27 801
Vierde Nationaal Milieubeleidsplan

nr. 65
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2008

Tijdens het Algemeen Overleg Externe Veiligheid d.d. 11 juni jl. (Kamerstuk 27 801, nr. 61) heb ik u toegezegd om u te informeren over de wijze waarop tegenstrijdige doelstellingen, inzake mechanische ventilatie (energie- en milieudoelstelling versus doelstelling externe veiligheid), worden opgelost.

«Voortdurende ventilatie is nodig voor een gezond binnenmilieu» gecombineerd met «het kunnen uitzetten van het ventilatiesysteem» moet leiden tot een zinvol advies om te schuilen bij incidenten waarbij gevaarlijke stoffen vrij komen zoals bij brand en ongevallen met giftige stoffen.

Het is nodig te zorgen dat aan beide condities voldaan kan worden; alleen bij incidenten, waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen, dient de ventilatie in gebouwen zoveel mogelijk beperkt te worden.

Vanuit het oogpunt van de rampenbestrijding is het eenvoudig; ventilatie moet uit te zetten zijn om schuilen zinvol te maken. Grootschalige evacuatie is veelal geen haalbaar alternatief.

Het beleid en de uitvoering rond de rampenbestrijding bij het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is in Nederland grotendeels gebaseerd op het laten schuilen van de bevolking. «De sirene gaat af, de bevolking wordt geadviseerd naar binnen te gaan, ramen en deuren te sluiten en te luisteren naar de rampenzender» (Landelijk protocol schuilen of ontruimen/evacueren; juli 2006). Overwegingen hierbij zijn dat in het algemeen de bronnen van gevaarlijke stoffen niet dermate groot zijn dat (afgezien van grote branden) een langdurige emissie bij rampen en incidenten verwacht kan worden. Meestal zal een gevaarlijke wolk binnen een uur overdrijven. Bovendien kunnen bij evacueren in de haast ook weer slachtoffers vallen. En tenslotte is het logistiek vrijwel onmogelijk om grote aantallen bewoners in acute situatie te evacueren gezien de korte tijd die hiervoor als gevolg van de verplaatsingssnelheid van de giftige wolk vaak voor beschikbaar is. Alleen bij ontploffingsgevaar en andere acute risico’s zal in het algemeen alleen de directe omgeving ontruimd worden.

Schuilen is dan ook vaak de beste optie om, zeker bij een kortdurend vrijkomen van gevaarlijke stoffen, de blootstelling te beperken (Gezondheidsraad in «De waarde van interventiewaarden» juni 2007). Door in woningen en gebouwen de ventilatie te verminderen of te stoppen wordt de blootstelling binnen nog verder verlaagd. Bij natuurlijke ventilatie is het dan belangrijk ramen en deuren en ook de ventilatieopeningen te sluiten. Aanbevolen wordt verder om daar waar mogelijk naden en kieren te dichten. Om ditzelfde effect te bereiken in woningen met een mechanische (balans-)ventilatie is het nodig deze ventilatie zoveel mogelijk te beperken of bij voorkeur de mechanische ventilatie tijdelijk uit te zetten. Dit moet dan wel mogelijk zijn door het omzetten van een schakelaar dan wel het uittrekken van de stekker uit het stopcontact. Op dit moment is dit niet mogelijk bij een deel van de woningen of wooncomplexen.

Van de andere kant is het vanuit het oogpunt van gezond wonen essentieel om ruimten waar mensen verblijven continu te ventileren. Dit om ongewenste geurstoffen, vocht, chemische en biologische verontreinigingen uit het binnenmilieu te verwijderen. In het Bouwbesluit zijn dan ook eisen gesteld aan de ventilatievoorzieningen om een gezond verblijven in gebouwen mogelijk te maken. De uiteindelijke kwaliteit van de binnenlucht is ook dan nog steeds afhankelijk van het feitelijk woongedrag van de gebruikers en van het beheer en onderhoud van de ventilatievoorzieningen. Een gezond binnenklimaat in gebouwen is belangrijk omdat we in Nederland gemiddeld meer dan 90% van onze tijd in een gebouw doorbrengen zoals in woningen, scholen, kantoren e.d. Blootstelling aan verontreinigingen in de binnenlucht kunnen aanleiding zijn tot gezondheidsklachten. Het betreft hier vooral luchtwegaandoeningen en allergie maar ook in mindere mate hart- en vaataandoeningen en het optreden van kanker. Vanuit deze optiek is er dan ook vanuit de overheid alle reden voor om een zodanig beleid te voeren dat onder alle omstandigheden de ventilatie gewaarborgd kan blijven.

Deze twee belangen afwegend ben ik met mijn collega’s van WWI, VWS en BZK tot de conclusie gekomen dat het nodig is ervoor te zorgen dat inderdaad, in situaties waar aanbevolen wordt te schuilen, de mechanische ventilatie in gebouwen uitgezet kan worden.

Ik heb hierbij een relatief simpele voorziening voor ogen die niet uitnodigt om de ventilatie onder «normale» omstandigheden te beperken.

Het eenvoudigst is om de mechanische ventilatievoorziening van een stekker dan wel een aan/uit-knop te voorzien waarmee in geval van calamiteiten te allen tijde per direct de ventilatie uitgeschakeld kan worden. In samenhang hiermee moet aan de bewoner de informatie verschaft worden waar deze stekker of schakelaar zich bevindt. Dit kan bijvoorbeeld met een verwijskaart in de meterkast, of opgenomen in een gebruikshandleiding voor de ventilatievoorziening die bij de installatie geleverd wordt dan wel via informatie via de websites www.mijninstallatie.info (burgers) en www.platform-woninginstallaties.nl (professionals). Dit kan door naast geluid, inregelen, kanaalwerk, ventielen, onderhoud, overstroomvoorzieningen en de plaats van de meerstandenschakelaar ook de plaats en bereikbaarheid van een aan- en uitschakeling op te nemen.

Wanneer dit niet voldoet, bijvoorbeeld bij complexere voorzieningen in meergezinswoningen of bij instellingen en kantoren kan voorzien worden in een bedienknop voor calamiteiten (aan- en uitschakeling) in appartementen of naast de technische ruimte.

Vooralsnog ben ik van mening dat deze voorziening bereikt kan worden in goed overleg met de producenten, installateurs en opdrachtgevers van deze installaties. Regelgeving is op dit moment niet gewenst vanwege het gedeelde streven naar deregulering en ook uit het oogpunt van toezichtsdruk en daarmee gepaard gaande kosten niet wenselijk.

Ik zal dan ook in mijn overleg met de branche deze wens overbrengen en met hen nagaan hoe dit het beste geregeld kan worden, bijvoorbeeld door het onder te brengen in de certificeringregeling rond ventilatievoorzieningen. Tevens zal de hulpverlening in samenspraak met mijn collega’s van BZK en VWS geïnformeerd worden via hun koepels: de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVRB), het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid, de Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten (GGD-NL) en het landelijk bureau Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven