nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2004
Eind 1998 stelde de toenmalige staatssecretaris van VROM, de heer J. Remkes,
zich – als verantwoordelijke voor de Wet op de architectentitel –
de vraag in hoeverre voor het verwezenlijken van de doelstellingen van deze
wet een publiekrechtelijke grondslag noodzakelijk was. Mogelijk zouden de
doelstellingen ook via zelfregulering en dus door de betrokken beroepsorganisaties
zelf gerealiseerd kunnen worden.
Eind vorig jaar heb ik kennis gemaakt met het bestuur van de Stichting
bureau architectenregister (SBA), het zelfstandige bestuursorgaan dat belast
is met de uitvoering van de Wet op de architectentitel. Tijdens het gesprek
heeft de SBA mij verzocht om uitsluitsel te geven over de toekomst van deze
wet. Ik wil u hierbij graag informeren over mijn besluit om deze te handhaven.
Mijn besluit tot het behoud van de publiekrechtelijke grondslag voor de
architectentitel is met name ingegeven door actuele ontwikkelingen op het
Europese vlak. Hierbij denk ik aan de komst van twee Europese richtlijnen:
een richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en een richtlijn
inzake een verregaande vereenvoudiging van de dienstverrichting in de Interne
Markt.
Ook heb ik mij laten leiden door de resultaten van het onderzoek van het
onderzoeksinstituut OTB, waaruit blijkt dat de beroepsgroep tevreden is over
het functioneren van de Wet op de architectentitel en over de activiteiten
van de SBA.
In het OTB rapport «Architect en titelwet» worden tevens voorstellen
gedaan om de Wet op de architectentitel tot een krachtiger kwaliteitsinstrument
te maken en nauwer te laten aansluiten op de Europese regelgeving. Ik onderschrijf
deze voorstellen. Daarom heb ik de Rijksbouwmeester verzocht in samenwerking
met de SBA een projectplan op te stellen ter aanpassing van de Wet op de architectentitel.
In de Architectuurnota 2005–2008 zal het actieprogramma tot aanpassing
van deze wet aan de orde komen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker