Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juli 2010
Overeenkomstig de defensiebegroting 2010 stelt Defensie, zoals bekend, met ingang van 2010 noodgedwongen minder middelen beschikbaar
voor research and development (R&D) uit de centrale budgetten van Defensie. Het grootste deel van deze bezuiniging betrof programmafinanciering waarmee
TNO een voor Defensie relevante kennisbasis opbouwt en in stand houdt. Om de bezuiniging zo zorgvuldig mogelijk en met inachtneming
van de prioriteiten van Defensie te realiseren, was een herijking van de gehele kennisportfolio van Defensie noodzakelijk.
Over deze herijking bent u op 28 januari jl. met het rapport «Herijking Kennisportfolio Defensie» uitvoerig ingelicht (TK
27 830, nr. 71). In een algemeen overleg op 3 februari jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 72) heeft de staatssecretaris van Defensie hierover vervolgens met de vaste commissie voor Defensie overlegd. Op 28 juni jl.
verzocht de vaste commissie per brief op de hoogte te worden gesteld van de voortgang.
Ik kan u meedelen dat in overleg met TNO in de Raad voor Defensieonderzoek ten aanzien van de bij TNO in stand te houden defensiespecifieke
expertisegebieden inmiddels overeenstemming is bereikt over de implementatie van de herijking van de kennisportfolio. Het
overleg met TNO betrof in het bijzonder de expertisegebieden waarop wordt bezuinigd. Voor deze expertisegebieden zijn, op
grond van advies van in totaal zes werkgroepen met vertegenwoordigers van Defensie en TNO, nadere keuzes gemaakt aan de hand
van twee criteria: de behoefte van Defensie aan externe kennisondersteuning en de mate waarin sprake is van een unieke kennisrelatie
(«uniciteit»). Voor de opbouw en de instandhouding van de voor Defensie relevante kennisbasis bij TNO is vanaf 2013 structureel
ongeveer 33 miljoen euro beschikbaar (ten opzichte van 51,3 miljoen euro in 2009). De uitkomsten van de herijking worden op
dit ogenblik verwerkt in het research and development-plan van Defensie waarin de onderzoeksprogrammering voor 2011 is opgenomen. TNO onderzoekt de gevolgen van de herijking voor
de eigen organisatie en past deze zo snel mogelijk aan. Waar nodig en mogelijk zal Defensie in overleg met TNO bijdragen aan
de verzachting van de sociale gevolgen voor medewerkers van TNO.
De door Defensie genomen bezuinigingsmaatregel heeft onvermijdelijk gevolgen voor de bij TNO voor Defensie beschikbare kennisbasis.
Om de gevolgen voor Defensie te verzachten, wordt onderzocht of de kennis die bij TNO dreigt te verdwijnen van anderen, zowel
binnen als buiten Defensie, kan worden betrokken bij een gelijkblijvend budget. Daarbij wordt in het bijzonder gedacht aan
de intensievere inschakeling van de Nederlandse Defensieacademie (NLDA) en het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen
«Clingendael».
Tevens streeft Defensie naar interdepartementale financiering van expertisegebieden bij TNO die voor meer departementen van
belang zijn (zoals onderzoek naar de bescherming tegen chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen). Ook
probeert Defensie de gevolgen te verzachten door de internationale R&D-samenwerking te verdiepen. In verband hiermee wordt
in oktober 2010 in Den Haag een internationale vergadering met een workshop georganiseerd. Voorwaarde voor internationale samenwerking blijft overigens dat Nederland op kwalitatief gelijkwaardig niveau
kennis met andere landen kan blijven uitwisselen («quid pro quo»). Defensie zal zijn in internationaal verband aangegane onderzoeksverplichtingen
in beginsel naleven.
De door Defensie genomen bezuinigingsmaatregel laat het strategische partnerschap tussen Defensie en TNO onverlet. Een kwalitatief
hoogwaardige kennisbasis blijft voor Defensie op een breed terrein bovendien van wezenlijk belang. Zij is bijvoorbeeld onontbeerlijk
voor een zo doelmatig en doeltreffend mogelijke uitvoering van defensietaken, de voorbereiding van militair personeel op missies
en de verwerving van nieuw materieel. Ook het eindrapport van het interdepartementale project-Verkenningen heeft het belang
voor Defensie van een solide kennisbasis onderstreept. In het algemeen overleg van 3 februari jl. met de vaste commissie voor
Defensie heeft de staatssecretaris van Defensie een «integrale visie van Defensie op research and development» en op de relatie tussen Defensie, TNO en andere kennisaanbieders toegezegd in de vorm van een actualisering van de strategische
kennisagenda van Defensie. Het ligt in de rede dat het volgende kabinet zijn visie daarop met de Tweede Kamer deelt in samenhang
met zijn visie op de toekomst van de krijgsmacht en de kabinetsreactie op het Strategisch Plan 2011–2014 van TNO.
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop