De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister
van Defensie over de brief van 11 juni 2013 over het project Defensiebrede vervanging
handgedragen warmtebeeldkijker (Kamerstuk 27 830, nr.109).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 augustus 2013. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ten Broeke
De griffier van de commissie, Van Leiden
1
Wat gebeurt er in de periode tussen het einde van de technische levensduur (2015)
en de project periode 2016–2019?
Vanaf 2015 wordt rekening gehouden met het risico van een toenemend aantal defecten,
uitval van systemen en mogelijk hogere onderhoudskosten. Indien nodig zullen de deugdelijke
kijkers worden herverdeeld, waardoor de inzet voor operationele doeleinden kan worden
gegarandeerd.
2
Hoe specifiek zijn de oorzaken voor het projectrisico tijd (doorlooptijd, DMO-capaciteit
en levertijd) voor het project defensiebrede vervanging handgedragen warmtebeeldkijkers?
Het projectrisico tijd wordt als gemiddeld aangemerkt. Ten aanzien van de aspecten
doorlooptijd en levertijd is dit gebaseerd op de ervaringen die zijn verkregen uit
eerder uitgevoerde projecten. Ten aanzien van het aspect capaciteit kan worden gesteld
dat de uiteindelijke projectleider per 1 november zal beginnen, als de huidige reorganisatieplannen
effectief worden. Met het oog op de planning van het project is tot 1 november een
tijdelijke projectleider aangesteld. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de voorbereiding
van het project tijdig aanvangt, bijvoorbeeld met het opstellen van de documenten
waarin de technische eisen worden beschreven.
3
Kunt u garanderen dat dit project binnen de afgesproken financiële kaders zal blijven?
Wat zijn de eventuele gevolgen, mocht dit project niet binnen de financiële kaders
blijven?
Het budget is taakstellend. Indien de prijzen van de aan te schaffen kijkers stijgen,
zal dit door het taakstellende budget leiden tot een kleiner aantal aan te schaffen
aantal kijkers. Daarnaast zal dit leiden tot een herijking in de volgende fasen van
het project.
4
Welke initiatieven zijn door u ondernomen om tot internationale samenwerking te komen
bij het project?
Een onderzoek naar de mogelijkheden van internationale samenwerking maakt deel uit
van de volgende fasen van het Defensie Materieel Proces (DMP). De Defensie Materieel
Organisatie (DMO) volgt de ontwikkelingen en behoeftes van andere landen. Tijdens
internationale symposia en beurzen wordt gesproken met vertegenwoordigers van partnerlanden.
Daarnaast worden via bilateraal en multilateraal overleg samenwerkingsmogelijkheden
onderzocht, zoals tijdens bijeenkomsten van Weapon System Partnership Commissions (WSPC) binnen Navo. Zo is onlangs tijdens de vierde Night vision conference bij het NATO Support Agency (NSPA) aan de aanwezige landen gemeld dat Nederland aan het project wil beginnen.
De komende periode worden ook andere landen via hun ambassades benaderd. Tot op heden
hebben de contacten nog niet geleid tot samenwerking.
5
Welke initiatieven zijn door u ondernomen om tot interdepartementale samenwerking
te komen bij het project?
Een onderzoek naar de mogelijkheden van interdepartementale samenwerking maakt deel
uit van de volgende fasen van het DMP. DMO heeft contact gezocht met het ministerie
van Veiligheid en Justitie om te onderzoeken of er behoefte bestaat aan nieuwe warmtebeeldkijkers.
Ook leent de DMO regelmatig prototypen aan diverse politie-eenheden. Tot op heden
is ook hier nog geen mogelijkheid voor samenwerking geïdentificeerd.