zijn omgeving». Dit keuringssysteem werkt goed.

Die keuringsverplichting is uitgebreid. Uitzondering op de verplichte keuring geldt voor rugspuiten en handgedragen spuiten.

De onafhankelijke Stichting Kwaliteitseisen Landbouwtechniek te Wageningen is aangewezen als bevoegde autoriteit voor uitvoering van de regelgeving. De keuringsfrequentie voor bestaande en nieuwe apparatuur is eens per drie jaar, overeenkomstig het huidige beleid. Voor enkele typen spuitapparatuur, waaraan beperkte risico’s zijn verbonden, zal een keuringsfrequentie gaan gelden van zes jaar. Keuringen door buitenlandse keuringsinstituten worden in beginsel in Nederland erkend.

De keuringseisen uit de Richtlijn duurzaam gebruik zijn in regelgeving geïmplementeerd. Uitvoering in de praktijk zal binnen de gestelde termijnen plaatsvinden.

Website Stichting Kwaliteitseisen Landbouwtechniek: www.sklkeuring.nl, in de Nederlandse en de Engelse taal.

Spuiten vanuit de lucht – artikel 9

Spuiten met behulp van een luchtvaartuig is verboden.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan vrijstelling verlenen in een noodsituatie, mits uitzonderlijke omstandigheden dat noodzakelijk maken. Daarin wordt de Richtlijn duurzaam gebruik gevolgd.

Voorlichting van het publiek – artikel 10

In de toelatingsbeoordeling wordt ervan uitgegaan dat de risico’s voor omwonenden en passanten lager zijn dan voor toepassers. In de Ruimtelijke Ordening wordt onafhankelijk daarvan uitgegaan van een ruimtelijke scheiding tussen woonbestemmingen en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast.

Burgers houden echter zorgen over de humane effecten van gewasbeschermingsmiddelen op hun gezondheid.

De Gezondheidsraad brengt in 2012 advies uit over de effecten voor personen die aan verwaaiende spuitnevel kunnen worden blootgesteld. Vervolgactiviteiten worden op het advies van de Gezondheidsraad afgestemd.

Producenten van gewasbeschermingsmiddelen, branche-organisaties in de landbouw en andere betrokkenen zullen de communicatie tussen bedrijven en omwonenden stimuleren, vergelijkbaar met het «good neighbour initiative» in het Verenigd Koninkrijk. Op deze manier moet het wederzijds begrip tussen telers, omwonenden en passanten worden vergroot.

Bescherming aquatisch milieu en drinkwater – artikel 11

De uitvoering van het gewasbeschermingsbeleid 2004–2010 heeft de berekende milieubelasting van het oppervlaktewater met 85% doen afnemen. Ook het totale gebruik is afgenomen. Dit blijkt echter onvoldoende om de waterkwaliteitsdoelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te bereiken.

Het accent wordt daarom beleidsmatig nog sterker gelegd op risicoreductie. Daarbij wordt aangesloten bij de systematiek en termijnen van de Kaderrichtlijn Water. Nederland kiest ervoor de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water gefaseerd te bereiken, uiterlijk in 2027:

  • Kwaliteit oppervlaktewater, voor «KRW-waterlichamen» waarover wordt gerapporteerd:

    2027: geen normoverschrijdingen.

  • Kwaliteit oppervlaktewater op locaties, bestemd voor drinkwaterproductie:

    2027: geen normoverschrijdingen op innamepunten.

Nederland stelt sinds 2000 algemene regels die gericht zijn op een duurzame gewasbescherming in de akkerbouw en vollegrondstuinbouw (open teelten) en de «glastuinbouw» (bedekte teelt; sinds 1994). Voor de open teelten gaat het vooral om toepassing van teeltvrije bufferstroken en het gebruik van driftreducerende technieken en spuitdoppen. Vanwege het specifieke karakter van de glastuinbouw, zijn maatregelen in deze sector gericht op «beperken gebruik, bevorderen hergebruik en saneren restlozing».

Het erf, waar gewasbeschermingsmiddelen (en andere bedrijfsmiddelen) worden bewaard of aangemaakt en apparatuur wordt gereinigd, is vaak met watergangen omringd. Maatregelen op het erf ter bescherming van het oppervlaktewater komen hierna, onder «artikel 13» aan de orde.

Nederland is waterrijk.

De doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water zijn nog niet gerealiseerd.

Naast de maatregelen ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water worden daarom de volgende specifieke maatregelen getroffen:

  • Introductie van het «emissiereductieplan»

    Overheid en bedrijfsleven hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid bij het tegengaan van normoverschrijdingen. Indien op basis van monitoringsgegevens een verband aannemelijk is tussen normoverschrijding en toepassing, wordt een emissiereductieplan opgesteld en uitgevoerd. De toelatinghouder is primair verantwoordelijk voor het opstellen van dit plan en regisseert het proces van de uitvoering. De overheid verzorgt een adequate monitoring, die de komende jaren -waar nodig- verder geoptimaliseerd wordt. Van toepassers wordt medewerking verwacht om de normoverschrijdingen te beëindigen.

  • Vermindering van de verwaaiing (drift) naar oppervlaktewater

    Agrarische sectoren hebben aangekondigd de drift van gewasbeschermingsmiddelen verder te verminderen. Zij hebben verzocht in regelgeving op te nemen dat technieken worden toegepast die ten minste leiden tot 75% driftreductie op het gehele perceel (in plaats van 50% reductie langs oppervlaktewater). Uiterlijk in 2017 wordt na evaluatie beoordeeld of voor driftreductie verdere maatregelen ter bescherming van het oppervlaktewater nodig zijn.

  • Sluiting waterkringloop in de glastuinbouw

    In de bedekte teelt wordt zeer intensief en efficiënt geteeld, onder geconditioneerde omstandigheden. Per oppervlakte-eenheid komen veel gewasbeschermingsmiddelen in het milieu (vooral oppervlaktewater) terecht, vergeleken met de open teelten. Voor de glastuinbouw worden maatregelen geïntroduceerd om de emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater te verminderen. Het betreft maatregelen in de bedrijfsvoering, zoals planning van het lozingsmoment nadat gewasbeschermingsmiddelen zijn toegediend, en zuiveringstechnieken op de lozing van spuiwater.

  • Geen gebruik van »prioritaire gevaarlijke stoffen»

    Het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat een «prioritaire gevaarlijke stof» bevat, als bedoeld in de Kaderrichtlijn Water, is niet toegestaan in de nabijheid van oppervlaktewater of in grondwaterbeschermingsgebieden.

Vermindering gebruik, risico’s in specifieke gebieden – art. 12

In het algemeen geldt dat bepaalde maatregelen van toepassing zijn op meerdere artikelen uit de Richtlijn. Maatregelen ter bescherming van het brede publiek kunnen bijvoorbeeld ook de emissies naar oppervlaktewater verminderen.

In een aantal aangewezen gebieden wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geminimaliseerd of verboden:

  • a. Gebieden die door het brede publiek of kwetsbare groepen worden gebruikt

    Onkruidbestrijdingsmiddelen die op verhardingen worden toegepast, blijken in de praktijk altijd af te spoelen naar het oppervlaktewater en kunnen daardoor leiden tot verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit en overschrijdingen van drinkwaternormen. Indien zij in de openbare ruimte worden toegepast, zijn de risico’s van blootstelling aan het brede publiek relatief hoog.

    Onkruidbestrijdingsmiddelen  die werkzame stoffen bevatten die nu tot overschrijding van deze normen leiden, en welke op verhardingen worden toegepast, mogen vanuit het oogpunt van duurzaam gebruik per 1 januari 2018 niet meer worden toegepast. Onderzocht zal worden welke mogelijkheden er zijn om het bedrijfsleven meer verantwoordelijkheid te geven voor het voorkomen van problemen in de toekomst .

    Er zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld bestrijding van invasieve exoten op verhardingen (berenklauw, Amerikaanse vogelkers) of bestrijding op moeilijk bereikbare plaatsen (sommige onderdelen van dijken). Criterium hiervoor is dat niet-chemische bestrijding technisch en financieel niet haalbaar is. Enkele uitzonderingen zijn nu reeds opgenomen in een bestaand certificaat van de gemeenten, de Barometer duurzaam terrein beheer. In 2013 zal de overheid in samenwerking met de sector een aparte lijst opstellen.

    Het verbod op het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen volgens de bovenstaande systematiek geldt eveneens voor niet- professioneel gebruik van deze middelen vanaf 1 januari 2018.

    De afgelopen jaren zijn met succes meerdere «niet-chemische» technieken geïntroduceerd, die in de praktijk breed worden toegepast.

    Ook op sport- en recreatieterreinen worden gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Beoordeeld zal worden of hier beleid voor ontwikkeld moet worden.

    Gemeenten stellen in bestemmingsplannen (Ruimtelijke Ordening) regels die mede strekken ter bescherming van omwonenden. In het belang van een «goede ruimtelijke ordening» worden bij vestiging van een bestemming afstanden (van tien tot vijftig) meter aangehouden tussen een agrarische en een woonbestemming.

  • b. Beschermde gebieden als aangewezen in Kaderrichtlijn Water, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

    Ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water worden stroomgebiedbeheerplannen uitgevoerd. De plannen beschrijven hoe en op welke termijn de doelen voor ecologische kwaliteit en drinkwaterkwaliteit van de wateren worden bereikt. Daarnaast en daarmee in samenhang worden beheerplannen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn gehanteerd. Deze beheerplannen beschrijven hoe en op welke termijn de instandhoudingsdoelstellingen in deze richtlijnen worden gerealiseerd.

    Maatregelen met betrekking tot het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vinden in die (beheer)plannen hun plaats.

  • c. Recent behandelde gebieden

    De toepasser dient andere personen op het bedrijf, zoals werknemers, te informeren welke arealen recent zijn behandeld en hen te attenderen op de wachttermijn voor herbetreding.

Hantering en opslag gewasbeschermingsmiddelen, behandeling verpakkingen en restanten – artikel 13

Werkzaamheden met gewasbeschermingsmiddelen en de opslag van (restanten van) gewasbeschermingsmiddelen moeten plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte lekbak. Die vloer of lekbak is onbrandbaar, hittebestendig en ongevoelig voor inwerking van de middelen.

Om schade door lekkage te voorkomen, beschikt de opslag over een opvangvoorziening met een inhoud die groter is dan de inhoud van de grootste verpakking.

Lozing naar oppervlaktewater of gemeentelijke riolering is verboden. In de ruimte waar gewasbeschermingsmiddelen worden aangemaakt zijn dan ook geen afvoervoorzieningen zoals putten aangebracht.

Afvalwater dat bij reiniging van spuitapparatuur ontstaat, mag op niet-beteeld terrein worden geloosd. Ook hiervoor geldt dat lozing naar oppervlaktewater of gemeentelijke riolering is verboden. Onderzoek naar biologische zuivering van het afvalwater is in een vergevorderd stadium en is perspectiefvol.

Sinds het begin van de jaren negentig reinigen bedrijven lege verpakkingen, zodanig dat minder dan 0,01% van het oorspronkelijke gewicht van de inhoud in de verpakking achterblijft. Afhankelijk van de aard van het gewasbeschermingsmiddel, wordt de verpakking vervolgens aangeboden als «bedrijfsafval» of als «chemisch afval». Daarvoor is een netwerk van inzamelingslocaties ingericht. De wijze van verwijdering staat op de verpakking vermeld.

Niet-aangebroken verpakkingen worden desgewenst door de distributeur teruggenomen. Aangebroken verpakkingen worden ingeleverd bij de erkende afvalverwerker.

Geïntegreerde gewasbescherming – artikel 14

In de afweging welke van de beschikbare gewasbeschermingsmethoden wordt ingezet, wordt uitgegaan van een «getrapte aanpak». Gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, als preventieve maatregelen en vervolgens niet-chemische methoden tot onvoldoende succes leiden. De afgelopen jaren is sterk ingezet op kennisontwikkeling en kennisoverdracht over geïntegreerde gewasbescherming, via (demonstratie-)projecten, adviesdiensten, introductie van beslissingsondersteunende systemen, opleiding en nascholing, informatieve websites en tijdschriftartikelen.

Om te bereiken dat alle professionele gebruikers in 2014 de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toepassen, ligt het accent de komende jaren op de bredere verspreiding van kennis en methoden en de verdere ontwikkeling van nieuwe geïntegreerde methoden. Distributeurs spelen daarin een belangrijke rol. De beschikbare methoden worden door bedrijfsleven en overheid «geborgd», bij voorbeeld door certificering, financiële (en fiscale) stimulering, koppeling aan het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid of door regelgeving. Daarmee wordt bevorderd dat de methoden breed in de praktijk worden toegepast.

Website: www.gewasbeschermingsmaatregelen.nl, in Nederlandse taal.

Indicatoren – artikel 15

Nederland zal HAIR2010 gebruiken om onder andere de trends in de milieubelasting van oppervlaktewater en het gebruik te berekenen. Voor de evaluatie van dit actieplan wordt deze indicator overigens verfijnd, waarbij gebruik gemaakt wordt van de Nederlandse indicator «NMI-3». Daarmee kunnen situaties in een bepaald gebied meer gedetailleerd worden geanalyseerd.

Water is van levensbelang.

Naast monitoring op grond van de Kaderrichtlijn Water voert de Nederlandse overheid in gebieden met specifieke waterkwaliteitsproblemen gerichte monitoringsonderzoeken uit. Normoverschrijdingen worden bij voorkeur niet met algemene regels maar met een gebiedsgerichte en stofspecifieke aanpak ongedaan gemaakt.

BIJLAGE

Bij gelegenheid van de notificatie van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft Nederland aangegeven in welke regelgeving de Richtlijn duurzaam gebruik is geïmplementeerd. Deze transponeringstabel is als bijlage aan het actieplan toegevoegd:

 

Artikel uit de Richtlijn duurzaam gebruik

Artikel in nationale wetgeving

4

nationaal actieplan

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 81a

5

Opleiding

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 17 en 18

6

verkoop gewasbeschermingsmiddelen

 
 

– eerste en tweede lid

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 71 en 73

 

– derde lid

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 25b

7

informatie en bewustmaking

behoeft geen implementatie in regelgeving

8

keuring van spuitapparatuur

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 32b

9

spuiten vanuit de lucht

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 29 en 77

10

voorlichting van het publiek

behoeft geen implementatie in regelgeving

11

bescherming aquatisch milieu en drinkwater

 
 

– eerste lid

dezelfde artikelen als het tweede lid

 

– tweede lid, onderdeel a

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 27a

 

– tweede lid, onderdeel b

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij: 13 en 15

Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer: 4 113b

Besluit lozen buiten inrichtingen: 3.26

 

– tweede lid, onderdeel c

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij: 13 en 15

Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer: 3.3

 

– tweede lid, onderdeel d

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 27b

Besluit lozen buiten inrichtingen: 3.4

12

reductie gebruik of risico’s in specifieke gebieden

 
 

– aanhef en onderdeel a

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 27c

 

– aanhef en onderdeel b

Waterwet: 6.2

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij: 13 Natuurbeschermingswet 1998: 19a en 19d

 

– aanhef en onderdeel c

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 27d

13

hantering en opslag gewasbeschermingsmiddelen; behandeling verpakkingen en restanten

 
 

– eerste lid

Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 2a

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 32a

Besluit landbouw milieubeheer:par. 2.6, 2.7 en 4.8

Besluit glastuinbouw: 6 en par. 2.1 en 2.2

Arbeidsomstandighedenbesluit: 3.23, 4.6, 4.7, 8.1, 8.4 en 9.5

Lozingenbesluit open teelt en veehouderij: 17

 

– tweede lid

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 8 en 11

 

– derde lid

Besluit landbouw milieubeheer: par. 2.6.4 en 4.8

Besluit glastuinbouw par. 2.1 en 2.2

14

geïntegreerde gewasbescherming

Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: 26

15

indicatoren

behoeft geen implementatie in regelgeving

Naar boven