Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27482 nr. 30 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 27482 nr. 30 |
Ontvangen 26 maart 2002
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In de considerans wordt de zinsnede beginnend met «en dat het ter bevordering van» en eindigend met «concessiestelsel voor het beheer,» vervangen door: en dat het ter bevordering van een maatschappelijk gewenste benutting van spoorwegen wenselijk is, de verantwoordelijkheid van de overheid voor de aanleg en het beheer van de spoorweginfrastructuur vast te leggen, de verantwoordelijkheid voor vervoer en spoorweginfrastructuur te scheiden, de zeggenschap van de overheid ter zake van de spoorweginfrastructuur te vergroten,.
Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:
Spoorwegbeheersorganisatie: Spoorwegbeheersorganisatie, bedoeld in artikel 73;.
In artikel 2, tweede lid, onderdeel b, wordt na «de Staat» ingevoegd: of de Spoorwegbeheersorganisatie.
Artikel 5 komt te luiden:
1. Onze Minister draagt zorg voor de aanleg van hoofdspoorweginfrastructuur. Onze Minister draagt daartoe de aanleg van hoofdspoorweginfrastructuur op aan de Spoorwegbeheersorganisatie, die gehouden is de uitvoering daarvan op zich te nemen.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van bij koninklijk besluit aangewezen hoofdspoorweginfrastructuur.
Artikel 16 komt te luiden:
1. Hoofdspoorweginfrastructuur is in beheer bij de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. Het beheer omvat onder meer de zorg dat de hoofdspoorweginfrastructuur in goede staat verkeert en geschikt is voor het verkeer of ander gebruik waarvoor het bestemd is. Het beheer is zodanig, dat de spoorweginfrastructuur voldoet aan de toepasselijke wettelijke voorschriften, geschikt is voor spoorvoertuigen die van de spoorweg gebruikmaken alsmede dat de spoorweg veilig en doelmatig kan worden bereden en geen overmatige slijtage aan spoorvoertuigen ontstaat.
3. De Spoorwegbeheersorganisatie analyseert de risico's van het gebruik en beheer voor de veiligheid van hoofdspoorwegen en neemt passende maatregelen, waaronder het zo nodig buiten dienst stellen van een gedeelte van de hoofdspoorweg, om deze risico's afdoende te beheersen. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke vereisten van de te verwachten bedrijfsvoering en de stand der techniek.
4. Een wijziging van de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur die de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen aanmerkelijk verandert, behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister.
De artikelen 16a en 16b vervallen.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. In het tweede lid wordt na «Staat» toegevoegd: of de Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 18, derde lid, wordt «de beheerder» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 19, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door «De Spoorwegbeheersorganisatie» en wordt na «de Staat» toegevoegd: of de Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 20, tweede lid, wordt na «wettelijke» ingevoegd: andere.
In artikel 21 wordt «17 tot en met 20» vervangen door: 16 tot en met 20.
In artikel 24, vierde lid, wordt «de beheerder» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
Artikel 25 komt te luiden:
1. Een spoorwegonderneming heeft overeenkomstig de toepasselijke wettelijke voorschriften toegang tot hoofdspoorwegen.
2. Geen toegang tot hoofdspoorwegen heeft een spoorwegonderneming die:
a. niet beschikt over een geldige bedrijfsvergunning;
b. niet beschikt over een geldig veiligheidsattest of proefattest;
c. niet voldoet aan de voor haar ingevolge artikel 53 geldende verzekeringsplicht;
d. anderszins niet gerechtigd is van de hoofdspoorweg gebruik te maken.
In artikel 26 wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 27 wordt in de aanhef «Onze Minister» vervangen door «De Spoorwegbeheersorganisatie» en wordt in onderdeel b «Onze Minister» vervangen door «de Spoorwegbeheersorganisatie».
In artikel 28, tweede lid, onderdeel b, wordt «Onze Minister» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister verleent» vervangen door «De Spoorwegbeheersorganisatie verleent».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «Onze Minister» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
b. In de tweede volzin wordt «Onze Minister» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de beheerder» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. In het vijfde en het zesde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 32, eerste lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «Onze Minister, de beheerder gehoord» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. In het vijfde lid wordt «Onze Minister, de beheerder gehoord,» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 44, eerste lid, wordt «Onze Minister, de beheerder gehoord,» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. In het vierde en zesde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 48, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
De paragrafen 1 tot en met 6 van hoofdstuk 4 worden vervangen door:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. gebruik van een hoofdspoorweg: het met een spoorvoertuig rijden over of stilstaan op een hoofdspoorweg;
b. capaciteit: capaciteit van de hoofdspoorweginfrastructuur;
c. netverklaring: netverklaring als bedoeld in richtlijn 2001/14/EG.
1. Het is verboden gebruik te maken van hoofdspoorwegen zonder daarvoor toegewezen capaciteit.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
a. in geval van ongevallen of incidenten op hoofdspoorwegen en andere onregelmatigheden in de afwikkeling van het spoorverkeer waarbij de veiligheid van het spoorverkeer of van daarbij betrokken personen in gevaar gebracht zou kunnen worden;
b. indien het gebruik geschiedt ter uitvoering van een aanwijzing als bedoeld in artikel 69, eerste of tweede lid, of een ander ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag;
c. op door Onze Minister aangewezen gedeelten van de hoofdspoorweg voor zover het gebruik plaatsvindt door een spoorwegonderneming die beschikt over een voor het gebruik noodzakelijke, geldige bedrijfsvergunning, geldig veiligheidsattest of proefattest en voldoet aan de ingevolge artikel 53 geldende verzekeringsplicht;
d. in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, waarin de capaciteit wordt gebruikt door een ander dan de houder van de capaciteit, met inachtneming van bij de algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
1. De Spoorwegbeheersorganisatie stelt jaarlijks, na overleg met betrokken aanvragers als bedoeld in artikel 57, een netverklaring vast.
2. De netverklaring bevat de gegevens, bedoeld in artikel 3 en bijlage I van richtlijn 2001/14/EG, en voorts ten minste:
a. de hoeveelheid en aard en het tijdschema van vrijvallen van de krachtens artikel 59, zesde lid, voorbehouden capaciteit;
b. een zakelijke weergave van de inhoud van de ingevolge artikel 58 verleende meerjarige rechten;
c. informatie omtrent schadevergoeding als bedoeld in artikel 65, derde lid;
d. in het geval, bedoeld in artikel 61, eerste lid: de verwachte ontwikkeling van de capaciteit en de wijze waarop knelpunten kunnen worden opgelost;
e. alle overige relevante informatie over toewijzing en gebruik van capaciteit.
3. De Spoorwegbeheersorganisatie doet ten minste zestien maanden voor het begin van het dienstregelingsjaar mededeling van vaststelling van de netverklaring in de Staatscourant, onder vermelding van de wijze waarop de netverklaring, tegen vergoeding van ten hoogste de kostprijs verkrijgbaar wordt gesteld, en zendt de netverklaring aan de betrokken spoorwegondernemingen.
4. De Spoorwegbeheersorganisatie brengt in de netverklaring zo nodig wijzigingen aan en doet hiervan mededeling in de Staatscourant, onder vermelding van de wijze waarop de gewijzigde netverklaring, tegen vergoeding van ten hoogste de kostprijs verkrijgbaar wordt gesteld, en zendt de gewijzigde netverklaring aan de betrokken spoorwegondernemingen.
§ 3. Het aanvragen van capaciteit op hoofdspoorwegen
1. Een aanvraag van capaciteit kan worden ingediend door:
a. spoorwegondernemingen en hun internationale samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 3 van richtlijn 91/440/EEG die in het bezit zijn van een bedrijfsvergunning of deze hebben aangevraagd, voor zover zij daarmee gerechtigd zijn van de hoofdspoorwegen gebruik te maken op de wijze waarvoor de capaciteit wordt aangevraagd;
b. concessieverleners als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 ten behoeve van openbaar vervoer per trein;
c. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorganen, personen of rechtspersonen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het aanvragen van capaciteit, waaronder de termijn waarbinnen een aanvraag kan worden ingediend en de bij een aanvraag over te leggen bescheiden.
§ 4. Bepalingen betreffende meerjarige rechten met betrekking tot de toewijzing van capaciteit op hoofdspoorwegen
1. De Spoorwegbeheersorganisatie kan bij besluit een meerjarig recht als bedoeld in artikel 17 van richtlijn 2001/14/EG verlenen.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend genomen op aanvraag van een aanvrager als bedoeld in artikel 57, eerste lid.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de gevallen waarin een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt of kan worden genomen;
b. de voor het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid te volgen procedures;
c. de criteria voor toelating van ondernemingen tot de procedure voor het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, waaronder de uitsluiting van ondernemingen die door hun marktmacht of concurrentiepositie een eerlijke mededinging belemmeren;
d. de maximale duur van het recht en de overige beperkingen waaraan het recht is onderworpen;
e. de tussentijdse wijziging of gehele of gedeeltelijke intrekking van het besluit;
f. de bevoegdheid het besluit aan een ander over te dragen;
g. de prijs die de aanvrager voor het recht betaalt;
h. een vergoeding die door of aan de Spoorwegbeheersorganisatie verschuldigd is bij wijziging of gehele of gedeeltelijke intrekking van het besluit;
i. de overige aan het besluit te verbinden voorschriften;
j. de gevallen waarin het besluit geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken.
4. Tenzij het besluit anders bepaalt, laat de betaling van de prijs, bedoeld in het derde lid, onderdeel g, het verschuldigd zijn van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 62 en 66, onverlet.
5. De Spoorwegbeheersorganisatie doet van een besluit als bedoeld in het eerste lid mededeling door plaatsing in de Staatscourant.
§ 5. De toewijzing van capaciteit op hoofdspoorwegen
1. Capaciteit wordt toegewezen bij besluit van de Spoorwegbeheersorganisatie. Aan het besluit kunnen voorschriften worden verbonden en het besluit kan onder beperkingen worden verleend.
2. Capaciteit wordt toegewezen in overeenstemming met de op grond van artikel 58, eerste lid, gegeven besluiten inzake meerjarige rechten.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de in het eerste lid bedoelde toewijzing, voorschriften en beperkingen en over de wijze waarop toewijzingsbesluiten worden bekendgemaakt, en kunnen regels worden gesteld over de weigering van capaciteit.
4. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, worden minimale niveaus van capaciteit vastgesteld voor daarbij aangegeven deelmarkten van het goederenvervoer en het personenvervoer en worden regels gesteld over de prioriteitscriteria, bedoeld in artikel 22, derde tot en met vijfde lid, van richtlijn 2001/14/EG.
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, wordt bepaald in welke gevallen capaciteit tot een bepaald tijdstip is voorbehouden voor daarbij aangegeven soorten gebruik van de hoofdspoorwegen en vanaf welk tijdstip deze capaciteit kan worden aangevraagd voor ander gebruik.
6. Overtreding van de voorschriften, gesteld krachtens het eerste lid, tweede volzin, is verboden.
1. Indien de in totaal beschikbare capaciteit van de hoofdspoorwegen toereikend is om te voldoen aan alle aanvragen, wijst de Spoorwegbeheersorganisatie de capaciteit overeenkomstig de aanvraag toe.
2. Indien de capaciteit niet toereikend is om te voldoen aan alle aanvragen, treedt de Spoorwegbeheersorganisatie in overleg met de aanvragers en stelt hen in de gelegenheid hun aanvragen in te trekken of te wijzigen.
3. Indien toepassing van het tweede lid niet tot verenigbaarheid van de aanvragen heeft geleid, merkt de Spoorwegbeheersorganisatie de hoofdspoorwegen waarop de aanvragen betrekking hebben als overbelast aan en wijst zij, zo nodig in afwijking van de aanvragen, capaciteit toe met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels over de verdeling van capaciteit tussen of binnen bepaalde soorten gebruik. Artikel 59, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien capaciteit niet overeenkomstig de oorspronkelijke aanvraag dan wel de gewijzigde aanvraag is toegewezen, kan de aanvrager binnen een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn schriftelijk aan de Spoorwegbeheersorganisatie te kennen geven dat hij geheel of gedeeltelijk van de toegewezen capaciteit geen gebruik wil maken. Door deze kennisgeving vervalt de capaciteitstoewijzing, respectievelijk vervalt de capaciteitstoewijzing voor zover zij betrekking heeft op het in de kennisgeving aangegeven gedeelte.
1. Indien de Spoorwegbeheersorganisatie op grond van de ingevolge artikel 58, eerste lid, verleende meerjarige rechten, op grond van de ingevolge artikel 59, vijfde lid, voor bepaald gebruik voorbehouden capaciteit of op grond van prognoses omtrent de ontwikkeling van de capaciteit, verwacht dat de beschikbare capaciteit niet toereikend zal zijn voor het desbetreffende dienstregelingsjaar, merkt zij de desbetreffende hoofdspoorwegen voor dat dienstregelingsjaar als overbelast aan.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wijst de Spoorwegbeheersorganisatie voor de desbetreffende hoofdspoorwegen capaciteit toe overeenkomstig artikel 60, tweede en derde lid. Artikel 59, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, geeft de Spoorwegbeheersorganisatie in de netverklaring voor het daaropvolgende dienstregelingsjaar aan wat de verwachte ontwikkelingen in de capaciteit op de desbetreffende hoofdspoorwegen zijn en op welke wijze knelpunten daarin, na afweging van de kosten en baten van de te nemen maatregelen, kunnen worden opgelost.
1. Na toewijzing van capaciteit is de houder van die capaciteit aan de Spoorwegbeheersorganisatie een reserveringsvergoeding verschuldigd. De verschuldigde reserveringsvergoeding bestaat uit een basisbedrag en een opslag.
2. De tarieven van de reserveringsvergoeding worden zodanig vastgesteld dat de begrote opbrengsten van de basisbedragen voor de Spoorwegbeheersorganisatie in een kalenderjaar overeenkomen met haar begrote kosten van capaciteitstoewijzing in dat kalenderjaar en dat de begrote opbrengsten van de opslagen niet meer bedragen dan haar begrote kosten die in dat jaar rechtstreeks voortvloeien uit het gebruik van de hoofdspoorweginfrastructuur.
3. Als maatstaf voor het basisbedrag wordt het aantal aanvragen gehanteerd en kunnen de aangevraagde capaciteit en het tijdstip van de aanvraag worden gehanteerd. Met betrekking tot de maatstaven voor de opslag is artikel 66, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de maatstaven voor het basisbedrag en de opslag van de reserveringsvergoeding, de wijze waarop die vergoeding wordt vastgesteld alsmede de hoogte daarvan en worden regels gesteld over de inning.
1. Na een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, vóór het beoogde gebruik gelegen tijdstip kan de capaciteit, in afwijking van artikel 59, eerste lid, eerste volzin, worden toegewezen, gewijzigd of ingetrokken door middel van een aan de betrokken houder of aanvrager gerichte mondelinge mededeling, een langs elektronische weg gedane mededeling of een op een andere geschikte wijze gedane mededeling.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie registreert de op grond van het eerste lid toegewezen, gewijzigde of ingetrokken capaciteit.
3. Op aanvraag van de betrokken houder of aanvrager wordt de mededeling onverwijld op schrift gesteld.
§ 6. Het intrekken en wijzigen van toegewezen capaciteit op hoofdspoorwegen
1. De Spoorwegbeheersorganisatie kan toegewezen capaciteit wijzigen of intrekken, indien de houder van de capaciteit een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald deel van de toegewezen capaciteit binnen het daartoe bestemde tijdvak niet heeft gebruikt. Bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur kan een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende soorten gebruik van hoofdspoorwegen.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie trekt toegewezen capaciteit in, indien de betrokken spoorwegonderneming:
a. niet beschikt over een geldige bedrijfsvergunning;
b. niet beschikt over een voor het gebruik van die capaciteit noodzakelijk geldig veiligheidsattest of proefattest;
c. niet voldoet aan de voor haar ingevolge artikel 53 geldende verzekeringsplicht;
d. anderszins niet gerechtigd is van de hoofdspoorweg gebruik te maken op de wijze waarvoor de capaciteit is toegewezen.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, vindt geen terugbetaling of verrekening plaats van een reeds betaalde reserveringsvergoeding. Een nog niet betaalde reserveringsvergoeding dient alsnog te worden voldaan.
1. Onverminderd artikel 64 kan de Spoorwegbeheersorganisatie capaciteit wijzigen of intrekken:
a. om redenen van openbare orde en veiligheid of andere dringende redenen;
b. in overige bij algemene maatregel van bestuur omschreven gevallen.
2. Voor zover met toepassing van het eerste lid capaciteit wordt ingetrokken of voor zover toegewezen capaciteit niet kan worden gebruikt omdat de spoorweg feitelijk niet beschikbaar is, vindt terugbetaling of verrekening plaats van reeds betaalde reserveringsvergoeding.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding van de door de houder van de capaciteit geleden schade voor zover de omvang van de ingevolge deze wet ingetrokken of niet gebruikte capaciteit een bij die maatregel te bepalen niveau overstijgt.
4. Boven de vergoeding op grond van de krachtens het derde lid gestelde regels heeft de houder van de capaciteit als zodanig geen recht op schadevergoeding wegens het intrekken of niet kunnen gebruiken van capaciteit.
§ 7. De vergoeding voor het gebruik van hoofdspoorwegen
1. De gebruiker van een hoofdspoorweg is voor het gebruik van hoofdspoorweginfrastructuur aan de Spoorwegbeheersorganisatie een vergoeding verschuldigd.
2. De tarieven van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, worden zodanig vastgesteld dat de begrote opbrengsten in een kalenderjaar ten minste overeenkomen met de begrote kosten voor de Spoorwegbeheersorganisatie die rechtstreeks voortvloeien uit het gebruik in dat jaar van de hoofdspoorweginfrastructuur.
3. Als maatstaven voor de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gehanteerd:
a. de over de hoofdspoorwegen afgelegde afstand;
b. het aantal keren dat een station wordt aangedaan;
c. de eigenschappen van de stations die worden aangedaan;
d. het marktsegment.
4. Als maatstaven voor de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens worden gehanteerd:
a. de asdruk, de lengte of het gewicht van de trein;
b. de snelheid;
c. het tijdstip waarop van de spoorweginfrastructuur gebruik is gemaakt;
d. de plaats van de gebruikte spoorweginfrastructuur;
e. de veroorzaakte geluidsbelasting of andere gevolgen voor het milieu;
f. de eigenschappen van de spoorweginfrastructuur die wordt gebruikt.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op basis waarvan in verband met bespaarde kosten korting wordt verleend op de in het eerste lid bedoelde vergoeding. De verleende korting bedraagt ten hoogste het bedrag aan werkelijk bespaarde kosten.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een kortingsregeling worden vastgesteld om voor het gebruik van spoorweginfrastructuur de kosten in verband met milieu, ongevallen en infrastructuur waarvan wordt aangetoond dat zij in concurrerende takken van vervoer niet worden aangerekend, te compenseren voor zover deze kosten de overeenkomstige kosten van het spoorwegverkeer niet overschrijden.
7. Op de verschuldigde vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt op basis van een correctieregeling in verband met optredende verstoringen en met het oog op verbetering van de prestaties van het spoorwegnet, een aftrek dan wel een bijtelling toegepast, met dien verstande dat de aftrek onderscheidenlijk de bijtelling ten hoogste het bedrag van de verschuldigde vergoeding, bedoeld in het eerste lid, kan bedragen.
8. Op verzoek van de gebruiker wordt de terzake van de door hem gebruikte capaciteit verschuldigde vergoeding, bedoeld in het eerste lid, verrekend, zo nodig met betaling van het verschil, met de ter zake van de toewijzing van die capaciteit verschuldigde opslagen die in de reserveringsvergoeding zijn opgenomen.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de maatstaven van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop die vergoeding wordt vastgesteld, de hoogte daarvan en de verrekening van de verschuldigde reserveringsvergoeding, alsmede regels over de inning van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, en de correctieregeling, bedoeld in het zevende lid.
In paragraaf 8 van hoofdstuk 4 wordt vóór artikel 68 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een ieder die zich op de hoofdspoorweg bevindt, neemt de voor hem bestemde seinen in acht.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie bedient de seinen met inachtneming van toegewezen capaciteit. Indien toegewezen capaciteit door onvoorziene omstandigheden niet door de houder kan worden gebruikt, zorgt de Spoorwegbeheersorganisatie voor een zo efficiënt mogelijke verkeersafwikkeling, waarbij zoveel mogelijk recht gedaan wordt aan de oorspronkelijke capaciteitstoewijzing.
In artikel 68, eerste lid, wordt «beheerder» telkens vervangen door: Spoorwegbeheersorganisatie.
Na artikel 68 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Spoorwegbeheersorganisatie kan ter bevordering van veilig of ongestoord gebruik van hoofdspoorwegen, dan wel ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid van personen of zaken, aanwijzingen geven aan bestuurders van een spoorvoertuig en andere personen die deelnemen aan het verkeer over de hoofdspoorweg en personen die werkzaamheden aan de hoofdspoorweginfrastructuur verrichten.
2. In geval van aanrijding, botsing, ontsporing of andere ongevallen of incidenten kan de Spoorwegbeheersorganisatie ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid van personen of zaken bindende aanwijzingen geven aan een ieder.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van personen die optreden uit hoofde van een wettelijke taak of bevoegdheid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over aanwijzingen als bedoeld in het eerste en tweede lid. Deze regels kunnen voorzien in verplichtingen ter bevordering van tijdige en gegarandeerde informatieverstrekking aan betrokkenen.
Het tweede lid van artikel 70 alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
In paragraaf 8 van hoofdstuk 4 wordt na artikel 70 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 68 en de krachtens artikel 70 gestelde regels gelden niet voor zover daardoor strijd zou ontstaan met een aanwijzing, gegeven op grond van artikel 69.
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de beheerder» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister kan de Spoorwegbeheersorganisatie belasten met de gehele of gedeeltelijke uitvoering van het onderzoek. In dat geval is het tweede lid van toepassing op de door Onze Minister aangewezen personeelsleden van de Spoorwegbeheersorganisatie.
Na artikel 72 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 4A. TOEGANG TOT BIJKOMENDE DIENSTEN EN VOORZIENINGEN
1. Een rechthebbende – anders dan de Spoorwegbeheersorganisatie – ten aanzien van een dienst als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van richtlijn 91/440/EEG ten behoeve van spoorwegactiviteiten als bedoeld in dat lid, ten aanzien van een voorziening of dienst als bedoeld in onderdeel 2 van bijlage II bij richtlijn 2001/14/EG of ten aanzien van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, voor het verrichten van vervoer via spoorwegen noodzakelijke voorziening of dienst, doet een spoorwegonderneming die daarom verzoekt een redelijk aanbod voor het ter beschikking stellen van die dienst of voorziening tegen kostengeoriënteerde tarieven en onder voorwaarden die de mededinging niet beperken.
2. De rechthebbende onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de in het eerste lid bedoelde verplichting geldt.
3. Op de grondslag van hetgeen ingevolge het eerste lid is overeengekomen, stelt de rechthebbende de dienst of voorziening ter beschikking. De rechthebbende mag slechts weigeren om de voorziening ter beschikking te stellen, indien de spoorwegonderneming onder marktvoorwaarden op een voor haar haalbare andere wijze kan voorzien in de behoefte die ten grondslag ligt aan haar verzoek.
4. Indien er in Nederland slechts één rechthebbende is ten aanzien van een dienst als bedoeld in onderdeel 3 of 4 van bijlage II bij richtlijn 2001/14/EG, zijn het eerste en tweede lid en het derde lid, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing op een zodanige dienst.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de kostenoriëntatie, bedoeld in artikel 72a, eerste lid, en nadere regels ter waarborging van de toegang, op een niet-discriminerende grondslag, tot diensten en voorzieningen als bedoeld in dat artikel. Die nadere regels kunnen in elk geval inhouden dat de rechthebbende:
a. jaarlijks bekendmaakt:
1°. een indicatie van de tarieven en voorwaarden die hij voornemens is te hanteren voor het ter beschikking stellen van de dienst of voorziening aan spoorwegondernemingen;
2°. een overzicht van de verwachte beschikbaarheid in het volgende kalenderjaar van de dienst of voorziening;
b. voor de dienst of voorziening een afzonderlijke boekhouding voert en deze ter inzage legt.
Hoofdstuk 5 komt te luiden:
HOOFDSTUK 5. DE SPOORWEGBEHEERSORGANISATIE
§ 1. De taken van de Spoorwegbeheersorganisatie
1. Er is een Spoorwegbeheersorganisatie. De Spoorwegbeheersorganisatie bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Utrecht. De Spoorwegbeheersorganisatie geeft uitvoering aan het beleid van het Rijk ten aanzien van het verkeer en vervoer over hoofdspoorwegen.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie heeft overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels, tot taak:
a. de aanleg en het beheer van hoofdspoorwegen;
b. het verlenen van vergunningen en het afgeven van verklaringen in verband met de toegang tot het spoorverkeer en het veilig gebruik van het spoor;
c. het toewijzen van capaciteit en het innen van met toewijzing van capaciteit en gebruik van hoofdspoorwegen samenhangende vergoedingen;
d. het leiden van het verkeer over hoofdspoorwegen;
e. het leidinggeven aan het afwikkelen van de gevolgen bij ongevallen en incidenten;
f. het zorgdragen voor samenhang in de toepassing van veiligheidsvoorschriften en het bevorderen van een samenhangend en doelmatig optreden van diensten, instellingen en bedrijven, in het bijzonder op het terrein van de veiligheid van het spoorverkeer;
g. het op verzoek van Onze Minister uitvoeren van verkennende studies inzake de behoefte aan capaciteit van hoofdspoorwegen, mede ter voorbereiding van de strategische en tactische planning ter zake;
h. het verstrekken van verkeersinformatie en verkeersgerelateerde informatie aan spoorwegondernemingen en aan Onze Minister;
i. het maken van milieueffectrapporten als bedoeld in artikel 7.8b van de Wet milieubeheer voor activiteiten ten aanzien van hoofdspoorwegen;
j. het verwerven van gronden, op eigen naam of – op verzoek van Onze Minister – namens de Staat, ten behoeve van de aanleg of het beheer van hoofdspoorweginfrastructuur.
3. De Spoorwegbeheersorganisatie is tevens belast met het op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging adviseren over de uitvoeringsaspecten van trajectnota's als bedoeld in artikel 3 van de Tracéwet voor de aanleg of wijziging van hoofdspoorweginfrastructuur.
4. De Spoorwegbeheersorganisatie is voorts belast met andere in het algemeen belang door Onze Minister dan wel bij of krachtens wet aan haar opgedragen taken.
5. De Spoorwegbeheersorganisatie verricht andere activiteiten dan activiteiten die strekken tot uitvoering van de in dit artikel bedoelde taken, niet dan nadat Onze Minister daarmee heeft ingestemd. Onze Minister verleent de instemming slechts voor zover die activiteiten het algemeen belang dienen.
§ 1a. De inrichting van de Spoorwegbeheersorganisatie
1. De Spoorwegbeheersorganisatie heeft een raad van toezicht die bestaat uit ten hoogste vijf leden, onder wie een door Onze Minister aangewezen voorzitter. De leden worden door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen.
2. De leden worden benoemd voor vier jaar. Herbenoeming is twee keer mogelijk.
3. Schorsing en ontslag vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.
4. Het lidmaatschap van de raad van toezicht is niet verenigbaar met:
a. het lidmaatschap van de directie;
b. de functie van eigenaar of bestuurder van een spoorwegonderneming of het uit anderen hoofde werkzaam zijn ten behoeve van een spoorwegonderneming;
c. andere bij ministeriële regeling aangewezen functies of werkzaamheden.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de rechtspositie van de leden van de raad van toezicht.
1. De Spoorwegbeheersorganisatie heeft een directie die bestaat uit een directievoorzitter en een bij ministeriële regeling te bepalen aantal directeuren.
2. De raad van toezicht benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de andere leden van de directie. De andere medewerkers worden benoemd, geschorst en ontslagen door de directie.
3. De rechtspositie van de directie en de andere medewerkers van de Spoorwegbeheersorganisatie wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij kunnen bepalingen worden vastgesteld betreffende de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder door of vanwege de Spoorwegbeheersorganisatie indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaatshebben. De artikelen 125a tot en met 125f van de Ambtenarenwet en artikel 648 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de directie en staat haar met raad terzijde.
2. Bij de vervulling van zijn taak richt de raad van toezicht zich naar het belang van de behoorlijke vervulling van de wettelijke taken van de Spoorwegbeheersorganisatie.
1. De directie is belast met de dagelijkse leiding van de Spoorwegbeheersorganisatie en is verantwoording schuldig aan de raad van toezicht. Zij draagt zorg voor de goede uitvoering van de taken van de Spoorwegbeheersorganisatie.
2. De directie oefent alle bij of krachtens wet aan de Spoorwegbeheersorganisatie toegekende bevoegdheden uit en vertegenwoordigt de Spoorwegbeheersorganisatie in en buiten rechte.
1. De raad van toezicht stelt een bestuursreglement vast. Het bestuursreglement bevat in ieder geval regels omtrent de werkwijze van de raad van toezicht, de vervulling van taken en uitoefening van bevoegdheden door de directie, alsmede de hoofdlijnen van de inrichting van de organisatie. In het bestuursreglement wordt voorts bepaald welke besluiten van de directie de goedkeuring van de raad van toezicht behoeven en in welke gevallen de directie in ieder geval advies vraagt aan de raad van toezicht.
2. Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3. De directie maakt het bestuursreglement openbaar door plaatsing in de Staatscourant en door terinzagelegging bij de Spoorwegbeheersorganisatie.
§ 1b. Het verstrekken van inlichtingen en het verrichten van een uitvoeringstoets
1. De Spoorwegbeheersorganisatie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2. Onze Minister kan bepalen dat de Spoorwegbeheersorganisatie de daarbij aangegeven inlichtingen als bedoeld in het eerste lid aan hem verstrekt in de vorm van een periodieke rapportage.
De Spoorwegbeheersorganisatie heeft tot taak het desgevraagd of uit eigen beweging aan Onze Minister verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens, vastgesteld beleid of wettelijke voorschriften, voor zover betrekking hebbend op onderwerpen die bij of krachtens deze wet zijn geregeld of daarmee verband houden.
§ 2. De taakuitvoering door de Spoorwegbeheersorganisatie
1. De Spoorwegbeheersorganisatie zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 april het door de raad van toezicht vastgestelde beleidsplan voor het volgende kalenderjaar.
2. Het beleidsplan bevat ten minste:
a. een beschrijving van de organisatie en de personeelsbezetting en van de voorziene ontwikkeling daarin;
b. een meerjarige visie op investeringen, instandhoudingsprogramma's en beleidsontwikkelingen.
Onze Minister overlegt ten minste eenmaal per jaar met de Spoorwegbeheersorganisatie over de uitvoering van haar wettelijke taken, de te bereiken resultaten en de daarvoor jaarlijks ter beschikking te stellen geldmiddelen.
1. De Spoorwegbeheersorganisatie is niet bevoegd een overeenkomst aan te gaan met een spoorwegonderneming ter zake van de uitoefening van de aan de Spoorwegbeheersorganisatie bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie behoeft voorafgaande instemming van Onze Minister voor het aangaan van een andere overeenkomst met een spoorwegonderneming dan een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister onthoudt de in het tweede lid bedoelde instemming, indien de overeenkomst naar zijn oordeel afbreuk doet aan wettelijke voorschriften, deze doorkruist of een goede taakuitoefening door de Spoorwegbeheersorganisatie kan belemmeren.
Ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de raad van toezicht of de voorzitter van de directie dit nodig acht, komen de raad van toezicht en de directie in gezamenlijke vergadering bijeen ter bespreking van het gevoerde en te voeren algemeen beleid.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld over de uitvoering van de aan de Spoorwegbeheersorganisatie toegekende taken.
1. De Spoorwegbeheersorganisatie stelt bij reglement een gebruikersraad in. De Spoorwegbeheersorganisatie regelt in dat reglement de samenstelling van die raad, alsmede de wijze waarop met die raad geregeld overleg wordt gevoerd over de taakvervulling door de Spoorwegbeheersorganisatie, over de tarieven die in rekening worden gebracht, over het beleidsplan, over de meerjarige visie op de ontwikkeling van de Spoorwegbeheersorganisatie en over andere onderwerpen van gemeenschappelijk belang.
2. De gebruikersraad kan de Spoorwegbeheersorganisatie op verzoek dan wel uit eigen beweging in kennis stellen van de binnen de raad levende standpunten over de in het eerste lid vermelde onderwerpen.
3. De Spoorwegbeheersorganisatie stelt de daartoe in het reglement, bedoeld in het eerste lid, aangewezen organisaties die belang hebben bij de taakvervulling door de Spoorwegbeheersorganisatie, in de gelegenheid een vertegenwoordiger aan te wijzen, die namens de betrokken organisatie zitting heeft in de gebruikersraad, alsmede een plaatsvervangend vertegenwoordiger. Tot die organisaties behoren in elk geval spoorwegondernemingen of organisaties van spoorwegondernemingen.
4. De Spoorwegbeheersorganisatie stelt ten behoeve van de gebruikersraad faciliteiten ter beschikking.
5. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
§ 3. De financiering van de Spoorwegbeheersorganisatie
De Spoorwegbeheersorganisatie legt jaarlijks voor 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar een werkprogramma en begroting voor het daarop volgende kalenderjaar en een meerjarenraming voor ten minste vier op het begrotingsjaar volgende jaren voor aan Onze Minister. Het werkprogramma en de begroting behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
1. Onze Minister stelt jaarlijks aan de hand van het in artikel 80 bedoelde overleg, het werkprogramma en de begroting, bedoeld in artikel 84, ten laste van het Infrastructuurfonds, aan de Spoorwegbeheersorganisatie geldmiddelen ter beschikking.
2. Voor zover de Spoorwegbeheersorganisatie is of wordt belast met meerjarige projecten of programma's voor de aanleg van nieuwe hoofdspoorweginfrastructuur of ingrijpende vernieuwingen daarvan, zal Onze Minister bij het verlenen van de project- of programmaopdracht een kasschema van de beschikbaarstelling van de middelen vaststellen.
3. Onze Minister maakt aan de Spoorwegbeheersorganisatie jaarlijks voor 1 juli het bedrag bekend van de geldmiddelen die naar verwachting voor het komende begrotingsjaar aan haar ter beschikking zullen worden gesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de kasschema's van de in uitvoering zijnde projecten en programma's. In overleg met de Spoorwegbeheersorganisatie kunnen op basis van de voortgang van de projecten en programma's de kasschema's worden bijgesteld.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het eerste tot en met het derde lid wordt uitgevoerd.
5. Afwijking van het werkprogramma of de begroting is slechts mogelijk na toestemming door Onze Minister.
1. Onverminderd artikel 84 verwerft de Spoorwegbeheersorganisatie geldmiddelen door het aanvaarden van geldmiddelen van derden, door inkomsten uit eigen beheer en uit anderen hoofde.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie gebruikt zijn geldmiddelen uitsluitend ter vervulling van haar wettelijke taken.
3. De Spoorwegbeheersorganisatie is bevoegd financiële reserves te vormen, met dien verstande dat Onze Minister kan besluiten dat slechts financiële reserves kunnen worden gevormd tot een door hem vast te stellen maximum bedrag.
4. De Spoorwegbeheersorganisatie trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn, met uitzondering van tijdelijke kredieten in rekening-courant bij een kredietinstelling, ter overbrugging van tijdelijke kastekorten.
5. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het vierde lid vervatte verbod.
§ 4. Verslaglegging en evaluatie
1. De Spoorwegbeheersorganisatie brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 juli een financieel verslag uit, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant voegt bij de verklaring tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de Spoorwegbeheersorganisatie voldoen aan eisen van doelmatigheid.
2. De Spoorwegbeheersorganisatie stelt jaarlijks voor 1 juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden.
3. Het financieel beheer en het beleid, blijkend uit het verslag, bedoeld in het tweede lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
4. De Spoorwegbeheersorganisatie stelt de in het eerste lid en tweede lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van de administratie en de begroting, over het financieel verslag, over de aandachtspunten voor de accountantscontrole en over het verslag, bedoeld in artikel 87, tweede lid.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zoveel nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden getroffen voor het geval de Spoorwegbeheersorganisatie haar wettelijke taken niet naar behoren uitvoert.
Artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «richtlijn 2001/14/EG» ingevoegd: , voor zover het betreft het handelen van een rechthebbende – niet zijnde de Spoorwegbeheersorganisatie – als bedoeld in artikel 72a, 72b of 111, eerste volzin.
2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 72a, 72b en 111, eerste volzin;.
Artikel 91b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een aanvrager als bedoeld in artikel 57 of een andere belanghebbende kan de raad van bestuur NMa schriftelijk verzoeken om te onderzoeken of een spoorwegonderneming of een rechthebbende als bedoeld in artikel 72a of 111 de verzoeker oneerlijk heeft behandeld, heeft gediscrimineerd of anderszins heeft benadeeld als bedoeld in artikel 10, zevende lid, van richtlijn 91/440/EEG of artikel 30, tweede lid, van richtlijn 2001/14/EG.
2. De eerste volzin van het derde lid komt te luiden: Indien de raad van bestuur NMa van oordeel is dat de klacht gegrond is, legt hij de spoorwegonderneming, onderscheidenlijk de rechthebbende als bedoeld in artikel 72a of 111, zo nodig een last onder dwangsom op.
3. In het vijfde lid wordt «door de verzoeker en de beheerder, onderscheidenlijk de rechthebbende als bedoeld in artikel 73» vervangen door: door de verzoeker, door de spoorwegonderneming of door de rechthebbende als bedoeld in artikel 72a.
Artikel 92, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. De Spoorwegbeheersorganisatie en Onze Minister zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, ieder voor zover het de aan haar, respectievelijk hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden betreft.
2. In geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 72a, 72b of 111, eerste volzin, kan de raad van bestuur NMa de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend:
a. een bestuurlijke boete opleggen;
b. een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «51,» ingevoegd: 55, 59, zesde lid,.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De Spoorwegbeheersorganisatie doet Onze Minister een voorstel voor de toepassing van het eerste lid voor zover het een overtreding van een voorschrift betreft op de naleving waarvan onder haar verantwoordelijkheid toezicht wordt gehouden.
In artikel 96, eerste lid, wordt «en 51» vervangen door: 51, 55 of 59, zesde lid.
In artikel 97, vijfde lid, wordt na «Onze Minister» ingevoegd: , onderscheidenlijk de Spoorwegbeheersorganisatie,.
In artikel 100, eerste lid, wordt na «Onze Minister» ingevoegd: of de Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 103 wordt «en 49, derde lid» vervangen door «49, derde lid, en 69, derde lid» en wordt na «68, tweede lid,» ingevoegd: 69, vijfde lid,.
In artikel 111, derde volzin, wordt «Onze Minister» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
In het opschrift van paragraaf 9 van hoofdstuk 6 vervalt: en de beheerder.
Artikel 112, eerste lid, komt te luiden:
1. Een spoorwegonderneming is verplicht Onze Minister mondeling, schriftelijk of op andere wijze – dit ter keuze van Onze Minister na overleg met de betrokken spoorwegonderneming – alle bij haar berustende gegevens te verstrekken en inzage te geven van boeken en bescheiden die betrekking hebben op het gebruik van spoorwegen en haar vervoer daarover, voor zover Onze Minister dat voor de vervulling van zijn taak nodig heeft en de gegevens niet reeds bij de Spoorwegbeheersorganisatie berusten dan wel redelijkerwijs langs andere weg door Onze Minister of de Spoorwegbeheersorganisatie kunnen worden verkregen.
In artikel 113 wordt «Onze Minister» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie.
In artikel 118 wordt «de beheerder» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie.
Na artikel 119 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
In de bijlage wordt aan onderdeel D een onderdeel toegevoegd, luidende:
3. Artikel 56 van de Spoorwegwet.
Artikel 123 komt te luiden:
De Vervoersnoodwet wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, onderdeel a, onder 3°, wordt «ondernemers of concessiehouders als bedoeld in artikel 13» vervangen door: de Spoorwegbeheersorganisatie, bedoeld in artikel 73 van de Spoorwegwet, en de gebruikers van spoorwegen.
B. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Ondernemers van een spoorwegdienst en de houders van een concessie als bedoeld in artikel 2 van de Locaalspoor- en Tramwegwet» vervangen door: De Spoorwegbeheersorganisatie, bedoeld in artikel 73 van de Spoorwegwet, en de gebruikers van spoorwegen.
2. In het vierde lid wordt «het bepaalde in de artikelen 10, 16, 27 en 33 van de Spoorwegwet» vervangen door: de Spoorwegwet.
C. In artikel 14, tweede lid, wordt «een in artikel 13 bedoelde ondernemer of concessiehouder» vervangen door «een beheerder van een spoorweg» en wordt «die ondernemer of concessiehouder» vervangen door: die beheerder.
Onderdeel B van artikel 124 komt te luiden:
B. In artikel 1, onder 4°, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Spoorwegwet, de artikelen 10, 13, 31, zevende lid, 34, eerste en vierde lid, 37, 40, 43, 44, derde lid, 45, 46, 51, 55 en 59, zesde lid, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van voorschriften krachtens de hoofdstukken 3 en 4, met uitzondering van de artikelen 68, tweede lid, 69, vijfde lid, en 70, gegeven;.
Na artikel 132a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 2, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
dd. de leden van het bestuur van de Spoorwegbeheersorganisatie, bedoeld in artikel 73 van de Spoorwegwet, doch wel voor zover het betreft artikel 125a van deze wet.
Na artikel 133 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 9. TIJDELIJKE REGELING VAN DE UITVOERING
§ 1. Tijdelijke regeling van de toedeling van taken en bevoegdheden
Tot 1 januari 2005 worden de bij of krachtens deze wet aan de Spoorwegbeheersorganisatie opgedragen taken en toegekende bevoegdheden uitgevoerd, respectievelijk uitgeoefend door:
a. Railinfrabeheer b.v., gevestigd te Utrecht: voor zover het betreft hoofdstuk 2 en de artikelen 62 en 66, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 16, derde lid, de risicoanalyse wordt overgelegd aan Railned b.v.;
b. Railned b.v., gevestigd te Utrecht: voor zover het betreft hoofdstuk 3 en de artikelen 54 tot en met 61, en 72, derde lid, met dien verstande dat:
1°. Railned b.v. bij de toepassing van de artikelen 34, vierde tot en met zesde lid, en 56 handelt na overleg met Railinfrabeheer b.v.;
2°. Railned b.v. voorafgaand aan de toepassing van artikel 58 overlegt met Railinfrabeheer b.v.;
3°. Railned b.v. voorafgaand aan de toepassing van artikel 59 na overleg met Railinfrabeheer b.v. bepaalt tussen welke tijdstippen gedeelten van de hoofdspoorwegen niet beschikbaar zijn voor gebruik in verband met de aanleg of het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur of het uitvoeren van werkzaamheden waardoor rijden of stilstaan met spoorvoertuigen op de hoofdspoorwegen wordt beperkt;
4°. Railned b.v. met het oog op de toepassing van artikel 59 na overleg met Railinfrabeheer b.v. bepaalt welke voorschriften en beperkingen worden gesteld met het oog op de toepassing van wettelijke voorschriften die gelden bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Wet geluidhinder;
5°. capaciteit met ingang van het in artikel 63, eerste lid, bedoelde tijdstip wordt toegewezen, gewijzigd en ingetrokken door Railverkeersleiding b.v.;
6°. bij de toepassing van artikel 72, derde lid, Onze Minister bevoegd is in voorkomende gevallen het derde lid van dat artikel ook toe te passen ten aanzien van Railinfrabeheer b.v. of Railverkeersleiding b.v. door het in die bepaling bedoelde onderzoek aan een van deze vennootschappen op te dragen;
c. Railverkeersleiding b.v., gevestigd te Utrecht: voor zover het betreft de artikelen 63, 67, 68, eerste lid, en 69, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 68, eerste lid, Railverkeersleiding b.v. handelt na overleg met Railinfrabeheer b.v.
§ 2. Tijdelijke regeling van de inrichting van de taakorganisaties
1. Op de in artikel 134 genoemde vennootschappen zijn de in hoofdstuk 5 ten aanzien van de Spoorwegbeheersorganisatie opgenomen bepalingen, met uitzondering van de artikelen 73, eerste lid, en 74 tot en met 76, 81 en 87, alsmede artikel 118, van overeenkomstige toepassing. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing ten aanzien van de financiering van deze vennootschappen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van de in het eerste lid genoemde vennootschappen alsmede regels met betrekking tot hun onderlinge samenwerking en de aanvullende controle op het financieel beheer.
De in artikel 134 genoemde vennootschappen maken jaarlijks voor 15 april hun jaarrekening op en zenden deze aan Onze Minister.
1. De in artikel 134 genoemde vennootschappen kunnen naast de hen bij of krachtens wet opgedragen taken tegen betaling werkzaamheden voor derden verrichten, indien Onze Minister daarvoor toestemming heeft verleend.
2. Onze Minister verleent de toestemming, bedoeld in het eerste lid, voor de daarin bedoelde werkzaamheden uitsluitend indien:
a. de goede uitvoering van de wettelijke taken van de vennootschappen daardoor niet in gevaar komt;
b. die werkzaamheden in opdracht van en voor rekening en risico van de opdrachtgever worden uitgevoerd;
c. de mogelijkheden van Onze Minister om toezicht te houden op de uitvoering van de wettelijke taken voldoende aanwezig blijven;
d. de op die werkzaamheden toepasselijke wettelijke voorschriften in acht worden genomen;
e. de persoonsgegevens alsmede de bedrijfs- en fabricagegegevens die door natuurlijke personen of rechtspersonen in het kader van de uitvoering van de wettelijke taken vertrouwelijk aan de vennootschap zijn meegedeeld, niet worden gebruikt voor die werkzaamheden, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald;
f. voldoende gewaarborgd is dat de concurrentie niet wordt vervalst, onder meer doordat naast bovenstaande voorwaarden:
1°. ervoor wordt zorg gedragen dat door activiteiten ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken geen subsidiëring plaatsvindt van de in dat lid bedoelde werkzaamheden;
2°. het toerekenen van kosten aan de verschillende in het eerste lid bedoelde werkzaamheden geschiedt in overeenstemming met het daadwerkelijk gebruik van financiële of andere middelen voor die werkzaamheden.
3. De in artikel 134 genoemde vennootschappen houden van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden een afzonderlijke boekhouding bij en verantwoorden die werkzaamheden afzonderlijk in een aanvulling op hun jaarrekening.
Onverminderd titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kan Onze Minister regels stellen over de inrichting van de begroting van de in artikel 134 genoemde vennootschappen alsmede het opmaken van een aanvulling op hun jaarrekening en jaarverslag en de aandachtspunten voor de accountantscontrole van de aldus uitgebrachte aanvulling.
Onze Minister kan, indien dat noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de in artikel 134 genoemde vennootschappen of van het vertrouwen daarin, deze vennootschappen aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop zij de hen toegekende taken en bevoegdheden in bepaalde gevallen uitvoeren. De vennootschappen zijn verplicht de aanwijzingen op te volgen.
De in artikel 134 genoemde vennootschappen zijn bevoegd bij de toepassing van artikel 83 bij gezamenlijk reglement een gezamenlijke gebruikersraad in te stellen of bij afzonderlijk reglement afzonderlijke gebruikersraden in te stellen.
Wijziging van de statuten van de in artikel 134 genoemde vennootschappen behoeft voorafgaande goedkeuring bij koninklijk besluit.
1. Bij de eerste toepassing van artikel 2 kunnen in afwijking van artikel 2, tweede en vijfde lid, spoorwegen als hoofdspoorwegen worden aangewezen, indien deze spoorwegen rechtstreeks of middellijk in overwegende mate zijn aangelegd op kosten van het Rijk en naar het oordeel van Onze Minister voldoende is komen vast te staan dat gedurende de periode van twee jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van artikel 2 deze spoorwegen door Railinfrabeheer b.v. werden onderhouden.
2. Tot 1 januari 2005 kunnen in afwijking van artikel 2, tweede lid, spoorwegen als hoofdspoorwegen worden aangewezen, indien een van de in artikel 134 genoemde vennootschappen of Railinfratrust b.v. rechthebbende is ten aanzien van deze spoorwegen.
De aansprakelijkheid op grond van artikel 174 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van hoofdspoorweginfrastructuur rust tot 1 januari 2005 op Railinfrabeheer b.v.
§ 3. Bepalingen in verband met overgang naar de Spoorwegbeheersorganisatie
Met ingang van 1 januari 2005:
a. vervallen de artikelen 134 tot en met 143;
b. worden de in artikel 134 genoemde vennootschappen ontheven van hun bij of krachtens deze wet opgedragen taken en toegekende bevoegdheden.
1. Alle vermogensbestanddelen van de in artikel 134 genoemde vennootschappen alsmede van Railinfratrust b.v., gevestigd te Utrecht, gaan met ingang van 1 januari 2005 onder algemene titel over op de Spoorwegbeheersorganisatie tegen een door Onze Minister in overeenstemming met deze vennootschappen te bepalen waarde.
2. Ingeval krachtens het eerste lid registergoederen overgaan, zal verandering in de tenaamstelling in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 van Burgerlijk Wetboek plaatsvinden. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.
3. Ter zake van de verkrijging door de Spoorwegbeheersorganisatie ingevolge het eerste lid blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.
1. Onze Minister en de bestuurders van de in artikel 134 genoemde vennootschappen stellen gezamenlijk een lijst vast van de namen en functies van de personen die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel dat tot en met 1 januari 2005 was belast met de uitvoering van de taken die met ingang van 1 januari 2005 aan de uitvoeringsinstelling zijn opgedragen.
2. Met ingang van 1 januari 2005 zijn de personeelsleden van de in artikel 134 genoemde vennootschappen van wie naam en functie zijn vermeld op de in het eerste lid bedoelde lijst, van rechtswege op gelijke voorwaarden in dienst van de Spoorwegbeheersorganisatie.
3. De overgang van personeelsleden ingevolge het tweede lid wordt aangemerkt als de overgang van een onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De artikelen 662 tot en met 665 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing ten aanzien van de bestuurders van de in artikel 134 genoemde vennootschappen.
4. Met ingang van 1 januari 2005 is in afwijking van artikel 75, derde lid, het personeel van de Spoorwegbeheersorganisatie, tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen datum werkzaam krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Het personeel is tot die datum geen overheidswerknemer in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering Abp.
5. De personen die op de in het eerste lid bedoelde datum behoren tot het personeel van de Spoorwegbeheersorganisatie, zijn met ingang van de op grond van het vierde lid bij algemene maatregel van bestuur bepaalde datum van rechtswege aangesteld als ambtenaar in dienst van de Spoorwegbeheersorganisatie met een rechtspositie die in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold krachtens zijn arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
Archiefbescheiden van de in artikel 134 genoemde vennootschappen alsmede van Railinfratrust b.v., gaan overeenkomstig door Onze Minister gegeven aanwijzingen met ingang 1 januari 2005 over naar de Spoorwegbeheersorganisatie, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de in artikel 134 genoemde vennootschappen of Railinfratrust b.v. zijn betrokken, treedt met ingang van 1 januari 2005 de Spoorwegbeheersorganisatie in de plaats van die vennootschappen.
Naheffingsaanslagen terzake van omzetbelasting, opgelegd aan een van de in artikel 134 genoemde vennootschappen of aan Railinfratrust b.v., komen met ingang van 1 januari 2005 voor rekening van de Spoorwegbeheersorganisatie.
Met ingang van 1 januari 2005 zijn de in artikel 134 genoemde vennootschappen en Railinfratrust b.v. ontbonden. Artikel 23 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
Het opschrift van hoofdstuk 10 komt te luiden:
HOOFDSTUK 10. OVERIGE OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Aan artikel 150 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
f. het Besluit gebruiksvergoeding spoorweginfrastructuur berust op artikel 66;
g. het Interimbesluit capaciteitstoewijzing spoorwegen berust op artikel 59, derde lid.
Na artikel 156 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Na de inwerkingtreding van de artikelen 79 en 85 en na de inwerkingtreding van artikel 73, eerste lid, stelt Onze Minister voor de in artikel 134 genoemde vennootschappen respectievelijk voor de Spoorwegbeheersorganisatie een werkprogramma vast voor het resterende deel van het desbetreffende kalenderjaar en stelt een begroting vast voor het resterende deel van het desbetreffende kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar. Artikel 83 is daarbij zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 159a en 159b vervallen.
Dit amendement beoogt primair het «terugdraaien» van de vierde nota van wijziging, voor zover deze nota betrekking heeft op het via een privaatrechtelijke vormgeving gestalte geven van het beheer van de railinfrastructuur; de infrabeheerder wordt middels deze nota van wijziging op privaatrechtelijke basis georganiseerd. Met de vierde nota van wijziging wordt wat in het aanvankelijke wetsvoorstel als publieke functie werd geregeld – langs de weg van een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) – alsnog van een privaatrechtelijke inbedding voorzien. Het publiek belang is echter gemoeid bij de toegang tot de spoorwegen, bij de verdeling van het gebruik daarvan en de ordening van het spoorverkeer daarover. De desbetreffende functies van de infrabeheerder behoren derhalve als publiekrechtelijke functies te worden beschouwd en ook als zodanig geregeld te worden. De motieven die worden aangevoerd ten behoeve van de genoemde ingrijpende nota van wijziging zijn louter van praktische aard en nopen niet tot een regeling op privaatrechtelijke basis. Bovendien is niet uitgesloten dat de gekozen privaatrechtelijke vormgeving op gespannen voet staat met Europese regelgeving; in ieder geval nopen de Europese regels volstrekt niet tot een privaatrechtelijke vormgeving. Om die reden voorziet dit amendement in een terugkeer naar de aanvankelijk voorgestelde publiekrechtelijke regeling van de infrabeheerder. De infrabeheerder wordt hierbij opnieuw als ZBO vormgegeven, waarbij het toezicht berust bij de minister. Dit sluit tevens aan bij het beginsel, zoals ook na het recente Kamerdebat inzake de «Kaderwet zelfstandige bestuursorganen» bij amendement in de wet is vastgelegd, dat publieke taken in principe een publiekrechtelijke vormgeving behoren te krijgen.
Van den Berg
Halsema
Stellingwerf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27482-30.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.