27 482
Nieuwe algemene regels over de aanleg, het beheer, de toegankelijkheid en het gebruik van spoorwegen alsmede over het verkeer over spoorwegen (Spoorwegwet)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 januari 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «alsmede over het verkeer over spoorwegen» vervangen door: , over het verkeer over spoorwegen alsmede aanvulling van de Wet personenvervoer 2000 strekkende tot invoering van een concessiestelsel voor het personenvervoer per trein.

2. De considerans wordt als volgt gewijzigd:

Het woord «voorts» vervalt en «en dat het wenselijk is» wordt vervangen door: , alsmede dat het voorts wenselijk is de toegang tot de markt van het openbaar vervoer per trein te ordenen door de invoering van een concessiestelsel en dat het voorts wenselijk is.

3. Aan artikel 124 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C. In artikel 1, onder 4°, komt de zinsnede met betrekking tot de Wet personenvervoer 2000 te luiden: de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 11, 19, 30, derde lid, 51, 85 alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – 8, 9, vijfde lid, 83, 86 en 104, aanhef en onderdelen c en d;.

4. Na artikel 130 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 130a

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 71b, derde lid, wordt «de vervoerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet personenvervoer aan wie overeenkomstig artikel 11 of artikel 16 van die wet een vergunning is verleend tot het verrichten van openbaar vervoer met autobussen» vervangen door: de vervoerder, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet personenvervoer 2000 aan wie vergunning als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of 112 van de Wet personenvervoer 2000 is verleend.

5. De artikelen 131 en 132 vervallen.

6. Na hoofdstuk 8 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 8A. DE INVOERING VAN EEN CONCESSIESTELSEL VOOR PERSONENVERVOER PER TREIN

§ 1. Aanvulling van de Wet personenvervoer 2000

Artikel 133a

De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2, vierde lid, vervalt.

Aa. In hoofdstuk I, § 3, wordt voor artikel 4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Deze paragraaf is van toepassing op openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, en besloten busvervoer.

Ab. Artikel 4, derde lid, vervalt.

B. Artikel 10 vervalt.

C. Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van vervoer per trein verricht door internationale samenwerkingsverbanden als bedoeld in richtlijn 91/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PbEG L 237) voor zover de in artikel 10 van die richtlijn bedoelde diensten worden verleend.

D. Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer per trein is Onze Minister.

2. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, zijn gedeputeerde staten, met uitzondering van concessies voor openbaar vervoer in een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 1 van de Kaderwet bestuur in verandering. De concessies in een samenwerkingsgebied worden verleend, gewijzigd of ingetrokken door het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam voor dat samenwerkingsgebied.

3. In afwijking van het eerste lid is het bestuur, bedoeld in het tweede lid, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor regionaal openbaar vervoer per trein voor de bij algemene maatregel van bestuur dan wel in overeenstemming met het betrokken bestuur bij besluit van Onze Minister aangewezen vervoersdiensten die de daarbij aangeven stations verbinden.

4. In afwijking van het tweede lid zijn burgemeester en wethouders van een gemeente als bedoeld in artikel 120 bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, ten behoeve van die gemeente.

E. Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verlenen van concessies voor openbaar vervoer per trein op grond van artikel 20, eerste lid.

F. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het artikel worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. Het eerste tot en met derde lid geldt niet ten aanzien van concessies voor openbaar vervoer per trein. Een concessie voor openbaar vervoer per trein vervalt op een in de concessie te bepalen tijdstip. Dit tijdstip wordt zodanig vastgesteld dat daarmee naar het oordeel van de concessieverlener evenwicht bestaat tussen de op het stimuleren van de kwaliteit van het openbaar vervoer gerichte duur van de concessie en de stabiliteit en continuïteit van het openbaar vervoer.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de duur van concessies voor openbaar vervoer per trein.

6. Een concessie vervalt in elk geval vijftien jaar na de eerste dag waarop de concessiehouder ingevolge de concessie verplicht is openbaar vervoer te verrichten.

G. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt de punt vervangen door: alsmede de prijs die de concessiehouder betaalt voor de concessie.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In afwijking van het eerste lid bevat een concessie voor openbaar vervoer per trein, in plaats van een omschrijving van het gebied waarvoor de concessie is verleend, een omschrijving van de stations waartussen het openbaar vervoer wordt afgewikkeld.

H. Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

1. Voordat een concessie voor openbaar vervoer per trein wordt verleend of zodanig wordt gewijzigd dat de uitvoering van de concessie noodzaakt tot een gewijzigd gebruik van spoorweginfrastructuurcapaciteit, vraagt de concessieverlener aan de Spoorwegbeheersorganisatie, bedoeld in artikel 73, van de Spoorwegwet, dan wel de krachtens artikel 90, eerste lid, van die wet aangewezen instantie, een voor de uitvoering van de concessie noodzakelijk besluit inzake een meerjarig recht met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit.

2. In het besluit tot verlening dan wel wijziging van de concessie wordt bepaald in hoeverre het besluit inzake een meerjarig recht met betrekking tot de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit voor de duur van de concessie overgaat van de concessieverlener op de concessiehouder.

3. Een concessie voor openbaar vervoer per trein wordt niet verleend of gewijzigd, indien daardoor voor het openbaar vervoer per trein waartoe de concessie verplicht onvoldoende spoorweginfrastructuurcapaciteit beschikbaar zal zijn.

I. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «concessieverlener» ingevoegd: , bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid,.

2. In het tweede lid wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 25.

J. Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.

2. Het zesde lid vervalt.

K. Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

1. Een besluit tot verlening of tot wijziging van een concessie zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, treedt in afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht, in werking met ingang van de vierde dag na de dag waarop de concessie is bekendgemaakt, tenzij de houder voor dat tijdstip aan de concessieverlener heeft doen blijken dat hij de concessie niet zonder voorbehoud aanvaardt.

2. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht is onverminderd van toepassing ten aanzien van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

L. In artikel 30, derde lid, wordt «De concessiehouder» vervangen door: De houder van een concessie, verleend door een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede of vierde lid,.

M. Aan artikel 32 worden twee leden toegevoegd, luidende:

5. Onverminderd artikel 5:32 de Algemene wet bestuursrecht kan aan een concessie het voorschrift worden verbonden dat de concessiehouder, indien hij tekortschiet in het verrichten van bepaalde prestaties, gehouden is een geldsom te voldoen aan de concessieverlener.

6. Indien toepassing is gegeven aan het vijfde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van de desbetreffende prestaties aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

N. Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32a

Onverminderd artikel 32 bevat een concessie voor openbaar vervoer per trein voorschriften tot regeling van de integratie van vervoerbewijzen in het openbaar vervoer per trein.

Na. Aan het slot van artikel 34, eerste lid, wordt de punt vervangen door: en is verplicht de daaraan verbonden voorschriften na te leven.

O. In artikel 35, wordt na «infrastructuur» ingevoegd: met uitzondering van hoofdspoorweginfrastructuur als bedoeld in de Spoorwegwet, waarover openbaar vervoer per trein plaatsvindt.

P. In artikel 41, eerste lid, wordt na «concessie» ingevoegd: , die is verleend door een concessieverlener als bedoeld in artikel 20, tweede of vierde lid,.

Q. Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden: BEPALINGEN INZAKE DE AANBESTEDING EN VERLENING VAN CONCESSIES.

Qa. In artikel 47 wordt «Onverminderd artikel 24, eerste lid, kan het tijdvak waarvoor een concessie is verleend» vervangen door: De duur waarvoor een concessie is verleend kan.

R. In hoofdstuk III, § 4, wordt voor artikel 61 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60a

1. Concessies als bedoeld in artikel 20, derde lid, worden slechts verleend nadat daartoe een aanbesteding is gehouden.

2. In bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omschreven gevallen kan het eerste lid buiten toepassing worden gelaten.

S. Artikel 61, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «concessieverleners» vervangen door «concessieverleners als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,».

2. In de aanhef en in onderdeel a wordt na «openbaar vervoer» telkens ingevoegd: anders dan openbaar vervoer per trein,.

T. In artikel 62 wordt na «concessie» ingevoegd: , anders dan een concessie voor openbaar vervoer per trein,.

U. Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «concessies» ingevoegd: , anders dan concessies voor openbaar vervoer per trein,.

2. In het tweede lid wordt na «verleend» ingevoegd: door concessieverleners als bedoeld in artikel 20, tweede en vierde lid,.

V. Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met zesde lid.

W. Voor artikel 69 wordt een paragraafaanduiding geplaatst, luidende: § 6. Bepalingen inzake marktactiviteiten van gemeentelijke vervoerbedrijven en houders van langdurige concessies.

X. Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een gemeentelijk vervoerbedrijf als bedoeld in artikel 64, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en een concessiehouder waaraan, zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, een concessie is verleend voor een langer tijdvak dan acht jaar, verrichten geen andere werkzaamheden dan openbaar vervoer, vervoer waarop bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede lid, dit artikel van toepassing is verklaard, alsmede de werkzaamheden die rechtstreeks samenhangen met het verrichten van dat vervoer.

2. In het tweede lid wordt «Een gemeentelijk vervoerbedrijf mag» vervangen door: Een gemeentelijk vervoerbedrijf en een concessiehouder als bedoeld in het eerste lid mogen» en wordt «het vervoerbedrijf» vervangen door: het vervoerbedrijf of de concessiehouder.

3. In het vijfde lid, eerste volzin, wordt «Het gemeentelijk vervoerbedrijf doet» vervangen door «Gemeentelijke vervoerbedrijven en concessiehouders als bedoeld in het eerste lid doen» en wordt «het gemeentelijk vervoerbedrijf» vervangen door: het gemeentelijk vervoerbedrijf dan wel de concessiehouder, bedoeld in het eerste lid,.

4. In het vijfde lid, tweede volzin, wordt «het gemeentelijk vervoerbedrijf» vervangen door: het gemeentelijk vervoerbedrijf dan wel de concessiehouder, bedoeld in het eerste lid.

Y. In hoofdstuk III wordt na artikel 69 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 7. Bijzondere bepalingen inzake door Onze Minister te verlenen concessies

Artikel 69a

1. Onze Minister is bevoegd een concessie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, te verlenen zonder dat daartoe de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een concessie door Onze Minister wordt verleend, indien daartoe niet de procedure van de paragrafen 1 tot en met 3 van dit hoofdstuk wordt toegepast.

3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen onder meer regels worden gesteld over:

a. de keuze van de voor het verlenen van een concessie te volgen procedures;

b. de criteria voor toelating van ondernemingen tot de procedure voor het verlenen van een concessie, waaronder de uitsluiting van ondernemingen die door hun marktmacht of concurrentiepositie een eerlijke competitie belemmeren;

c. de criteria voor het verlenen van een concessie.

Z. Artikel 72 komt te luiden:

Artikel 72

Het is een ieder verboden zich in een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel in of in de onmiddellijke nabijheid van een station, halteplaats, of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften zich zodanig te gedragen dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord.

AA. In artikel 73 vervalt: die kennelijk gebruik wenst te maken van het openbaar vervoer of de daartoe behorende voorzieningen,.

BB. In artikel 76 wordt na «concessieverlener» ingevoegd: , bedoeld in artikel 20, tweede, derde of vierde lid,.

CC. Artikel 83, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt na «buiten Nederland» ingevoegd: of door een buiten Nederland gevestigde vervoerder geheel in Nederland.

2. In onderdeel c wordt na «buiten Nederland» ingevoegd: of door een buiten Nederland gevestigde vervoerder geheel of ten dele in Nederland.

DD. Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt na «personen» ingevoegd: en, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19 en 30 tot en met 40, de bij besluit van de bestuursorganen, bedoeld in artikel 20, tweede tot en met vierde lid, aangewezen personen.

EE. In artikel 94, eerste lid, wordt na «de rechtspersoon aan wie het gemeentelijk vervoerbedrijf toebehoort» ingevoegd: dan wel de desbetreffende concessiehouder.

FF. In artikel 101, eerste lid, wordt «het bepaalde bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74, eerste lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b,» vervangen door: de artikelen 70 tot en met 73, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – het bepaalde krachtens de artikelen 74, tweede lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b,.

GG. Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt na «openbaar vervoer» ingevoegd: , anders dan openbaar vervoer per trein.

2. In de onderdelen a en c vervalt telkens: trein,.

HH. [vervallen]

II. Aan artikel 121 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de bevoegdheid tot het verlenen van concessies voor openbaar vervoer per trein.

IIa. Artikel 125 vervalt.

JJ. [vervallen]

§ 2. Overgangsregeling in verband met de invoering van het concessiestelsel

Artikel 133b

1. Tot zes maanden na het tijdstip waarop artikel 133a, onderdeel A, van deze wet in werking is getreden is artikel 19 van de Wet personenvervoer 2000 niet van toepassing op openbaar vervoer per trein dat gedurende die periode wordt verricht ter uitvoering van een voor dat tijdstip tot stand gekomen openbare-dienstcontract als bedoeld in artikel 14 van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PbEG L 156).

2. Artikel 60a van de Wet personenvervoer 2000 geldt tot zes maanden na het tijdstip waarop artikel 133a, onderdeel A, van deze wet in werking is getreden niet ten aanzien van concessies voor openbaar vervoer per trein dat wordt verricht ter uitvoering van een openbare-dienstcontract als bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Overgangsregeling niet-vervoersgerelateerde activiteiten concessiehouder

Artikel 133c

Indien een concessiehouder als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 op het tijdstip waarop artikel 133a, onderdeel X, van deze wet in werking is getreden, werkzaamheden verricht die op grond daarvan niet zijn toegestaan, worden die werkzaamheden binnen twaalf maanden na dat tijdstip beëindigd of overgedragen aan een privaatrechtelijke rechtspersoon. Artikel 69, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 geldt in die periode niet ten aanzien van die werkzaamheden.

7. In artikel 145, derde lid, wordt na «het» ingevoegd: eerste lid.

8. Artikel 158 vervalt.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze nota van wijziging wordt het concessiestelsel zoals neergelegd in het voorstel voor de Concessiewet personenvervoer per trein (wetsvoorstel 27 216) opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel voor de nieuwe Spoorwegwet. Door deze integratie van beide wetsvoorstellen ontstaat de basis voor een samenhangende discussie en besluitvorming over het beleid en de regelgeving ten aanzien van de spoorwegen. Aldus zal het wetsvoorstel voor de Concessiewet kunnen worden ingetrokken na afronding van de parlementaire behandeling van het onderhavige, met deze nota van wijziging uitgebreide, wetsvoorstel voor een nieuwe Spoorwegwet.

De regering gaat er vanuit dat indien het onderhavige wetsvoorstel door de Tweede Kamer zal worden aangenomen, daarmee tevens machtiging wordt verleend aan de Minister van Verkeer en Waterstaat om namens de Staat der Nederlanden de aandelen in het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 134 van het onderhavige wetsvoorstel genoemde vennootschappen (de zogenoemde taakorganisaties) alsmede van NS Railinfratrust b.v. te verkrijgen (zie de brief van 16 okober 2000, Kamerstukken I/II, 27 465, nr. 1).

Leeswijzer

Met het oog op de leesbaarheid van deze nota van wijziging zijn de verschillende onderdelen van deze nota voorzien van een Arabische nummering (1 tot en met 8) en zijn de onderdelen van de in het wetsvoorstel op te nemen artikelen die een wetswijziging beogen met hoofdletters aangeduid. Voorts is met het oog op een ordelijke parlementaire discussie de oorspronkelijke lettering van de onderdelen van de wijziging van de Wet personenvervoer 2000, die oorspronkelijk in artikel I van de voorgestelde Concessiewet waren opgenomen, gehandhaafd in het voorgestelde artikel 133a. De regering gaat er overigens vanuit dat de afzonderlijke onderdelen van artikel 133a uiteindelijk, na de eindstemming over het wetsvoorstel door de Tweede Kamer, opnieuw doorlopend worden geletterd met toepassing van artikel 106 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Onderdelen 1 en 2

Met deze onderdelen worden het opschrift en de considerans in overeenstemming gebracht met de uitbreiding van het wetsvoorstel met de invoering van een concessiestelsel, zoals aanvankelijk voorgesteld met het wetsvoorstel voor de Concessiewet.

Onderdeel 3

Dit onderdeel voegt de in artikel VI van de voorgestelde Concessiewet opgenomen wijziging van de Wet op de economische delicten toe aan het desbetreffende artikel in het onderhavige wetsvoorstel.

Onderdeel 4

Dit onderdeel bevat de voorgestelde technische wijziging van de Wet op de accijns, die in artikel V van de voorgestelde Concessiewet was opgenomen.

Onderdeel 5

De uit het wetsvoorstel voor de Concessiewet afkomstige bepalingen zijn uiteraard wetstechnisch aangepast op de wijze zoals aangegeven in de oorspronkelijke artikelen 131 en 132 van dit wetsvoorstel, welke artikelen thans komen te vervallen.

Onderdeel 6

De verschillende in deze nota van wijziging opgenomen afwijkingen ten opzichte van de in artikel I van het wetsvoorstel voor de Concessiewet opgenomen wijzigingen van de Wet personenvervoer 2000, worden hieronder besproken. Voor het overige kan worden verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Concessiewet en de over dat wetsvoorstel uitgebrachte nota naar aanleiding van het verslag.

Artikel 133, onderdelen Aa en Ab (betreft de artikelen 3a en 4 van de Wet personenvervoer 2000)

Deze onderdelen waren oorspronkelijk opgenomen in artikel 131 van het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel 133a, onderdeel F (betreft artikel 24 van de Wet personenvervoer 2000)

Gelet op het feit dat de concessietermijn voor openbaar vervoer per trein in feite wordt bepaald door de maximale termijn van een meerjarig recht met betrekking tot capaciteitstoewijzing in de nieuwe EG-richtlijn inzake capaciteitstoewijzing, gebruiksheffing en veiligheidscertificering, kan de termijn die thans geldt voor het stads- en streekvervoer (6 jaar) niet ook voor openbaar vervoer per trein als algemene regel gelden. Om die reden wordt ingevolge dit onderdeel de concessietermijn voor openbaar vervoer per trein aan de concessieverlener overgelaten, met dien verstande dat ter zake nadere regels worden gesteld. De nadere regeling van de concessietermijn in het voorgestelde artikel 24, vijfde lid, zal inhoudelijk aansluiten bij de criteria in artikel 17, vijfde lid, van de nieuwe EG-richtlijn inzake de gebruiksvergoeding en capaciteitstoewijzing. De desbetreffende uitvoeringsregelgeving dient primair ter implementatie van bedoelde Europese regelgeving; op nationaal niveau zijn langere termijnen of soepelere criteria voor verlenging van de termijnen, niet mogelijk. Wel is het mogelijk in de nationale wetgeving kortere termijnen te stellen of striktere criteria voor verlenging van de termijnen vast te stellen. Voor het stads- en streekvervoer wordt de huidige termijn van 6 jaar (behoudens ontheffing) gehandhaafd. Aan de mogelijkheid om concessies met een lange looptijd te verlenen is in het nieuwe zesde een uiterste grens gesteld van 15 jaar. Vanuit de doelstelling van de voorgestelde wetgeving om concessies periodiek betwistbaar te maken, is het wenselijk om die uiterste grens te stellen. Binnen enerzijds de regels die op grond van de nieuwe EG-richtlijn inzake capaciteitstoewijzing, gebruiksheffing en veiligheidscertificering gelden voor meerjarige rechten en anderzijds de uiterste grens van 15 jaar, kunnen concessieverleners de duur van de concessie vaststellen op basis van het in het vierde lid, derde volzin neergelegde afwegingskader.

Artikel 133a, onderdeel I (betreft artikel 26 van de Wet personenvervoer 2000)

Aan dit onderdeel is toegevoegd de correctie van een onjuiste nummering in artikel 26, tweede lid.

Artikel 133a, onderdeel N (betreft artikel 32a van de Wet personenvervoer 2000)

Dit onderdeel bevat een in de nota naar aanleiding van het verslag over de Concessiewet, aangekondigde wetssytematische verbetering, waarbij de rechtstreekse verwijzing op wetsniveau naar de verordening nr. (EEG) 1191/69 in het oorspronkelijke onderdeel a is komen te vervallen; de tekst van het oorspronkelijke onderdeel b is gehandhaafd. De nieuwe tekst van artikel 32a bevat ook een wetstechnische verbetering: door de toevoeging van de zinsnede «voorschriften tot» in de tekst van het artikel wordt het voorts in combinatie met de aanvulling van artikel 34 expliciet mogelijk gemaakt ook voorschriften met betrekking tot de kaartintegratie te handhaven met alle geschikte bestuurlijke middelen.

Artikel 133a, onderdeel Na (betreft artikel 34 van de Wet personenvervoer 2000)

Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag over de Concessiewet, is het wenselijk expliciet bij wet te bepalen dat een concessiehouder verplicht is de aan een concessie verbonden voorschriften na te leven. Daartoe strekt deze aanvulling van artikel 34, eerste lid.

Artikel 133a, onderdeel O (betreft artikel 35 van de Wet personenvervoer 2000)

Dit onderdeel (zie ook het oorspronkelijk in het wetsvoorstel opgenomen artikel 131, onderdeel C) bevat een wetstechnische verbetering, waardoor uit de wettekst duidelijker wordt dat de voorgestelde uitzondering de toepasselijkheid van artikel 32 van de Wet personenvervoer 2000 op tram en metro in stand laat.

Artikel 133a, onderdeel Qa (betreft artikel 47 van de Wet personenvervoer 2000)

Dit onderdeel bevat een wetstechnische aanpassing aan de herziene tekst van artikel 24.

Artikel 133, onderdeel IIa (betreft artikel 125 van de Wet personenvervoer 2000)

Dit onderdeel was oorspronkelijk opgenomen in artikel 131 van het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel 133a, onderdeel HH (betreft artikel 118 van de Wet personenvervoer 2000)

De noodzaak van de overgangsbepaling die met onderdeel HH, werd beoogd, blijkt inmiddels niet meer aanwezig, nu vast is komen te staan dat voor openbaar vervoer per trein geen dienstregeling is of wordt vastgesteld krachtens de Wet personenvervoer. Feitelijk bestaan wel dienstregelingen voor openbaar vervoer per trein; deze worden echter, in tegenstelling tot dienstregelingen voor lokaal of interlokaal openbaar vervoer, niet krachtens de wet vastgesteld. Onderdeel HH kon om die reden vervallen.

Artikel 133a, onderdeel JJ (betreft artikel 138 van de Wet personenvervoer 2000)

Het vervallen van artikel 138 van de Wet personenvervoer 2000 is overbodig geworden doordat het desbetreffende artikel, dat de wijziging van de Wet op de Accijns betrof, inmiddels inwerking is getreden per 1 januari 2001 en zodoende nu is uitgewerkt.

Artikel 133b

Gelet op de wens van de Tweede Kamer, blijkens het algemeen overleg met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat op 30 november 2000, om met contracten niet vooruit te lopen op concessies die op grond van dit wetsvoorstel zullen worden verleend, is de mogelijkheid van conversie van die contracten in concessies (oorspronkelijke tekst artikel III van de concessiewet) geschrapt. Wel is een ruimere overgangsbepaling nodig om de concessieverlener en vervoerder de mogelijkheid te geven een concessie te verlenen die de nieuwe rechtsverhouding regelt. Voor die gevallen is de aanbestedingsplicht uiteraard niet van toepassing.

Artikel 133c

Dit artikel bevat de tekst van artikel IV van de voorgestelde Concessiewet.

Onderdeel 7

Dit onderdeel betreft technische verbetering (het herstel van een weggevallen zinsnede).

Onderdeel 8

Artikel 158 van het wetsvoorstel is overbodig geworden: het artikel bevatte een overgangsregeling in verband met de overgang van de in de voorgestelde Concessiewet opgenomen regeling naar de regeling in het onderhavige wetsvoorstel.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven