Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 27020 nr. 66 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 27020 nr. 66 |
Vastgesteld 26 mei 2016
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 14 april 2016 overleg gevoerd met de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 april 2016 inzake middelen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2017 (Kamerstuk 34 242/27 020, nr. 11);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 januari 2016 inzake de verdeling middelen achterstandenbeleid (Kamerstuk 27 020, nr. 65);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 maart 2016 met de reactie op «Onderzoek Spelenderwijs: Gepercipieerde effecten van Spelenderwijs, zoals ervaren door ouders van kinderen die deelnemen aan een VE-traject» (Kamerstuk 31 293, nr. 280);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 november 2015 inzake de bekostigingssystematiek gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Kamerstuk 34 242, nr. 2);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 maart 2014 inzake onderzoek naar aanpassing van de gewichtenregeling (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 98);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 augustus 2013 inzake segregatie in het basisonderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 182);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 april 2013 inzake de gewichtenregeling (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 140);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 januari 2013 inzake differentiatie van het opleidingsniveau van ouders bij het beoordelen van opbrengsten van basisscholen (Kamerstuk 32 193, nr. 35);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 december 2011 inzake opbrengstenbeoordeling in het basisonderwijs (Kamerstuk 32 193, nr. 31);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 mei 2011 met de reactie onderzoek Roeleveld en beschouwing additionele factor bij de gewichtenregeling basisonderwijs (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 173).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Wolbert
Griffier: Arends
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bisschop, Van Meenen, Rog, Siderius, Straus, Voortman, Wolbert en Yücel,
en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Ik heet van harte welkom de Staatssecretaris en zijn medewerkers, evenals de commissieleden en de mensen op de publieke tribune. Het is een zonnige dag, dus ik spreek met u af dat u zes minuten spreektijd hebt. Ik stel daarbij voor dat u zich beperkt tot twee interrupties per fractie onderling.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Voorzitter. We krijgen een royale spreektijd voor een heel belangrijk onderwerp. We voeren dit debat al een tijdje met de Staatssecretaris. We hebben een goed debat gevoerd in het najaar en hebben toen ook een motie ingediend. Dat was niet voor niks, want het gaat ons allen aan dat alle kinderen de beste start in het onderwijs verdienen. We vinden dan ook dat er moet worden geïnvesteerd in alle kwetsbare kinderen, zowel in de G-37-gemeenten als in de regio en in de kleinere gemeenten.
Toen ik voor het eerst vernam dat een herverdeling, een verschuiving van middelen, een bijstelling van de ramingen plaatsvond, dacht ik: wat is dit? In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat we zouden investeren in achterstandenbeleid. Oké, daar was geen geld aan gekoppeld, maar investeer dan in ieder geval in kwaliteit. Wat zie ik in de uitvoering? Een herverdeling, een bijstelling. Dat kan natuurlijk niet. Hoe is dat allemaal zo gekomen? Bij de begrotingsbehandeling heb ik gemerkt dat geen van de fracties dit punt naar voren heeft gebracht. Dat komt ook doordat werd verondersteld dat het een autonome teruggang was van leerlingenaantallen. Het stond, in mijn bewoordingen, een beetje «verkapt» in de begroting. Het was, althans in onze beleving, er een beetje mistig in opgenomen. Maar goed, zodra het duidelijk werd, hebben we natuurlijk daartegen stelling genomen. Met steun van een meerderheid van de Kamer hebben we toen gezegd: we willen niet herverdelen. Het mag niet zo zijn dat tekorten in kleine gemeenten, die echt moeten worden opgelost, ten koste gaan van kinderen in grotere en middelgrote steden. Dat kan niet. Zeker als er 0,5 miljard is geïnvesteerd in het onderwijs, kan het niet zijn dat je het bij de allerkwetsbaarste en allerjongste kinderen, bij de basis weghaalt. Dat debat hebben we tot een goed einde gebracht, de motie is ingediend en de Staatssecretaris is de motie gaan uitvoeren.
We hebben een brief ontvangen en daarin staat dat de herverdeling van tafel is. Zo lees ik hem althans. Om alle misverstanden te voorkomen, hoor ik echter heel graag de Staatssecretaris herbevestigen dat die herverdeling van tafel is totdat de nieuwe definitie er is. De definitie waarop de herverdeling nu is gebaseerd, gaat niet uit van het voldoende bereiken van kinderen met achterstanden in de kleine, grote en middelgrote gemeenten, maar gaat uit van het opleidingsniveau. Gelukkig stijgt het opleidingsniveau van veel mensen in ons land. Daar doen we ook heel veel aan. De definitie gaat echter uit van basisschool en een beetje voortgezet onderwijs. Je hoeft echt geen geleerde te zijn om te kunnen inschatten dat achterstanden niet alleen daarmee te maken hebben. Ik noem het voorbeeld van een dokter of architect die onlangs als Syrische vluchteling in ons land is gekomen. Dan ben je hoogopgeleid, maar je kind heeft ondanks dat toch een taalachterstand. Ik noem nog een voorbeeld: een Nederlands-Marokkaans of een Turks-Marokkaans gezin dat woont in een heel gesegregeerde wijk. Het kind zit dan zelfs misschien op een islamitische school. Het groeit alleen maar op in een taalcontext van het land van herkomst. Dan kun je er toch niet van uitgaan dat het kind «dus» geen taalachterstand heeft? Dat kun je zo bedenken, als je het alleen al op papier ziet en als je een beetje nadenkt en een beetje luistert naar experts in het veld en deskundigen die alle dagen met deze kinderen werken. Daarom ben ik heel blij dat de Staatssecretaris de herverdeling van tafel lijkt te vegen. Dat geldt dan totdat die nieuwe definitie er is. De Staatssecretaris werkt ook aan een nieuwe definitie, zodat we de voorspelling beter doen, zodat we alle kinderen bereiken. Daar ben ik blij mee. Ik hoor heel graag van de Staatssecretaris of hij alle deskundigen erbij betrekt. Ik noem mensen van de voor- en vroegschoolse educatie (vve), de wetenschappers, de PO-Raad, de consultatiebureaus en de gemeenten. We hebben de Staatssecretaris daartoe een aanzet gegeven. Ik hoor graag de stand van zaken in dezen.
We hebben de Staatssecretaris gevraagd om een oplossing te zoeken voor de bijstelling, die nu wél is opgenomen in de begroting voor 2017 en zelfs in de meerjarenbegroting. Volgens een meerderheid van de Kamer is die bijstelling gebaseerd op een definitie waaronder niet alle kinderen vallen, waardoor we niet zo kunnen investeren dat alle kinderen de beste kansen in het onderwijs krijgen. Vanuit bestuurlijk oogpunt en vanuit politiek oogpunt, ongeacht welke politieke kleur je hebt, is dat onverantwoord. Daarmee doen we kinderen tekort en verschuiven we problemen. Dat moeten we met z'n allen niet willen.
De voorzitter:
U hebt nog één minuut.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik vraag de Staatssecretaris dan ook om echt een oplossing te zoeken en dan die bezuinigingen niet door te voeren. Ik vraag hem om terug bij te stellen, zoals dat vorig jaar kennelijk ook zo makkelijk kon. We krijgen nu een andere definitie en op basis daarvan moet een eventuele bijstelling plaatsvinden, niet op basis van de bestaande definitie. De voor 2017 voorziene bezuiniging moet dus worden teruggedraaid.
Ik vind het een heel goede zaak dat we consultatiebureaus heel nauw betrekken bij het indiceren van een daadwerkelijke taalachterstand. De bestaande criteria zijn hulpmiddelen ...
De voorzitter:
Mevrouw Yücel, wilt u afronden?
Mevrouw Yücel (PvdA):
... maar mensen zien pas echt wat de taalontwikkelings- of leerachterstand bij een kind is.
Tot slot – dit zijn echt de laatste twee zinnen – zeg ik: naar de opvatting van de Partij van de Arbeid, en volgens mij spreek ik gelet op de gesteunde moties ook nu weer namens een meerderheid van de Kamer, is de echte, structurele oplossing dat we inzetten op de ontwikkeling van kindcentra voor kinderen van 0 tot 12 ...
De voorzitter:
U moet nu echt afronden.
Mevrouw Yücel (PvdA):
... waarmee alle kinderen de beste basis, namelijk opvang, ontwikkeling en spelen onder één dak en met één pedagogisch team, krijgen.
Mevrouw Siderius (SP):
De SP had hoge verwachtingen van dit debat. In de afgelopen dagen hebben we allemaal spierballentaal van mevrouw Yücel in de krant mogen lezen. En op een bericht dat de grote steden protesteren tegen de voorgenomen bezuiniging op achterstandsleerlingen, twitterde mevrouw Yücel: «#PvdA ook!» Dus ook de Partij van de Arbeid wil protesteren tegen de bezuinigingen. Dat is natuurlijk een beetje raar als je zelf in het kabinet zit, maar goed. Wat komt er nu terecht van deze spierballentaal? Gaan de bezuinigingen van 100 miljoen op achterstandsleerlingen nu van tafel, ja of nee?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik weet niet waar ik moet beginnen. Ik weet niet of mevrouw Siderius in het afgelopen halfjaar het hele politieke spel, de dynamiek en de debatten goed heeft gevolgd of dat ze gauw alles weer heeft gewist. Ik weet het niet. Toen bekend werd dat het bijgesteld zou worden, dat het herverdeeld zou worden, dat de kleine gemeenten te weinig geld hadden, heb ik niet anders gedaan dan strijd voeren voor voldoende middelen voor alle kinderen. Mevrouw Siderius kan dus werkelijk niet menen dat het spierballentaal is. Het is gewoon het standpunt dat ik had en dat ik consequent probeer door te zetten. Ik doe toch een oproep. Volgens mij wil de partij van mevrouw Siderius ook geen herverdeling, maar wel een oplossing voor de kleine gemeenten en een betere definitie. De strijd daarvoor zet ik vandaag voort en zo nodig zal ik die voortzetten tot de behandeling van de begroting voor 2017. Eén ding is duidelijk: die bezuinigingen en die bijstelling willen we niet.
Mevrouw Siderius (SP):
Afgelopen maandag heeft mevrouw Yücel in de Volkskrant gezegd: «Ik zal erop letten dat hij de bezuiniging niet via andere routes doorvoert.» Die «hij» is de Staatssecretaris. Mevrouw Yücel pleit ervoor de bezuiniging van tafel te halen, maar komt vandaag met helemaal niets. Ze komt met een kat in de zak. Wat gaat ze voor de G-4 en de G-37 doen om die 100 miljoen structureel van tafel te halen? Of is het weer mooie taal en komt de Partij van de Arbeid opnieuw met niets?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Dit is opnieuw een betoog, een vraag van de SP die ik werkelijk op geen enkele manier kan plaatsen. Ik herken niet het beeld dat mevrouw Siderius nu probeert te scheppen. We hebben in de Kamer gezamenlijk strijd gevoerd om de herverdeling van tafel te krijgen. Dat is gelukt, en we danken het kabinet daarvoor. We hebben gezamenlijk strijd gevoerd om die definitie bijgesteld te krijgen. Het kabinet, de Staatssecretaris is daarmee bezig. We hebben de resultaten daarvan nog niet, maar we hebben wel stappen gezet. Is de motie nu volledig uitgevoerd? Nog niet, en dus vervolgen we onze strijd. Ik weet niet waar mevrouw Siderius naartoe wil en of zij inmiddels een ander standpunt heeft ingenomen, maar anders zou ik zeggen: sluit u vooral aan bij deze strijd, want samen krijgen we het voor elkaar.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik heb ook een vraag aan mevrouw Yücel. Politiek is keuzes maken. Dat heb ik mevrouw Yücel niet horen doen. Ze wil niet herverdelen en tegelijk wil ze een oplossing voor de kleinere gemeenten. Ze wil geen bezuiniging doorvoeren, maar geeft ook geen dekkingsvoorstel om zo'n bezuiniging teniet te doen. Ik ben het niet heel vaak met mevrouw Siderius eens, maar op dit punt zeker wel. Natuurlijk wil niemand van ons die kinderen in de steek laten en wil niemand van ons dat er zomaar wordt bezuinigd op kleine kinderen. Maar hoe gaan we dan om met het feit dat we met z'n allen hebben ingestemd met dit bezuinigingsvoorstel in de begroting? Het staat er klip-en-klaar in. Ik heb het nog een keer opgezocht. Nu zitten we hier voor ten minste de tweede keer na de begrotingsbehandeling aan tafel en blijft het enkel bij een oproep om niet te bezuinigen. Er komt geen tegenvoorstel waarin staat waar dat geld dan eventueel vandaan zou moeten komen.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik dank mevrouw Straus hartelijk voor deze vraag, want een aantal punten had ik nog niet gemaakt; die kan ik nu mooi verwerken in mijn antwoord. Keuzes maken, dat is precies wat we doen. We maken de keuze om te investeren in de jonge kinderen, om ervoor te zorgen dat, als er moet worden herverdeeld, bezuinigd of bijgesteld, het nooit ten koste gaat van kwetsbare kinderen, die je goed moet bijspijkeren als ze een ontwikkel- of leerachterstand hebben, zodat ze de beste start in het onderwijs en de beste kans op de arbeidsmarkt krijgen. Dat zeggen zelfs de werkgevers en de SER. Zij erkennen het belang van goed en vroeg investeren in alle jonge kinderen, zeker in kinderen die achterstanden hebben. En nu de VVD nog! Zelfs na het uitkomen deze week, gisteren van het inspectierapport waaruit blijkt dat de tweedeling alleen maar groter wordt, durft de VVD nog steeds geen keuzes te maken, zo hoor ik uit de woorden van mevrouw Straus. Ze staat ondertussen vrij alleen, want de werkgevers staan nu ook achter de meerderheid in de Kamer en in ieder geval naast de Partij van de Arbeid.
De voorzitter:
Het is vroeg en ik merk hoe bevlogen dit debat wordt gevoerd, maar ik wil u, mevrouw Yücel, echt vragen om uw antwoorden geen drie minuten te laten duren. Dat kan echt niet. U bent de eerste spreker. Nu zijn er in ieder geval nog twee andere woordvoerders die u iets willen vragen. Ik wil dus vanaf nu echt korte en bondige antwoorden, maar ook korte en bondige vragen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik kan heel kort zijn. Mevrouw Yücel geeft geen antwoord op mijn vraag. Waar halen we het geld vandaan om het gat dat we krijgen als we mevrouw Yücels idealistische betoog zouden nastreven? Waar halen we het vandaan? Ook dat is een verantwoordelijkheid van ons als politici.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik ga heel graag meedenken over waar we het vandaan kunnen halen. Laten we minder consultants inhuren. Laten we de budgetten die nooit worden gebruikt, de onderuitgeputte budgetten op de onderwijsbegroting gebruiken. Ik zal op dit punt hard meedenken. Ik hoop dat de VVD dat wil om die tweedeling in onze samenleving te voorkomen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Mevrouw Yücel slaat links en rechts om zich heen, maar het gaat hier om de relatie tussen de bezuiniging en de systematiek. Het kan wel zo zijn dat bij de onderwijsbegroting is gemist dat deze bezuiniging nog steeds stond ingeboekt, maar er was juist wel afgesproken dat die systematiek van tafel zou zijn. Die is inmiddels ook van tafel. Het zou toch logisch zijn om pas bij een nieuw systeem van gewichtenregeling te gaan bekijken of er eventueel een ander budget moet zijn? Is het de bedoeling van mevrouw Yücel om ervoor te zorgen dat pas bij een nieuwe gewichtenregeling wordt gekeken naar het eventueel aanpassen van het budget? Dat zou toch wel het minste moeten zijn wat er moet gebeuren?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Nogmaals, volgens mij was ik heel helder. Dat is precies wat ik heb gezegd. We maken een nieuwe definitie, waarmee beter wordt voorspeld wat kinderen nodig hebben en hoeveel budget daarvoor nodig is, zodat alle kinderen in alle gemeenten kunnen worden geholpen. Zolang dat nog niet helder is, moeten we de bijstelling terugdraaien voor het jaar 2017.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dus de Partij van de Arbeid zegt samen met de SP en GroenLinks dat de bezuiniging voor gemeenten en scholen in ieder geval moet worden uitgesteld totdat er een goede nieuwe methodiek ligt.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Precies. Dat is precies wat ik in al mijn spreektijd, die vrij ruim was, heb aangegeven.
De heer Rog (CDA):
Ik ben blij met de bijdrage van mevrouw Yücel. Zij geeft aan dat op de bijdrage voor het onderwijsachterstandenbeleid niet mag worden bezuinigd. Ik merk wel op dat mijn motie (34 242, nr. 4) waarin wordt gevraagd om te komen met een financiële oplossing voor 2017 en verder, helaas eerder niet werd gesteund door de Partij van de Arbeid. Ik neem aan dat, als ik die motie volgende week opnieuw indien, ze dan wel door de Partij van de Arbeid zal worden gesteund. Ik hoop dat van harte. Kan mevrouw Yücel hierop een reactie geven?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik weet dat de heer Rog en de Partij van de Arbeid hetzelfde doel nastreven. Het gaat erom dat we bereiken dat goed wordt geïnvesteerd in alle kinderen, zodat ze de beste start in het onderwijs kunnen maken, ook in de kleine gemeenten. We willen dus die bijstelling van tafel, de herverdeling is van tafel en er moet een goede voorspelling komen. Als ik, als mijn fractie inschat dat de motie van de heer Rog dat een stapje dichterbij brengt, dan let mij niks om die motie te steunen. Als ik echter inschat dat zijn motie dat juist gaat frustreren, dan zal ik haar niet steunen. Dat is het eerlijke antwoord.
De heer Rog (CDA):
Mij gaat het er uiteindelijk om dat we komen tot een eerlijke verdeling, waarbij we de grote steden in staat blijven stellen om het goede werk voort te zetten en tegelijkertijd ook de kleinere gemeenten in staat stellen om hun achterstandskinderen te helpen. Ik wijs mevrouw Yücel erop dat zij in het vorige debat eens te meer heeft aangegeven dat er extra geld hiervoor moet komen en dat dat gevonden zou kunnen worden in de vele gelden die naar het onderwijs zijn gegaan met de verschillende akkoorden van de afgelopen periode. Staat mevrouw Yücel nog steeds achter die woorden?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Sorry, maar met het oog op een goed antwoord vraag ik even of ik het goed begrijp. Vraagt de heer Rog aan mij of ik vind dat de Staatssecretaris ook actief op zoek moet gaan naar een oplossing voor die andere gemeenten, waarvoor nu te weinig geld is?
De heer Rog (CDA):
Mevrouw Yücel geeft zelf aan dat de bezuiniging van tafel moet. Ik wijs haar op uitspraken die zij eerder heeft gedaan. Dat zouden ook antwoorden kunnen zijn geweest op de vraag van mevrouw Straus waar dat geld dan vandaan komt. Nou, dat antwoord heeft mevrouw Yücel in het vorige algemeen overleg gegeven, namelijk: dat kan worden gevonden in de vele gelden die naar het onderwijs zijn gegaan. Dat heeft zij eens te meer aangegeven. Staat mevrouw Yücel nog steeds achter die woorden?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Zeker!
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Het is mooi om te zien dat we allemaal, althans dat een ruime meerderheid van de Kamer dit beleid wil keren. Ik denk dat we ons op dit punt vooral moeten verenigen en niet moeten gaan kijken naar wie de kampioen redder van de kindertjes met achterstanden is. Maar dat terzijde; ik ben ervan overtuigd dat dat aan het eind allemaal goed komt.
Gisteren kwam De Staat van het Onderwijs, het jaarverslag van de inspectie, uit. We zullen daar later nog zeer uitgebreid over spreken, maar één conclusie is ook voor vandaag buitengewoon relevant: er is een tweedeling in Nederland tussen hoog- en laagopgeleiden en die kloof groeit. Dat botst met alle principes die D66 heeft, met alle principes die Nederland heeft: elk kind krijgt alle kansen. Het maakt niet uit waar je wieg staat en het wordt niet op je 12de, op je 4de of zelfs al bij je geboorte bepaald wat je mogelijkheden later zijn.
Vandaag hebben we het over achterstandenbeleid, over kinderen die al jong op achterstand staan, bijvoorbeeld door ouders die hun kinderen minder goed kunnen begeleiden bij hun ontwikkeling, bijvoorbeeld doordat ze thuis geen Nederlands of slecht Nederlands spreken. Wij moeten hen helpen om die achterstanden zo snel mogelijk in te lopen. Dat is goed voor het kind, want daardoor krijgt het alle kansen en ligt voor die kinderen de toekomst daadwerkelijk open. Het is eveneens van belang voor de samenleving, omdat deze kinderen dan beter mee kunnen doen. Ook is het beter voor het onderwijs, want als je achterstand al aanpakt wanneer de kinderen jong zijn of zelfs achterstand weet te voorkomen, dan loop je niet in de rest van het onderwijs achter de feiten aan. Taalachterstand bijvoorbeeld is soms wel tot en met het hbo merkbaar, terwijl de desbetreffende kinderen hebben bewezen goed te kunnen leren.
Achterstanden op jonge leeftijd inlopen is van levensbelang, maar dit kabinet wil daarop bezuinigen. Het kabinet is op zoek naar een nieuwe definitie, maar het is niet op zoek naar nieuw geld. Ik wijs er nog eens op dat een andere definitie alleen maar een andere manier van verdelen van het budget betekent. Het betekent helemaal niet dat er in het vervolg wordt uitgegaan van de behoefte, die er ook werkelijk is. In zijn algemeenheid is dat een probleem bij dit soort vormen van financiering. De lumpsum is daar ook een voorbeeld van. Ik heb er eerder al op gewezen dat we te weinig kijken naar de kostenontwikkeling in het onderwijs. Dat geldt hier in zekere zin ook. Je moet kijken wat er echt nodig is om de achterstanden in te lopen en daarop moet je dan het budget aanpassen. Je moet niet zeggen: we hebben zo'n budget, laten we eens een leuke definitie verzinnen om dat te verdelen. Dat is echter wel wat er op dit moment gebeurt. Het Ministerie van OCW, de Staatssecretaris gaat dus niet uit van de behoefte of de noodzaak, maar van een budget dat moet worden verdeeld. In onze ogen is dat niet de juiste manier bij zo'n belangrijk onderwerp, dat na het verschijnen van het rapport van de inspectie gisteren alleen maar aan belang gewonnen heeft. Helaas wil het kabinet dus bezuinigen. Voor D66 is dat onacceptabel. Ik kan allerlei mooie vragen aan de Staatssecretaris stellen, maar ik heb eigenlijk alleen maar een oproep: doe het niet! Bezuinig niet op deze kwetsbare kinderen. Geef kinderen kansen en vergooi hun toekomst niet.
De definitie van «achterstandsleerling» wordt nu bepaald aan de hand van de opleiding van de ouders. Die opleiding zegt echter lang niet alles over hun kinderen. In toenemende mate zien we bijvoorbeeld dat de ouders van kinderen uit Midden- en Oost-Europa een goede opleiding hebben gehad, terwijl hun kinderen wel degelijk een enorme taalachterstand hebben. Kortom, de definitie van «achterstandsleerling» is studeerkamerbeleid. Volgens het ministerie of, om het een beetje neutraal te houden, volgens de regering neemt in Nederland het aantal kinderen met een onderwijsachterstand af. In de harde werkelijkheid, in alle klassen wordt echter elke dag gezien dat er steeds meer kinderen komen die wel degelijk een forse taalachterstand hebben. Vorig jaar is een motie (34 242, nr. 7) van mijn collega Yücel en van een aantal andere partijen, waaronder D66, aangenomen waarin wordt gevraagd om te kijken naar een definitie die meer recht doet aan de werkelijke situatie. Wat heeft de Staatssecretaris hier tot nu toe mee gedaan? Dit probleem wordt zelfs groter, nu we bijvoorbeeld ook kinderen die uit Syrië zijn gevlucht, een kans op een goede toekomst willen geven. Ook zij hebben vaak hoger opgeleide ouders. Gemeenten zullen voor een grote opgave worden gesteld als zij voor deze groep kinderen geen achterstandsmiddelen krijgen maar wel de verantwoordelijkheid hebben om taalachterstand bij die kinderen tegen te gaan. Ziet de Staatssecretaris dit probleem ook? Hoe komt hij daaraan tegemoet?
Ik sluit mij, tot slot, aan bij de oproep om ten minste de bezuiniging voor 2010 ... pardon, voor 2017 ongedaan te maken. Was er in 2010 ook een bezuiniging? Dan moet die ook onmiddellijk ongedaan worden gemaakt! En anders gewoon die van de hele eenentwintigste eeuw, om het nu maar even ruim te bezien. De heer Bisschop roept: 1985, vergeet dat niet. Oké, we maken een lijstje. Maar goed, ik ga even terug naar de bezuiniging voor 2017. Laten we daar beginnen. Ik zou graag willen dat de Staatssecretaris het ook in het meerjarenperspectief oplost. Wellicht is dat lastiger, maar dan is er ook weer een ander kabinet, dat de intensivering van onderwijsachterstandenbeleid dan ook opneemt in het regeerprogramma en dat dan ook daadwerkelijk uitvoert. Intensiveren is in mijn ogen echt iets anders dan bezuinigen.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Dankzij de motie-Buma is er in 2011 extra geld gekomen voor de grote steden om onderwijsachterstanden bij kwetsbare kinderen weg te werken. De G-37 hebben een prestatie van formaat geleverd. Het CDA wil dat de grote steden hun beleid kunnen voortzetten voor hun achterstandskinderen, maar ook dat kinderen in kleinere gemeenten dezelfde kansen krijgen. Een meerderheid van de Tweede Kamer zit hier precies zo in, maar de Staatssecretaris geeft helaas niet thuis. Hij draalt bij de besluitvorming over een nieuwe gewichtenregeling en schuift moeilijke financiële keuzes voor zich uit.
Ik vind dit onbevredigend. Enerzijds stelt de Staatssecretaris dat alle kinderen een goede start verdienen, maar anderzijds bezuinigt hij een bedrag oplopend tot 100 miljoen euro in 2020. Hij verwijst daarbij naar het slinkende aantal gewichtenleerlingen. De vraag is echter: is het aantal kinderen met onderwijsachterstanden ook daadwerkelijk afgenomen? Het antwoord op die vraag is natuurlijk: nee. Dat weten grote en kleine gemeenten, en dat weet ook de Tweede Kamer, die de Staatssecretaris keer op keer achter de broek heeft gezeten om tot herijking van de gewichtenregeling te komen. Het is toch onverklaarbaar dat kinderen van ouders met een entreeopleiding geen extra gewicht krijgen? De Staatssecretaris zou dit toch nu kunnen oplossen? De Staatssecretaris schuift een beslissing daarover echter maar voor zich uit en zadelt gemeenten en kwetsbare kinderen op met minder middelen om achterstanden weg te werken. Dit beleid zal op korte termijn financieel voordeel opleveren, maar op de langere termijn kwetsbare kinderen én de samenleving heel veel kosten. Gisteren kwam de onderwijsinspectie met een ontluisterend rapport, waaruit duidelijk werd dat kinderen uit sociaal zwakkere milieus heel veel minder kansen hebben in ons onderwijs. Is de Staatssecretaris het met het CDA eens dat we dit tij moeten keren?
Het CDA heeft na het vorige debat bij motie gevraagd om te komen tot een aanpassing van de gewichtenregeling. Wij hebben ook een motie ingediend waarin werd gevraagd om een financiële oplossing voor de jaren 2017 en verder. Die motie is ontraden en helaas hebben de Partij van de Arbeid en de VVD tegen die motie gestemd. Ik vraag de Staatssecretaris nu: bent u bereid om de onbegrepen bezuiniging van 2,8% in 2017 op onderwijsachterstandsmiddelen te heroverwegen?
Waarom kiest de Staatssecretaris voor een verdeling van de achterstandsmiddelen op basis van het aantal achterstandskinderen in 2009 in de betreffende gemeenten? Waarom maakt hij geen gebruik van de actuelere gegevens uit 2013? Veel gemeenten in onder meer Zeeland, Limburg en Overijssel hebben mij hun uitdrukkelijke wens voor actualisatie kenbaar gemaakt en hebben die wens ook aan de VNG overgebracht. De Staatssecretaris schrijft de Kamer nu dat de VNG actualisatie van de schoolgewichten niet steunt. Heeft hij informatie over de reden daarvan? En wat was eigenlijk de uitslag van de ledenraadpleging van de VNG?
Het voorzieningenniveau in kleinere gemeenten dan de G-37-gemeenten blijft achter bij dat van de grotere gemeenten. De Staatssecretaris beschreef dat vorig jaar ook al. Toch zullen ook in die gemeenten, als de Kamer de Staatssecretaris niet corrigeert, straks minder middelen beschikbaar zijn. Voor het CDA is dit niet acceptabel. Het CDA vindt dat een achterstandskind in een dorp dezelfde kansen moet krijgen als een achterstandskind in de grote stad. Ieder kind verdient dezelfde kans, zoals dertien betrokken wethouders uit de Zeeuwse gemeenten ons meermaals schreven.
Ik heb nog een ander punt. Logopedisten geven aan dat onderwijsachterstanden regelmatig het gevolg zijn van een taalontwikkelingsstoornis, een neurologische aandoening. Deze aandoening komt in alle lagen van de bevolking voor en verdient een gerichte behandeling, terwijl deze taal-/spraakstoornissen nu heel vaak niet worden ontdekt. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om in iedere gemeente één instantie verantwoordelijk te maken voor het screenen van kinderen van 0 tot 4 jaar op een taalontwikkelingsstoornis om onderwijsachterstanden aan te pakken?
In mijn laatste punt verwijs ik naar de aangenomen motie (31 293/31 289, nr. 292), die ik heb ingediend in het debat over onderwijs2032, over de positie van kleuters. Ik zag in een stukje over het CBS, dat over de gewichtenregeling een standpunt gaat innemen, dat er weer met Cito-toetsen naar peuters zou worden gekeken. Kan de Staatssecretaris alsjeblieft meenemen dat ook een peuter geen schoolkind is en dat er op een juiste wijze in een taalrijke omgeving spelend wordt geleerd? Dat is wat deze kinderen nodig hebben.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. Gisteren is het Onderwijsverslag 2014–2015 gepubliceerd. De conclusies van de onderwijsinspectie waren niet mals. We hebben hier eigenlijk te maken met «het Ministerie van tweedeling in het onderwijs». Dat die tweedeling er is, is ook niet gek als je 100 miljoen bezuinigt op kwetsbare leerlingen, op het achterstandenbeleid. In jargon noemt de Staatssecretaris dat «een ramingsbijstelling». Het is gewoon een keiharde bezuiniging. Dat is een politieke keuze. Mevrouw Straus gaf dat net in haar interruptie al aan. Hier wordt moedwillig geld weggehaald bij kwetsbare kinderen. Het vreemde is dat dan ondertussen gewoon nog een onderzoek wordt gedaan naar de criteria. Waarom maakt de Staatssecretaris geen pas op de plaats? Waarom zegt hij niet: ik wacht eerst dat onderzoek af en ga eerst bekijken welke criteria we gaan hanteren voordat ik zo'n enorme bezuiniging over de schutting van gemeenten en scholen gooi?
Mijn collega Rog zei het ook al: taalontwikkelingsstoornissen komen in alle lagen van de bevolking voor. Die komen voor in gezinnen met een dikke portemonnee, maar ook in gezinnen met een dunne portemonnee, bijvoorbeeld in achterstandswijken. Eén op de vijftien kinderen heeft hiermee vandoen in grote en kleine gemeenten. Die herverdeling zou dus in principe niet zo'n heel relevante discussie moeten zijn. We moeten vooral bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het geld dat is bedoeld om achterstanden weg te werken, bij de betreffende kinderen terechtkomt.
De consequenties van die 100 miljoen aan bezuinigingen van de Staatssecretaris zijn fors. 65 voorschoolse voorzieningen in Rotterdam moeten sluiten als deze bezuinigingen doorgaan. In Amsterdam zegt de wethouder dat er een enorme segregatie zal ontstaan. Er wordt gewoon moedwillig geld weggehaald bij kwetsbare kinderen, terwijl dit kabinet vooralsnog weinig moeite doet om belastingontwijkende multinationals of belastingontduikende multinationals aan te pakken. Waarom gaat de Staatssecretaris niet daar het geld weghalen in plaats van bij deze kinderen?
Het kapotsnijden van het onderwijsachterstandenbeleid is niet van vandaag. Al in 2006 veranderde de definitie, en plots was het aantal achterstandsleerlingen gehalveerd. Vandaag lijkt het erop dat we te maken hebben met het sluitstuk om dat beleid volledig uit te kleden. De taalproblemen zijn echter helaas verre van opgelost. 576 basisscholen – dat is bijna 10% van de scholen – in Nederland hebben 20% of meer gewichtenleerlingen en 68 scholen hebben zelfs 40% of meer achterstandsleerlingen. De Staatssecretaris staat met de rug naar leraren, leerlingen en ouders.
De Partij van de Arbeid kondigde op Twitter aan dat zij, net zoals de grote steden, gaat protesteren tegen bezuinigingen. Ik zei het al: demonstreren tegen je eigen kabinet is staatsrechtelijk gezien wel een beetje vreemd. Ik had gehoopt dat we vandaag ook de Partij van de Arbeid in onze kruiwagen konden vinden, maar helaas is de Partij van de Arbeid er zojuist als een kikker uit gesprongen. Waarom voert de Staatssecretaris die motie niet uit? Waarom gaat hij niet eerst wachten op de criteria voordat de bezuinigingen worden doorgevoerd?
Ook de SP wil dat de bezuinigingen van tafel gaan. In de Voorjaarsnota zit nog een eindejaarsmarge, van 2014–2015, van 126,8 miljoen. Dat hebben we opgevraagd bij het BOR. Is er een mogelijkheid om van dat geld die 10 miljoen voor 2017 te dekken, waarmee dan in ieder geval de bezuinigingen voor 2017 worden weggehaald? En kunnen we aan het eind van dit jaar een voorstel krijgen om ook de overige 90 miljoen van tafel te vegen?
Ik kom nu op een inhoudelijk punt. De signalering van taalachterstanden is in een deel van de gemeenten wegbezuinigd. GGD Hart voor Brabant, bijvoorbeeld, zet de screening op taal- en spraakproblemen stop. Daarmee screenen 27 gemeenten niet meer op taalontwikkelingsstoornissen. Waarom worden in heel veel gemeenten geen logopedisten of mensen met logopedistische kennis betrokken bij de signalering? Wat ons betreft moeten alle kinderen worden gescreend op taalontwikkelingsstoornissen en bij problemen worden doorverwezen naar de juiste plek. Gaat de Staatssecretaris dit borgen in de Jeugdwet of in de Wet publieke gezondheid?
De heer Van Meenen (D66):
Ik vraag mij even af wat er precies in mevrouw Siderius gevaren is als het gaat om de Partij van de Arbeid. Ik ben er zelf ook niet vies van om er even aandacht voor te vragen als ik vind dat de Partij van de Arbeid iets verkeerd doet, maar nu lijkt het toch meer alsof er bewust voor wordt gekozen om alles wat de Partij van de Arbeid hier vandaag zegt, te negeren en vol in de aanval te gaan. Mevrouw Siderius zegt: ze zijn uit de kruiwagen gesprongen en ze willen die bezuiniging doorzetten. Dat is compleet iets anders dan wat ik heb gehoord. Ik vraag me af waar het mevrouw Siderius nu om te doen is. Wil ze duidelijk maken dat er blijkbaar nog verschillen zijn tussen de Partij van de Arbeid en de SP? Of wil ze werkelijk het beleid redden? Bij dat laatste hebben we de Partij van de Arbeid heel hard nodig.
Mevrouw Siderius (SP):
Zeker. Wij hebben nu tot drie keer toe beloften gehad van de Partij van de Arbeid. Daar was ook de heer Van Meenen bij. Dat was tijdens het vragenuurtje, in het vorige debat en daarna in het VAO. Afgelopen week gebeurde dat trouwens ook nog in de kranten. De heer Van Meenen weet het heel goed. Hij is ook bij de onderhandelingen achter de schermen over deze 100 miljoen geweest. Het was allemaal toegezegd door mevrouw Yücel van de Partij van de Arbeid, maar toen uiteindelijk puntje bij paaltje kwam, kon het allemaal niet. Ik vind dat heel teleurstellend. De Partij van de Arbeid heeft altijd een grote mond over het wegwerken van achterstanden bij kinderen en over het geven van gelijke kansen aan kinderen, maar keer op keer moeten we toch weer vernemen – zie het Onderwijsverslag 2014–2015 van gisteren – dat de tweedeling alleen maar groeit. En dat terwijl de Partij van de Arbeid in het kabinet zit!
De voorzitter:
Mevrouw Siderius, wilt u langzaam maar zeker afronden? Ik heb aan het begin niet alleen aan u maar aan allen gevraagd om de antwoorden en de vragen kort te houden. U bent inmiddels al tweeënhalve minuut aan het woord. Dus als u wilt afronden, graag.
Mevrouw Siderius (SP):
Anyway, ik wil eerst bewijzen zien. De SP is ondertussen echt wel een beetje klaar met vertrouwen op mooie beloftes.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kan slechts constateren, met pijn in mijn hart, dat het de SP echt alleen maar te doen is om de Partij van de Arbeid te bashen. We hebben het nu over de begroting voor 2017, waarin die bezuiniging voor het eerst voorkomt. Ik heb mevrouw Yücel horen zeggen dat ze er alles aan zal doen. Dan zou ik zeggen: laten we dat koesteren en laten we, als dat kan, vandaag al zaken doen. Ik wil hier echt afstand nemen van de manier waarop de SP nu redeloos tekeergaat. Mijn conclusie is dat het misschien tijd wordt – dat zou om heel veel redenen goed zijn – als de SP eens een keer in de regering komt. Dan zal het heil over ons komen. Dat is duidelijk.
Mevrouw Siderius (SP):
De heer Van Meenen en de SP zijn het over dat laatste eens. Dat lijkt ook mij hoog tijd. Dan kunnen we het afbraakbeleid van de afgelopen jaren repareren, bijvoorbeeld wat betreft de Participatiewet, de Wmo en de invoering van het passend onderwijs. We zien namelijk dat steeds meer kinderen minder kansen krijgen. Dat kan de SP echt niet voorstaan. Ook wij hopen in de regering te komen, misschien wel met D66. Dat zou mooi zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Dat zou een prachtige combinatie zijn, zo weet ik uit eigen ervaring.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Een op de negen mensen tussen de 16 en 65 jaar is laaggeletterd. Dat zijn meer dan 1 miljoen mensen. Laaggeletterdheid betekent concreet dat je grote moeite hebt met het invullen van je belastingopgave of dat je problemen hebt met bijvoorbeeld voorlezen aan je kinderen. Er is een sterke relatie tussen laaggeletterdheid en minder kansen op de arbeidsmarkt. Volgens de Stichting Lezen & Schrijven is zo'n 45% van deze mensen werkloos. Dat is een positie waar ze niet snel uit komen. Het is een groot probleem, waarmee ik als woordvoerder sociale zaken dagelijks word geconfronteerd. Ervoor zorgen dat deze mensen op latere leeftijd op een hoger taalniveau komen, is lastig. Gemeenten trekken er heel hard aan en hebben samen met scholen cursussen ontwikkeld om laaggeletterdheid tegen te gaan. GroenLinks spreekt daarvoor haar waardering uit. Het is belangrijk om als mensen nog jong zijn, te investeren in hun taalniveau. Dat kan namelijk een leven lang doorwerken. Voor niet investeren geldt helaas hetzelfde.
We weten uit de praktijk dat het aanpakken van taal- en leerachterstanden het meest effectief is als daar zo vroeg mogelijk mee wordt begonnen. Heb je eenmaal een achterstand opgebouwd, dan haal je die moeilijk in. Daarom is het des te schrijnender als je de berichten leest over de Staat van het Onderwijs, waarover deze commissie nog een debat gaat voeren. Daaruit blijkt dat de kloof tussen de hoog- en de laagopgeleiden in de afgelopen jaren alleen maar groter is geworden en dat het lager opgeleid zijn van ouders ook weer doorwerkt op de kansen van hun kinderen op latere leeftijd. Dat doet mij, als kind van een vrouw die alleen huishoudschool heeft gehad en een man die lagere school en een paar jaar ulo heeft gedaan, extra veel pijn.
Het is daarom van groot belang om blijvend te investeren in onderwijsachterstanden. GroenLinks ziet dan nu ook geen enkele aanleiding om daarop te bezuinigen. Integendeel, want op scholen zijn zeker nog taal- en leerachterstanden bij kinderen waar te nemen. De Staatssecretaris vindt een bezuiniging legitiem omdat het aantal gewichtenleerlingen afneemt. Echter, zoals ook andere fractiewoordvoerders hier al hebben gezegd, deze indicatie is te beperkt en doet geen recht aan de werkelijkheid. De achterstanden zijn niet opeens weg. Ik zei net al dat die tweedeling in de afgelopen tijd alleen maar is toegenomen.
Op dit moment wordt het aantal gewichtenleerlingen bepaald door het opleidingsniveau van de ouders, maar ook andere maatschappelijke factoren zijn van invloed op kinderen, bijvoorbeeld een laag inkomen, problemen in de gezinssituatie of in de wijk waarin het kind opgroeit, zoals mevrouw Yücel ook al aangaf. Je moet dus kijken naar een ruimer en breder palet. Daar is de Staatssecretaris ook mee bezig, zo lezen we in de brieven. Wanneer verwacht hij daarover de Kamer te informeren? Wil hij ook voortgang maken met dit proces, zodat gemeenten en scholen weten waar ze aan toe zijn? Worden naast het Centraal Bureau voor de Statistiek ook experts uit het veld geraadpleegd bij het opstellen van de methodiek? Ik denk bijvoorbeeld aan hoogleraren onderwijskunde, de Kinderombudsman of de Onderwijscoöperatie. Is het niet vreemd dat de Staatssecretaris erkent dat de huidige indicatie voor een gewichtenleerling niet geheel recht doet aan de werkelijkheid, maar tegelijkertijd toch al wil korten door nu vast te houden aan dit criterium? Je zou toch verwachten dat eerst wordt gekeken naar de methodiek en dan pas naar het budget. Dan weet je immers wat je nodig hebt. Ik ben overigens blij dat een heel brede Kamermeerderheid ook op die lijn zit. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris daarop reageert. Wil hij daarnaast onderzoeken of het huidige opleidingscriterium voor een gewichtenleerling omhoog kan? Op dit moment ben je nog een gedeeltelijke gewichtenleerling als beide ouders in categorie 2 vallen. Dat betekent dat je maximaal twee klassen hebt gevolgd op de middelbare school of de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg hebt afgerond. Mijn fractie vindt het vreemd dat deze criteria niet worden herzien, want ook deze passen eigenlijk niet in het gewenste opleidingsniveau van vandaag de dag. Naarmate het gemiddelde opleidingsniveau toeneemt, is iemand als het ware ook eerder «laag opgeleid». Ik krijg hierop graag een reactie.
In de brief die afgelopen maandag naar de Kamer is gestuurd, lezen we dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het voorgenomen besluit van de Staatssecretaris om de verdeling van de middelen te actualiseren, niet steunt. De hoogte van de uitkering voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid blijft gebaseerd op de schoolgewichten in 2009. Dat betekent de facto: 2,8% bezuinigen voor alle gemeenten in 2017 ten opzichte van 2016 en geen herverdeling. Het gaat dus om een behoorlijk bedrag. Dat is te herleiden tot de daling van het aantal kinderen en een stijging van het opleidingsniveau van ouders, zo stelt de Staatssecretaris. Kan hij dit nog nader uitsplitsen?
Ik wil tot slot terugkomen op de motie-Grashoff (34 334, nr. 4) waarin wordt gevraagd om ...
Ik begin net met een nieuw punt, dus misschien is dit wel een goed moment voor de interruptie, voorzitter.
De voorzitter:
Ik heb de tijdregistratie stopgezet en ik heb mijn microfoon aan. Dat is het signaal dat ik de heer Rog het woord wil geven.
De heer Rog (CDA):
Zoals ik de situatie begrijp, gaat het in beide gevallen, of de ijkdatum nu 2009 is of 2013, gepaard met eenzelfde bezuinigingsopgave. Als dat zo is, is mevrouw Voortman het dan met het CDA eens – ik heb daarover een vraag gesteld; ik vind het niet gek – dat je dan kijkt naar wat de recentste informatie is over waar die gewichtenleerlingen zitten?
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ja.
De voorzitter:
Dat is helder.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Zo kan het ook, kort reageren!
De voorzitter:
U vist naar een compliment. Dat ga ik u geven: geweldig! U hebt overigens nog ietsje meer dan een minuut.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dank u wel.
Ik wil tot slot nog terugkomen op de motie-Grashoff waarin wordt gevraagd om vluchtelingenkinderen in het primair onderwijs ook voor het tweede jaar te bekostigen. Zoals de heer Grashoff in het debat over vluchtelingenkinderen heeft aangegeven, is het niet de bedoeling om gelden te stapelen: onderwijsachterstandsgelden én aanvullende bekostiging voor vluchtelingen. GroenLinks stelt voor om deze regelingen uit elkaar te trekken. Ze veroorzaken verwarring en het heeft als gevolg dat een deel van de vluchtelingenkinderen wel wordt bekostigd en een ander deel niet. Het is namelijk heel lastig om de opleiding van de ouders van vluchtelingenkinderen te achterhalen. Het zegt ook weinig over de achterstanden die deze kinderen hebben. Het gaat immers vaak om kinderen die een tijd überhaupt geen onderwijs hebben gevolgd. Natuurlijk gaat het ook om kinderen met een taalachterstand. Ons voorstel is om in de eerste twee jaar een aparte regeling voor vluchtelingenkinderen in het primair onderwijs in te stellen. In het derde jaar kunnen ze dan aanspraak maken op achterstandsgelden. Dan maak je het simpel, overzichtelijk en helder. De G-4 en de G-32 stellen terecht dat voor veel vluchtelingenkinderen er op dit moment helemaal geen bekostiging is na het eerste jaar. Dat mag en kan niet de bedoeling zijn, want leer- en taalachterstanden zijn niet in één jaar weg. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen dit voorstel aan?
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Het is belangrijk dat al vroeg, in de peutertijd, wordt geconstateerd of kinderen een taalachterstand hebben. Ieder kind verdient een kans op een mooie toekomst, maar als er niet op tijd wordt ingezet op het wegwerken van deze achterstand, dan blijven ze hun hele leven achter de feiten aan lopen. Mevrouw Voortman heeft daar ook al iets over gezegd. Daarom is er voor deze kinderen extra ondersteuning geregeld. De gemeenten krijgen hier geld voor. Zij bepalen welke jonge kinderen ervoor in aanmerking komen, maar de verdeling van het geld bepalen wij, via de zogenoemde «gewichtenregeling». Op grond hiervan wordt vastgesteld, enkel op basis van het opleidingsniveau van de ouders, voor hoeveel kinderen extra middelen nodig zijn en hoe het geld wordt verdeeld. De VVD heeft al vaker aangegeven dat de huidige gewichtenregeling niet goed functioneert. Het is winst dat dit gaat veranderen en dat er een nieuwe indicator komt, waarmee breder wordt gekeken dan enkel naar het opleidingsniveau van de ouders. De nieuwe regeling zou in 2018–2019 moeten ingaan. Ik vraag de Staatssecretaris of dat niet eerder kan.
Wat de VVD betreft, komt het kind veel meer centraal te staan bij de uiteindelijke toeleiding naar extra ondersteuning. Niet alle kinderen van laagopgeleide ouders hebben een taalachterstand. Ik neem mijzelf op dit punt als voorbeeld. Mevrouw Voortman heeft zichzelf ook als voorbeeld genomen. En er zijn kinderen van hoogopgeleide ouders die wel een taalachterstand hebben. Kinderen met vroege taalproblemen komen dus voor in alle lagen van de samenleving. De problemen van deze kinderen moeten tijdig herkend worden en deze kinderen moeten goed worden doorverwezen en vervolgens ook de juiste ondersteuning krijgen. Het blijft aan de gemeenten om in dezen maatwerk te leveren. Ze moeten niet alleen ondersteuning geven aan kinderen van laagopgeleide ouders, omdat op basis van die definitie het geld wordt verdeeld. De VVD vindt dat gemeenten veel meer naar het individuele kind moeten kijken. Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat de consultatiebureaus hierin een rol kunnen spelen en dat zij een richtlijn ontwikkelen om taalachterstanden beter te signaleren. Ik ben ook blij dat de heer Rog van het CDA aangaf dat ook hij graag dit screeningsinstrument onder de aandacht wil brengen. We hebben hem vaker anders horen praten over dit soort objectieve meetmomenten bij kinderen. Je zou het ook «peutertoets» kunnen noemen, maar goed ...
De voorzitter:
U wordt uitgedaagd, mijnheer Rog.
De heer Rog (CDA):
Laat ik het even helder zeggen. Ik heb het net ook gehad over de gekte van toetsing. Het gaat erom dat het bij sommige kinderen gezien hun stoornis niet werkt om er bij hen woordjes en letters in te stampen. Er moet worden bekeken op welke wijze zij de juiste zorg kunnen krijgen om het beter aan te kunnen leren. Dat wil ik graag weten. Dat lijkt mij zinnig.
Mevrouw Straus (VVD):
Dit antwoord van de heer Rog bevestigt in ieder geval dat hij het met mij eens is dat het belangrijk is dat we een screeningsinstrument hebben om taalachterstanden vroeg te signaleren. Consultatiebureaus zouden daarin een heel goede rol kunnen spelen. Wil de Staatssecretaris met de VNG en met de gemeenten afspraken maken over de manier waarop de rol van het consultatiebureau bij het signaleren van taalachterstanden kan worden verbeterd? Het kan echt beter dan nu vaak het geval is.
In de Kamer spreken we regelmatig over krimp in het onderwijs. Leerlingenaantallen nemen af. Daarnaast neemt het aantal kinderen met laagopgeleide ouders af. Vanwege de daling van het totaalaantal leerlingen en de kleinere groep die onder de gewichtenregeling valt, stelt de Staatssecretaris voor dat ook het budget naar beneden wordt bijgesteld. Dat is geen nieuws, want het stond uitgebreid in de begroting. Het is eerder ook per brief aangekondigd. Ook is het aan bod gekomen in een algemeen overleg in het najaar van 2015. Ook toen hebben wij aangegeven dat wij het voorstel van de Staatssecretaris steunen. In deze nieuwe situatie komt er weliswaar in totaal minder geld, maar als je vervolgens de nieuwe situatie als uitgangspunt neemt, dan komt er per gewichtenkind wel meer geld beschikbaar. Daarnaast is belangrijk dat daarbij ook de kleinere gemeenten extra middelen krijgen. Wij vinden het jammer dat de Staatssecretaris er op dit punt niet met de VNG uit is gekomen, maar dat geeft ons verder geen aanleiding om ons standpunt van een paar maanden geleden te veranderen.
De nieuwe situatie houdt in dat het geld veel meer over alle gemeenten wordt verdeeld dan nu het geval is. Nu ontvangen de 37 grotere gemeenten een substantieel hoger bedrag dan de kleinere gemeenten. Van de 1,3 miljoen laaggeletterden in Nederland is echter meer dan 65% autochtoon. Taalachterstand komt dus niet enkel voor bij mensen van niet-Nederlandse origine, wat vaak gedacht wordt. Die laaggeletterden wonen ook niet alleen maar in de grotere steden. De VVD vindt het belangrijk dat het geld voor alle gemeenten beschikbaar wordt gesteld, zodat alle kinderen daarop aanspraak kunnen maken. Het mag toch niet uitmaken of je opgroeit in Rotterdam of Hellevoetsluis, in Amsterdam of Uithoorn of in Heerlen of Hoensbroek?
Tot slot wil ik nog aandacht vragen voor de rol die de samenwerkingsverbanden passend onderwijs kunnen spelen voor de kinderen met taalproblemen die vanaf hun vierde jaar naar school gaan. Mij lijkt het vanuit de doelstelling van passend onderwijs dat het juist aan hen is om ondersteuning in te richten in plaats van dat dit aan individuele scholen wordt overgelaten. Dat lijkt mij effectiever en efficiënter. Ik vraag de Staatssecretaris dan ook om nu al een principebesluit te nemen dat wanneer de samenwerkingsverbanden ver genoeg doorontwikkeld zijn, zij deze rol daadwerkelijk op zich zullen nemen.
Mevrouw Siderius (SP):
De VVD-fractie steunt het beleid van de Staatssecretaris om 100 miljoen weg te halen bij kwetsbare kinderen met achterstanden. Is de VVD ook van plan om geld weg te halen bij de belastingontwijkende multinationals?
Mevrouw Straus (VVD):
Volgens mij wordt er niet 100 miljoen weggehaald bij de kinderen met taalachterstanden. Gelet op het aantal kinderen met taalachterstanden, is het budget dat de Staatssecretaris voorstelt nog steeds meer dan wat er nu te verdelen is over alle kinderen. Ik denk dat we veel meer naar de actuele situatie moeten kijken. Dat houdt in dat we voor een bezuiniging staan. Wij hebben er bij de begrotingsbehandeling niet voor gekozen om met een dekkingsvoorstel te komen. Als er een redelijk dekkingsvoorstel komt om een andere keuze te maken, dan ben ik bereid om daarnaar te kijken.
Mevrouw Siderius (SP):
Dat de VVD deze bezuiniging steunt, is duidelijk. Overigens ging de begroting over 2016. Toen werd er geen bezuiniging voorgesteld, terwijl het nu gaat over de bezuiniging die start in 2017. Mijn vraag is of de VVD-fractie van plan is om geld weg te halen bij de belastingontwijkende multinationals.
Mevrouw Straus (VVD):
Als er overtredingen zijn op dat gebied, dan wordt daartegen opgetreden. In die zin zeg ik ja tegen mevrouw Siderius, maar volgens mij hebben wij een verschil van mening over waar belastingontwijking overgaat in belastingontduiking.
Mevrouw Yücel (PvdA):
In eerdere debatten heb ik van de VVD begrepen dat zij zich niet achter het SER-advies schaart en daarmee ook niet achter het advies van de werkgevers om juist te investeren in jonge kinderen. Dat gezegd hebbende, heb ik een vraag aan de VVD. U weet dat de huidige definitie niet dekkend is om alle kinderen te bereiken. Vindt u het bestuurlijk, dus even los van het politieke, verantwoord om die bijstelling door te zetten, die op verkeerde gronden is gebaseerd, en om die niet te herzien voor 2017?
Mevrouw Straus (VVD):
Wij hebben te maken met de huidige regeling, die is besproken met de VNG. Ik heb de brieven die de heer Rog aanhaalt ook gezien. Ze hadden graag gezien dat die herverdeling er wel was gekomen. De grotere gemeenten wilden dat niet. Dat begrijp ik ook heel goed. Uiteindelijk ligt er gewoon een voorstel voor een bezuiniging op dit punt en staat daar geen alternatieve dekking tegenover. Zolang die er niet is, kunnen wij die ook niet steunen.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Zoals mevrouw Straus weet, hebben wij een afspraak dat we gaan investeren in het achterstandenbeleid en niet gaan bezuinigen. De Staatssecretaris heeft de bijstelling gedaan, omdat hij ervan uitging dat er minder kinderen met achterstanden zouden zijn. We komen samen tot de conclusie, in de Kamer en in Nederland, dat met die definitie geen goede voorspelling kan worden gedaan. De Kamer geeft de Staatssecretaris een opdracht. De bijstelling die nu nog in de begroting voor 2017 zit, is op verkeerde gronden. Die moeten we herstellen. Vindt u ook niet, met de meerderheid van de Kamer, dat dat de enige bestuurlijk verantwoorde weg is om te volgen?
Mevrouw Straus (VVD):
De huidige indicator is niet ideaal. Wij hebben dat ook vaker aangegeven. Ik ben blij dat er een nieuwe indicator komt, maar het totale aantal kinderen in het onderwijs is gewoon afgenomen. Onder de huidige omstandigheden is die definitie zodanig dat dat aantal ook is afgenomen. Als je het bij elkaar optelt, is het gerechtvaardigd om daarop een bezuiniging te laten plaatsvinden. De Staatssecretaris doet dat maar voor een klein deel. Als je dat allemaal uitrekent over het aantal kinderen dat dan nog overblijft, dan is er per kind veel meer geld beschikbaar. Ik benadruk dat dat geld vervolgens niet alleen naar kinderen in grotere gemeenten gaat, maar ook naar kinderen in kleinere gemeenten. Voor ons is dat een heel belangrijk criterium.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik vind het wel interessant hoe de VVD hier rekent met de cijfers. Je kijkt wel naar hoe nu de definitie van de gewichtenregeling is. Het punt is nu juist dat die gewichtenregeling niet voldoet en dat je ook naar andere factoren moet kijken. Ik denk dat het heel reëel is om te verwachten dat op het moment dat je een andere definitie hanteert er juist meer gewichtenkinderen zullen zijn. Dan zul je toch eerst daarnaar moeten kijken en pas dan kunnen zeggen welk budget je nodig hebt?
Mevrouw Straus (VVD):
Je kunt er op twee manieren tegenaan kijken. Je kunt inderdaad de methodiek van mevrouw Voortman gebruiken: eerst een nieuwe indicator en dan pas kijken. De Staatssecretaris heeft er nu voor gekozen om eerst alvast een bijstelling te doen, maar toch ook een nieuwe indicator te ontwikkelen naar aanleiding van wat wij hier in de Kamer besproken hebben. Dat ontslaat ons er niet van om in de tussentijd verstandig beleid op dit punt te voeren. Dat is de reden waarom ik zeg: die bijstelling naar beneden was al aangekondigd en dat debat over de nieuwe gewichtenregeling heeft pas daarna plaatsgevonden, dus het ligt helemaal in lijn daarmee.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Hoe verstandig is het om nu de budgetten naar beneden bij te stellen, terwijl het heel reëel is om te verwachten dat het aantal gewichtenleerlingen op basis van een nieuwe indicator alleen maar toeneemt?
Een ander punt betreft de verschillen tussen grote en kleine gemeenten. Natuurlijk is de situatie daar heel verschillend. Dan is het toch heel logisch dat het kabinet er niet met de VNG uitgekomen is, omdat je eigenlijk gemeenten tegen elkaar uitspeelt? Ik zou graag zien dat de VVD daarop reflecteert.
Mevrouw Straus (VVD):
Dat laatste lijkt heel erg op wat wij hier in de Kamer doen. Wij zijn het ook niet altijd met elkaar eens – dat is vandaag weer gebleken – maar uiteindelijk moeten we toch tot een standpunt komen. De VNG heeft ervoor gekozen dat zij de actuele situatie niet wil overnemen. Dat is op zich prima, maar wij horen ook, met name van de kleinere gemeenten, dat zij dat heel jammer vinden.
De heer Van Meenen (D66):
Ik beschouw de redenering van mevrouw Straus echt als een doelredenering: er moet uitkomen dat er bezuinigd kan worden op een verantwoorde manier. Dat wordt onder andere onderbouwd met het gegeven dat het aantal leerlingen in Nederland daalt. Dat het aantal leerlingen in Nederland daalt – dat is overigens procentueel een kleinere daling dan de daling van het budget – wil natuurlijk totaal niet zeggen dat ook het aantal kinderen met een achterstand daalt, zeker niet als we ook nog midden in een discussie zitten over de definitie.
Ik vraag niet eens of mevrouw Straus het daarmee eens is, want ik wil haar een heel andere vraag stellen, maar zij mag er natuurlijk wel op ingaan. Die gaat namelijk over het rapport «De Staat van het Onderwijs». Is dit moment, waarop ongeveer het hele land in rep en roer is over het feit dat deze achterstanden nu juist de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden vergroten, voor de VVD niet al reden genoeg om een pas op de plaats te maken met de bezuinigingen? Ik zou dan ook graag zien dat de VVD bijvoorbeeld meehelpt om de dekking te zoeken in plaats van het beleid van deze Staatssecretaris tot in het oneindige te verdedigen.
Mevrouw Straus (VVD):
Natuurlijk is het niet ideaal dat die nieuwe regeling er nog niet is. Natuurlijk zou het mooi zijn als we dat tegelijk hadden gehad, maar dat is gewoon niet zo. De vraag is welke financiële keuzes we moeten maken om deze bezuiniging ongedaan te maken. Ik gaf al aan dat je met het eerdere voorstel om dat uit de middelen van de onderwijsakkoorden te halen, het geld bij het onderwijs weghaalt en aan de gemeenten geeft. Dan zou ik eerst nader uitgezocht en op een rijtje gezet willen hebben wat het verstandigste is. Ik kan dat in ieder geval nu niet op basis van een interruptie gauw even zeggen. Als er verstandige dekkingsvoorstellen komen, dan ben ik van harte bereid om daar serieus naar te kijken. En ik wil er eventueel ook over meedenken.
De heer Van Meenen (D66):
Kijk, zo komen we ergens. Dat verheugt mij. Mag ik het zo interpreteren dat mevrouw Straus eigenlijk zegt dat zolang we die nieuwe definitie niet hebben en eigenlijk ook geen zekerheid hebben dat het aantal leerlingen met een achterstand niet gestegen of gedaald is, het eigenlijk onverantwoord is om te bezuinigen? Vindt zij het dus zaak dat we snel die nieuwe definitie hebben zodat we er een oordeel over kunnen hebben? Is zij dan ook bereid om heel kritisch naar die definitie te kijken? Mijn vrees is dat de definitie zodanig zal zijn dat die past binnen het budget. Ik begrijp dat zij dat niet wil en ik wil dat ook niet, maar zo wordt er vaak wel in Den Haag geredeneerd: we hebben een budget en we zoeken een definitie die past bij de uitgaven die we voor ogen hebben.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik denk dat we ook een discussie moeten hebben over de kwalitatieve criteria in die definitie. In die zin ben ik van harte bereid om daarover mee te denken. Kijk bijvoorbeeld naar het opleidingsniveau, dat nu uitgangspunt is voor die gewichten. Je kunt erover nadenken of dat anno 2016 nog wel de juiste opleidingsniveaus zijn. Ik wil graag weten hoe die indicator eruitziet, maar ik vind het wel van belang dat we opschieten met die indicator. Als dit leidt tot oeverloze discussies, dan ben ik daar niet zo'n voorstander van.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Graag wil ik beginnen met mijn waardering uit te spreken voor de brief van de Staatssecretaris d.d. 20 januari 2016 waarin hij zijn voornemens inzake de aanpak van onderwijsachterstanden uiteenzet. Er zijn momenten dat ik grommend kennisneem van brieven van de Staatssecretaris. Dat gegrom verpak ik dan vervolgens tijdens een overleg of een debat in milde kritiek, maar deze brief heb ik met instemming gelezen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Instemmend gegrom?
De heer Bisschop (SGP):
Nee, instemmend gegrom is niet nodig. Dan siert een milde glimlach mijn trekken.
Voor de bestrijding van onderwijsachterstanden trekt de overheid flink wat geld uit. Gemeenten en scholen ontvangen in totaal zo'n half miljard op jaarbasis. Dat is opmerkelijk. Ik heb toch een punt van kritiek, maar niet in de richting van de Staatssecretaris. Inmiddels zijn er stapels rapporten die aangeven dat het effect van bijvoorbeeld voorschoolse educatie maar heel beperkt is of zelfs ontbreekt. Politiek loopt voorschoolse educatie echter als een trein – we hebben het gemerkt, ook in deze interrupties en dit debat – ook als het in de praktijk toch niet zo erg goed lijkt te werken. In dat licht is het advies van de Onderwijsraad uit 2013 volgens mij van belang. Aanbeveling 3 in dat advies luidt: bouw kennis op over goed onderwijs aan de doelgroepleerlingen. Welke stappen zijn daartoe inmiddels gezet? Wat is er gebeurd om die kennis, die blijkbaar ontbreekt, om te komen tot een echt effectieve en sluitende aanpak, dus aan de inhoudkant, op te bouwen?
Mevrouw Yücel (PvdA):
De ontwikkeling – de kindcentra, 2020, 0 tot 12 – is tot nu toe iedere keer ook door uw partij gesteund. Ik vind het extra belangrijk om dat hier te benadrukken, omdat ik er een vraag over heb. U hebt het over de effectiviteit van voor- en vroegschoolse educatie. Uit allerlei rapporten, aanbevelingen en conclusies tot nu toe blijkt dat als kinderen minder gesegregeerd, heel vroeg al spelenderwijs samen ontwikkelen en leren, die 0 tot 12-voorzieningen uitmaken, dus dat je juist geen aparte klassen moet hebben voor kinderen met alleen achterstanden en geen aparte klassen voor kinderen van wie de ouders naar het werk gaan, maar met z'n allen ...
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Bent u met ons van mening dat we juist die ontwikkeling van 0 tot 12 ook in de toekomst verder moeten aanjagen om de effectiviteit van vroegschoolse educatie te verhogen?
De heer Bisschop (SGP):
Natuurlijk ben ik van mening dat je juist moet zoeken naar effectieve instrumenten om die ontwikkeling aan te jagen, maar daarover lijkt mij geen verschil van mening te bestaan. De vraag is alleen wat de effectieve middelen zijn. Dat kan het bestrijden van segregatie zijn. Daar heb ik mijn vraagtekens bij. Mijn ervaring is dat als je meer homogene groepen in het onderwijs hebt, je juist heel effectief kunt acteren. Deze benadering van onderwijsachterstandbestrijding is volgens mij vooral ideologisch ingegeven, maar niet pedagogisch. We moeten daar een beetje vanaf. Laten we kijken welke instrumenten effectief zijn. Daarvoor heb je die kennisbank nodig, daarvoor heb je effectieve programma's nodig. Die effectieve programma's kun je alleen opzetten als je weet wat werkt, als je dat onderzoek hebt gedaan en als je die proeven hebt gedaan. Ik denk dat dat belangrijk is.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Beluister ik de heer Bisschop goed dat hij hiermee eigenlijk afstand neemt van de conclusie van de heer Fukkink, hoogleraar kinderopvang, en alle ervaringen in het buitenland dat als kinderen samen naar dezelfde voorzieningen gaan en niet naar een gesegregeerde, homogene groep gaan, de effectiviteit wordt verhoogd? Neemt hij afstand van die conclusie?
De heer Bisschop (SGP):
Ik moet in alle eerlijkheid erkennen dat ik niet van alle onderzoeken van de heer Fukkink kennis heb genomen. De conclusie van verschillende onderzoeken is in zijn algemeenheid dat de huidige aanpak op heel wat punten verbetering behoeft en dat er ook kansen liggen. Vandaar dat ik mij graag aansluit bij de aanbeveling van de Onderwijsraad uit 2013: bouw die kennisbank op, want die heb je nodig om effectief beleid te kunnen formuleren. Daarmee hangt samen de indicator die we gaan ontwikkelen. Daarmee hangt vervolgens samen de verdelingssystematiek. Als je deze basis niet op orde hebt, dan kun je ideologisch geïnspireerd zeggen «we moeten vooral kijken naar deze inrichting», maar daar moeten we echt vanaf. We moeten af van die ideologische benadering en we moeten kiezen voor de pedagogisch-didactische benadering: wat werkt? Dat kan in verschillende omstandigheden voor deze verschillende kinderen heel verschillend zijn.
In verband met de overgangsregeling voor 2017 vraagt de SGP aandacht voor twee knelpunten. In de eerste plaats leidt de verdeling van het geld over gemeenten tot scheve verhoudingen, doordat per school een drempel van 6% van de leerlingen wordt gehanteerd voordat recht op bekostiging ontstaat. Gemeente A kan bijvoorbeeld veel scholen hebben die net onder die 6% blijven, terwijl gemeente B nauwelijks achterstandsleerlingen heeft maar wel een paar scholen die net over die drempel komen. Gemeente A krijgt dan niets terwijl zij veel meer achterstandsleerlingen heeft. Wil de Staatssecretaris in de regeling voor 2017 meenemen dat de drempel per gemeente wordt toegepast op het totale aantal leerlingen, zodat er meer wordt gekeken naar het plaatje per gemeente dan per school? Op die manier grijpen sommige gemeenten precies naast het recht op uitkering.
In de tweede plaats verwacht de rijksoverheid dat gemeenten aanbod hebben voor alle kinderen die in de doelgroep van de voor- en vroegschoolse educatie vallen. Het aantal doelgroepkinderen speelt echter geen rol in de verdeling van het geld. Gemeenten kunnen veel doelgroepkinderen hebben terwijl dit niet blijkt uit de schoolgewichten. Dat leidt tot scheve verhoudingen tussen de gemeenten. Ik vraag de Staatssecretaris om ook daarnaar te kijken bij de overgangsregeling voor 2017 en er alvast ervaring mee op te doen hoe we dat in de toekomst zouden kunnen inrichten. Scholen kunnen overigens met een hoge terugvordering te maken krijgen, wanneer gegevens die ze aangeleverd hebben niet kloppen. Hoe wordt dan rekening gehouden met de onduidelijkheid die lange tijd heeft bestaan over criteria? Dat kunnen we naar mijn overtuiging niet op het bordje van de scholen leggen.
Het volgende punt betreft de ontwikkeling van de nieuwe indicator. De SGP heeft nog de nodige vragen over de inzet om een nieuw model te maken. Een model blijft een erg beperkt middel om deze complexe werkelijkheid te vangen. De SGP is met de Onderwijsraad van mening dat het consultatiebureau een veel belangrijkere rol moet spelen bij het vaststellen van achterstanden. Deze professionals zijn niet gebonden aan starre uitgangspunten, maar kunnen alle omstandigheden het beste afwegen. Inmiddels zijn daar ook richtlijnen voor. Waarom doen we hier geen proef mee? Ik bedoel dus niet dat we toe moeten naar een peutertoets, om op voorhand maar wat misverstanden weg te nemen en eventueel een interruptie te voorkomen.
Het CBS ziet zelf ook aanmerkelijke risico's en beperkingen bij een nieuw model. Het vaststellen van het opleidingsniveau van allochtonen in het buitenland is bijvoorbeeld lastig. De SGP constateert ook dat de modelformulieren die sinds 1 januari 2015 streng gecontroleerd worden in ieder geval vaak geen recht doen aan de achterstanden die leraren bij bepaalde leerlingen ervaren. Dat levert voor scholen veel frustratie op. Lees ik het goed in de brief van de Staatssecretaris dat hij voornemens is om daar uiterlijk eind 2016 een eind aan te maken door het vaststellen van een nieuwe samengestelde indicator?
Ik kom bij het laatste puntje, een soort nabrandertje. Dat gaat over de relatie met de beoordeling van leerresultaten. Onderwijsachterstanden bepalen niet alleen de financiën, maar ook de beoordeling van leerresultaten. Vooral dat laatste vindt de SGP toch zorgelijk. Inmiddels is klip-en-klaar dat niet alleen achterstanden lastig in een model te vangen zijn, maar ook het opleidingsniveau van ouders. Toch worden scholen mede op basis hiervan afgerekend. Hoe kunnen we voorkomen dat scholen die hun uiterste best doen om goed werk te leveren toch op basis van incomplete modellen worden afgerekend op hun leerresultaten?
De voorzitter:
De heer Van Meenen wil een vraag stellen. Dat zou uw vierde interruptie zijn. Maar u gaat vanochtend zo goed met elkaar om dat ik vind dat ik dat moet toestaan, dus ga uw gang.
De heer Van Meenen (D66):
Ik dank u daar zeer voor. Ik heb het niet verdiend.
Het is een interessant betoog van de heer Bisschop. Mijn vraag is wat uiteindelijk zijn conclusie is, als het gaat om de voorgenomen bezuiniging. Vindt hij alles overwegende, bijvoorbeeld het rapport van de inspectie dat gisteren is gepubliceerd, dat het verantwoord is om die bezuiniging in te zetten?
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb bewust het hele thema «bezuiniging» buiten mijn verhaal gehouden, omdat ik een principiële, een fundamentele discussie wil. Er is indertijd op basis van de toen bekende gegevens afgesproken en geconcludeerd: we kunnen met dit bedrag, oplopend tot 100 miljoen, minder toe. Ik vind het van groot belang dat er een nieuwe indicator komt die niet gedreven door financiën, maar gedreven door de behoefte van kinderen aangeeft hoeveel kinderen in welke mate een onderwijsachterstand, een leerachterstand, een ontwikkelingsachterstand hebben, met name in dit segment. We hebben immers ook het passend onderwijs. Ik ben ervan overtuigd dat de financiën kunnen volgen. Voor mij is de bezuiniging geen hard gegeven. Ik ben volop bereid om mee te praten, mee te denken en mee te zoeken, want het gaat concreet om een bedrag van 10 miljoen voor 2017. Als we ruimte kunnen vinden, het op die manier kunnen overbruggen totdat de nieuwe verdeelsystematiek klaar is en met het oog op de nieuwe kabinetsperiode echt tot een afgewogen pakket kunnen komen, dan zou ik dat de koninklijke weg vinden. De SGP heeft tot nu toe met het totale pakket ingestemd bij de akkoorden, is akkoord gegaan met de begroting en heeft hierbij geen voorbehoud gemaakt, dus ik voel mij wel gebonden. Mijn telefoon gaat; dat is niet de bedoeling. Ik leg mijn vrouw even het zwijgen op, maar ik kan het uitleggen. Ik ben dus zeer bereid om mee te kijken of er mogelijkheden zijn. Ik voel daar ook breed draagvlak voor, maar dan moeten we wel een ordentelijke dekking daarvoor hebben. Daarover moeten we het dan eens worden.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de heer Van Meenen. Volgens mij was het een mooi antwoord.
De heer Van Meenen (D66):
Every inch een SGP'er. Was het «mijn» vrouw of «de» vrouw?
De heer Bisschop (SGP):
De vrouw, de mijne dus.
De voorzitter:
Ik ga dit niet toestaan. Ik stel vast dat we klaar zijn met de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 11.30 uur.
De vergadering wordt van 11.19 uur tot 11.32 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn toegekomen aan de beantwoording in eerste termijn van de kant van de Staatssecretaris, die ik hierbij meteen het woord geef.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. We hebben het vandaag over het onderwijsachterstandenbeleid en de stappen die daarin worden gezet om tot een aantal verbeteringen en vernieuwingen te komen. Het is een belangrijk onderwerp. Mevrouw Yücel gaf al aan dat er geïnvesteerd moet worden in kinderen die risico lopen op achterstanden. Volgens mij zijn we het daar allemaal roerend over eens. De vraag die hier voorligt, is hoe we ervoor zorgen dat het geld op een eerlijke manier wordt verdeeld en uiteindelijk terechtkomt bij de kinderen die dat het hardst nodig hebben.
Ook in het licht van de discussie van gisteren vind ik het van belang om erop te wijzen dat De Staat van het Onderwijs natuurlijk naar onderwijskansen kijkt, maar ook een andere problematiek aanschouwt. Aangegeven wordt dat kinderen die aan het einde van de basisschool hetzelfde presteren toch niet dezelfde onderwijskansen hebben in het vervolg van hun onderwijsloopbaan. Dat hangt niet zozeer samen met het onderwijsaanbod op de basisschool en met het beschikbare achterstandsbudget, maar veel meer met de selectie- en overgangsmomenten in het stelsel, bijvoorbeeld het schooladvies van de basisschool en de doorstroom naar en binnen het voortgezet onderwijs en uiteindelijk het vervolgonderwijs. Sterker nog, uit het onderzoek van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) dat ik de Kamer in januari heb toegestuurd – ik vond het aardig dat de heer Bisschop daarnaar vroeg, want dat leert ons wel het een en ander – blijkt dat de achterstanden gedurende de basisschoolperiode iets afnemen, terwijl ze waarschijnlijk zouden zijn gestegen als we niets hadden gedaan en geen interventies hadden gepleegd. Dat zegt iets over de effectiviteit van ons achterstandenbeleid. Ik hoop hiermee meteen de vraag van de heer Bisschop te beantwoorden wat we nog meer doen om daar goed inzicht in te krijgen. NRO heeft ook een aantal andere programma's. Er loopt op dit moment bijvoorbeeld een belangrijk onderzoek waarover ik de Kamer nog voor de zomer hoop te informeren, het zogeheten pre-COOL-onderzoek, het langjarige cohortonderzoek dat leerlingen volgt die in de eerste lichting vve zaten en die we nu aan het einde van de basisschool tegenkomen. Op die manier kunnen we bekijken wat vve precies heeft opgeleverd. Er zitten hier en daar best wat positieve effecten in. Het CPB heeft recent een rapport geschreven – volgens mij heeft de Kamer dat ook ontvangen – over de positieve effecten van vve op het voorkomen van het doorkleuteren, het blijven zitten op de basisschool. Het is nog altijd een beetje zoeken, maar we weten steeds meer over de effecten, ook de positieve effecten, van het achterstandenbeleid vve.
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb een verhelderende vraag. Geeft het onderzoek dat we kunnen verwachten ook meer inzicht in datgene wat praktisch werkt? Kan het veld zelf daar ook het nodige mee: best practices, dat soort onderzoek?
Staatssecretaris Dekker:
Jazeker. Het levert een aantal factoren op die het succes bepalen, die laten zien hoe bijvoorbeeld de groepssamenstelling of de kwaliteit uiteindelijk de effectiviteit van het inlopen van achterstanden bepaalt. Het zegt ook iets over wat voor soort achterstanden worden voorkomen. We hebben het nu over taal, maar vve heeft ook een belangrijke rol als het gaat om de meer sociale aspecten, de aandacht in het onderwijs en het concentratievermogen van kinderen. Het is meer dan alleen maar de taalfactor. Het onderzoek zit in de afrondende fase en komt nog voor de zomer richting de Kamer.
Ik wil een aantal dingen zeggen. Ik begin met het grote onderzoek dat we nu doen om te komen tot een nieuwe indicator voor het achterstandenbeleid. Dan komt het financiële punt, de discussie over de ramingsbijstelling en de verdeling van middelen in 2017 en daarna. Vervolgens rond ik af met een aantal aanpalende thema's, bijvoorbeeld de effecten van de asielzoekersinstroom op dit moment en het snijvlak tussen onderwijs en de jeugdgezondheidszorg met de rol van de consultatiebureaus.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de leden. Kan ik met u afspreken dat u steeds aan het einde van een blokje uw interrupties plaatst? Op die manier loodsen wij elkaar vloeiend door dit debat.
Staatssecretaris Dekker:
We hebben het in de Kamer al meerdere malen gehad over de indicatoren die gebruikt worden om te voorspellen of kinderen risico lopen op achterstanden. Een aantal jaren terug heb ik de Kamer daarover een brief geschreven. We hebben bekeken of we dat op een andere manier konden organiseren. De conclusie, die toen ook breed werd gedragen in de Kamer, was: dat heeft ook weer een hoop nadelen; laten we maar even doorgaan op de oude voet. Eind 2015 hebben we het er opnieuw over gehad. Het ging over de voorspelkracht van de indicatoren en ook de grote uitvoeringslast die bij scholen wordt gelegd met alle nadelige gevolgen van dien. Via de motie-Yücel is mij verzocht om een verkenning te doen naar een andere indicator voor de gewichtenregeling. Ik ben daarmee aan de slag gegaan. Afgelopen januari heb ik de Kamer een brief gestuurd over de manier waarop ik hieraan invulling wil geven.
Ik heb het CBS opdracht gegeven om een nieuw model te ontwikkelen en te bekijken of de voorspelling van achterstanden nog kan worden verfijnd en verbeterd op basis van de indicator die we nu gebruiken, te weten het opleidingsniveau van ouders. Dat gebeurt op basis van zo veel mogelijk centraal beschikbare gegevens. Dan wordt er natuurlijk nog steeds heel erg gekeken naar het opleidingsniveau, ook omdat het CBS nu al aangeeft dat dat nog steeds een heel cruciale factor is. Maar er wordt naar meer gekeken, bijvoorbeeld het land van herkomst, de verblijfsduur in Nederland, de sociaaleconomische status van kinderen en buurtkenmerken. Om dit onderzoek te begeleiden en ook van andere kennis te voorzien, hebben we daarbij meerdere wetenschappers aangetrokken. Het wordt begeleid door mijn ministerie, door de VNG en door de PO-Raad, maar er zitten allerlei experts nog omheen. Denk bijvoorbeeld aan onderzoekers van het Centraal Planbureau, het SCP en de Inspectie van het Onderwijs, waar veel kennis is. Zij adviseren het CBS en OCW over de keuzes die uiteindelijk moeten worden gemaakt in het model. Op een wetenschappelijke manier wordt de kennis en inbreng van gemeenten in de onderwijspraktijk gebruikt om tot een zo objectief en een zo valide mogelijke indicator te komen op basis van de centrale gegevens.
Ik ben er positief over dat daar een goede uitkomst uitkomt die aan twee voorwaarden voldoet. De eerste voorwaarde is een nog betere voorspeller dan we nu al hebben zodat het geld voor onderwijsachterstanden daar terechtkomt waar dat het hardst nodig is. Een andere belangrijke voorwaarde is dat de nieuwe indicator uiteindelijk voor scholen gemakkelijker wordt. We willen dat de huidige uitvoeringsproblemen in de gewichtenregeling worden opgelost, van het invullen van die formulieren tot noem het allemaal maar op. We willen bekijken of we niet veel meer bovenschools kunnen komen tot een indicator die minder administratieve lasten oplevert en een minder groot risico van onrechtmatigheid oplevert voor scholen om ook in de toekomst terugvordering van bekostiging te voorkomen. Het CBS-traject is in volle gang. Er wordt heel hard aan gewerkt. Het is de bedoeling dat het na de zomer wordt afgerond. Ik verwacht de Kamer in het najaar daarover te kunnen informeren.
Het is misschien aardig – ik doe het aanbod aan u als voorzitter van de vaste commissie – om eens te bekijken of we een technische briefing kunnen laten geven door de onderzoekers van het CBS over de opzet en de aanpak van hun onderzoek. Wij hebben dat recent ook gehad met onze mensen. Ik vond dat heel verhelderend, ook omdat je dan een beetje wordt meegenomen in de techniek die daarachter zit en het gevoel krijgt dat het best een haalbare kaart is. Dat leidt in het najaar tot een onderzoek en uiteraard tot een reactie van het kabinet. Dat moet natuurlijk nog wel worden doorvertaald in allerlei regelingen. Ik streef er bijvoorbeeld naar dat de nieuwe regeling voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid begin 2018 ingaat. Omdat scholen met schooljaren werken, zal dat het jaar 2018–2019 zijn.
Mevrouw Voortman vroeg of dan ook het opleidingsniveau weer wordt meegenomen. Ja, zeer zeker. We moeten misschien niet vooruitlopen op de conclusies van het onderzoek, maar we weten op basis van heel veel afgelopen werk dat het opleidingsniveau een heel belangrijke factor is. Terecht geeft zij aan dat de lat nu heel erg hoog of laag ligt; het is maar hoe je het bekijkt. Dat kan best verbreed worden. Daarbij hebben we altijd de discussie dat een vergroting van de doelgroep en een verfijning van gewichten leidt tot een minder zware problematiek en ook consequenties heeft voor de bekostiging. Maar laten we dat in z'n totaliteit meenemen.
Datzelfde geldt voor asielzoekerskinderen. De heer Van Meenen vroeg of dat aspect ook wordt meegenomen. Het antwoord is ja. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar land van herkomst en de verblijfsduur hier. Als dat ook een voorspellende factor is voor het risico op achterstanden, proberen we een zo precies mogelijke indicator te ontwikkelen. Dan zal dat ook daarin terugkomen.
Mevrouw Voortman vond zo'n wetenschappelijk onderzoek een goed idee. Zij vroeg wat het beste en meest geobjectiveerde model is en of ook het veld daarbij wordt betrokken. Dat gaan we zeker doen. We doen dat in het najaar. Ik vind dat we eerst met wetenschappers en experts moeten bekijken hoe je dat technisch in elkaar zet. Als dat na de zomer tot een resultaat leidt, dan zal er ook afstemming plaatsvinden met bijvoorbeeld de Kinderombudsman, vakbonden, scholenkoepels en de rest van het veld.
Mevrouw Straus vroeg of een nieuwe regeling niet eerder kan ingaan: 2018–2019 is zo ver. Helaas, het kost tijd om tot een goede herijking van het model te komen. Vervolgens kost het tijd om dat weer te vertalen in nieuwe bekostigingsregels en een nieuwe bekostigingssystematiek. Het zal onherroepelijk tot herverdelingseffecten leiden en je moet dat ook tijdig aankondigen in de richting van de scholen. De scholen moeten weten waar ze aan toe zijn. Je kunt niet vandaag zeggen: het verandert en morgen hebt u het er maar mee te doen. De AMvB heeft een doorlooptijd van ongeveer een jaar. Dat stelt scholen in staat om zich daarop te prepareren.
De heer Bisschop zei dat het aardig is dat er wordt gekeken naar een nieuw model, maar vroeg hoe het dan zit met het terugvorderen op basis van het oude model; dat heeft zo zijn nadelen gehad. De criteria inzake het opleidingsniveau zijn nu vastgelegd in de gewichtenregeling; ze zijn niet gewijzigd. Daarom is er volgens mij geen sprake van onduidelijkheid over welke opleidingen nu wel precies recht geven op een gewicht en daarmee gepaard gaande bekostiging en welke niet. Als daarover discussie is met scholen, dan zal er altijd een fase van hoor en wederhoor zijn. In die zin kijken we daar met een open blik naar en kunnen we eventuele bevindingen voorleggen aan de inspectie, die dan een rol kan spelen in de geschillenbeslechting.
De heer Bisschop vroeg ook naar de modelverklaringen die nu worden gehanteerd. Dat zijn de ouderverklaringen die scholen van de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) halen en die zijn opgesteld door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Die gaan alleen over de buitenlandse diploma's. Deze organisatie zorgt ook voor de diplomawaardering en de onderwijsvergelijking. Dat doet ze niet alleen voor OCW, maar ook voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld bij beschermde beroepen: wanneer mag je met een bepaalde opleiding in Nederland aan de slag? Het is mij niet bekend dat professionals twijfels hebben over de kwaliteit daarvan, maar ik ga het graag nog een keer na.
De heer Bisschop vroeg hoe de oude systematiek zich doorvertaalt in de beoordeling van leerresultaten. De gewichtenregeling blijft onverkort van toepassing totdat er een nieuwe regeling is in 2018. Dat heeft in die zin consequenties voor de manier waarop de inspectie naar scholen kijkt, maar het zorgt wel voor enige rechtszekerheid voor die scholen. Een belangrijk voordeel van het nieuwe model waaraan we nu werken, is dat het preciezer wordt en dat de inspectie het nauwkeuriger kan toepassen. Als er een haalbaar model uitkomt bij het CBS – ik ben daar zeer positief over gestemd – dan zal dat in de toekomst meer soelaas hiervoor bieden. Ik denk dat het CBS-model tot een nauwkeurigere voorspelling van achterstanden en tot minder administratieve lasten voor scholen zal leiden en de kans op eventuele terugvordering van achterstandsmiddelen enorm beperkt of tot nul reduceert.
Mevrouw Straus vraagt of we in de verdere toekomst niet naar weer een ander model toe moeten, namelijk dat we de achterstandsmiddelen niet op basis van een objectieve indicator verdelen onder de scholen, maar dat we de achterstandsmiddelen door de samenwerkingsverbanden laten verdelen. Ze vraagt of we er nu niet alvast een principebesluit over kunnen nemen. Ik vind dat eerlijk gezegd nog wat te vroeg en wel om twee redenen. Ten eerste weten we niet hoe de samenwerkingsverbanden er in 2020 voorstaan en hoe die zich verder ontwikkelen. Ten tweede wil ik bekijken hoe scholen straks omgaan met dat nieuwe model. Misschien zijn ze er wel zo tevreden over dat iedereen zegt: laat ons dit nieuwe CBS-model hanteren, dat is veel praktischer en leidt tot veel minder administratieve rompslomp dan wanneer we het weer overbrengen naar de samenwerkingsverbanden. Ik ben niet principieel tegen datgene wat mevrouw Straus vraagt. Maar om nu op voorhand al te zeggen dat we dat sowieso gaan doen in 2020, vind ik nogal voorbarig.
Ik ben gekomen aan het eind van dit onderdeel, het ontwikkelen van een nieuwe indicator, en wil overgaan naar de financiën, maar ik kan mij voorstellen dat er vragen zijn.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik zie vooralsnog helemaal niets in het overbrengen naar de samenwerkingsverbanden, omdat het te log wordt en te ver op afstand komt van de kinderen. Docenten en medewerkers van het consultatiebureau kunnen naar het kind kijken en de beste beoordeling doen. Als die definitie er straks is – ik ben blij te horen dat deskundigen er goed bij betrokken worden – kunnen wij dan rekenen op draagvlak bij die deskundigen en bij de Kamer en krijgen we dan een veel beter bereik van alle kinderen met achterstanden? Dat is voor ons wel een voorwaarde.
Staatssecretaris Dekker:
Daar is het betrekken van alle instanties natuurlijk wel voor bedoeld. Dat gaat in twee stappen, ten eerste langs de inhoud. We hebben de expertise nodig om tot een zo goed mogelijk model te komen. Ten tweede hoop ik dat niet alleen wij dat een goed model vinden, maar dat ook de basisscholen en de gemeenten het een goed model vinden. Dat is de reden waarom de PO-Raad en de VNG in die begeleidingscommissie zitten.
De heer Rog (CDA):
Ik prijs de Staatssecretaris dat hij terugkomt op het rapport dat gisteren door de inspectie is uitgebracht en waaruit blijkt dat kinderen die opgroeien in sociaal zwakkere milieus in Nederland echt slechtere onderwijskansen hebben. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat als ouders een entree-opleiding hebben, mbo-1-niveau, het toch wat uit de tijd en opmerkelijk is dat die kinderen geen enkel extra gewicht krijgen?
Staatssecretaris Dekker:
Dat is een van de dingen die we meenemen in dat nieuwe onderzoek. Op dit moment geeft de gewichtenregeling een heel zware financiering voor de zwaarste kinderen. Kinderen van ouders die bij wijze van spreken niet naar school zijn geweest, alleen de basisschool hebben afgerond of een aantal klassen in het voortgezet onderwijs hebben gevolgd, krijgen een zware extra financiering die soms oploopt tot twee keer zo veel als andere kinderen krijgen. Dat kun je natuurlijk ook op een andere manier doen. Je kunt ook de doelgroep iets verbreden. Dan neemt de problematiek over de hele linie iets af en zou je misschien met andere gewichten of andere indicatoren gaan werken. Daar kijken we op dit moment naar. Ik denk dat als we richting het CBS-model gaan, het hele idee van gewichten op individueel niveau, van individuele leerlingen, en het tellen op scholen hoeveel je er hebt volledig anders wordt. Het zal leiden tot een indicator per school, gebaseerd op de kinderen die op die school zitten. Je bekijkt dan: wat is de achtergrond van hun ouders, wat is hun sociaaleconomische positie, waar wonen ze, hoelang zijn ze in Nederland, wat is de gemiddelde opleiding van de ouders? Dat leidt tot een soort factor die scholen mee kunnen krijgen en tot extra bekostiging. Dan gaat het dus echt om de opleidingsniveaus die wetenschappelijk laten zien dat ze leiden tot kansen op risico's.
De heer Rog (CDA):
Ik vind het heel goed – dat meen ik – dat de Staatssecretaris daar zorgvuldig onderzoek naar wil doen, maar de Kamer vraagt dit al sinds zijn aantreden. Er zit straks zes jaar tussen het eerste moment dat wij daar een discussie over hadden en het moment dat er een indicator is. De Staatssecretaris is nu de uitvoerende macht. Er is nu een probleem. Er ligt een rapport waaruit blijkt dat de samenleving een joekel van een probleem heeft. Waarom is de Staatssecretaris niet bereid die eerste stap te zetten om kinderen met ouders met een entreeopleiding in ieder geval een extra gewicht te geven? Dat is toch wat we van deze Staatssecretaris mogen verwachten nu?
Staatssecretaris Dekker:
Als we de regeling verbeteren en vernieuwen, dan moeten we dat meteen goed doen. Dan moeten we ook niet aan een oude regeling gaan morrelen om die nog eens op te rekken of bij te stellen, puur op basis van een soort politieke uitspraak. Volgens mij heeft de heer Rog er geen enkele wetenschappelijke onderbouwing voor dat dit precies de factor is. Ik doe het liever in één keer goed. Daar zijn we heel hard mee bezig. Ik denk dat we tegen het einde van het jaar met een uitslag kunnen komen. De laatste keer dat we erover hebben gesproken, was twee, drie jaar terug. Toen was het oordeel van deze Kamer dat de toenmalige gewichtenregeling geen aanpassing behoefde. Daar gaan we nu nog een keer overheen. Laten we het nu dan in een keer goed doen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik wil nog even terugkomen op wat de Staatssecretaris zei over het onderbrengen bij passend onderwijs. Daar zit misschien wat ruis op de lijn. We hebben het aan de ene kant over de middelen die naar de gemeenten gaan. Aan de andere kant hebben we het over de middelen die naar de scholen gaan. Ik heb het op dit punt alleen over de middelen die naar de scholen gaan. Binnen passend onderwijs heb je het verdeelmodel en de toekenning. Dat verdeelmodel zou, ook als je het bij passend onderwijs zou onderbrengen, gewoon het CBS-model kunnen zijn. Het enige wat ik aangeef is dat we het nu aan de scholen geven en dat het aan de scholen is om ondersteuning te regelen, terwijl alle andere vormen van ondersteuning via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs lopen. Ik denk dat dit efficiënter is. Ik kan de Staatssecretaris heel goed volgen als hij zegt dat we het nu nog even niet moeten doen, maar het is toch niet raar om de ondersteuning bij bijvoorbeeld dyslexie of taalachterstand bij elkaar te brengen? Zo ver zit dat niet van elkaar af. Ik vind het eigenlijk raar dat de ene route gewoon via de school blijft lopen en de andere route via het samenwerkingsverband. Ik denk dat het beter is als je dat op termijn bij elkaar brengt.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben best bereid daar te zijner tijd naar te kijken, maar ik vind het te voorbarig om daar nu al over te besluiten. Ik denk dat we dat moeten doen als we over een aantal jaren aan de ene kant meer ervaring hebben met passend onderwijs, zodat we kunnen kijken hoe stevig en krachtig die samenwerkingsverbanden uitpakken, en aan de andere kant meer ervaring hebben met het nieuwe CBS-model.
Mevrouw Straus (VVD):
Mag ik de Staatssecretaris vragen om deze toezegging iets concreter te maken? Kan hij aangeven dat we dit bijvoorbeeld meenemen bij de evaluatie van de Wet passend onderwijs? Dan ben ik helemaal tevreden en houd ik op over dit onderwerp.
Staatssecretaris Dekker:
Het lijkt mij goed om het dan te bekijken. Dit is een extra taak. We hebben het ook weleens gehad over middelen voor het leerlingenvervoer, die ook van de gemeenten naar de samenwerkingsverbanden gingen. Als we de Wet passend onderwijs evalueren, kunnen we ook bekijken hoe goed de samenwerkingsverbanden werken en of ze in algemene zin in staat zijn om extra taken op zich te nemen, zoals deze. Dat zeg ik dus toe.
Ik kom bij het blokje financiering. De afgelopen week zijn er in de media en in verschillende brieven berichten gekomen die in mijn ogen ten onrechte de indruk wekken dat ik nog steeds van plan ben de gemeentelijke onderwijsachterstandsmiddelen te herverdelen van de grote naar de kleine gemeenten. Dat is expliciet niet aan de orde. In de brief van januari heb ik al gemeld dat ik in lijn met de wens van de Kamer vooralsnog afzie van die herverdeling.
Afgelopen maandag heb ik de Kamer een brief gestuurd waarin ik aangeef hoe ik voor het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid om zal gaan met het overgangsjaar 2017, dus het jaar voordat de nieuwe bekostigingssystematiek in werking treedt. Ik heb daarover contact gehad met de VNG en heb daarna besloten om in 2017 de huidige verdeling van de gemeentelijke onderwijsachterstandsmiddelen te verlengen. De VNG heeft mij gezegd dat zij onvoldoende draagvlak zag voor actualisering en het liever in een keer helemaal én goed doet. De heer Rog vroeg hoe dat intern is gegaan. Dat weet ik niet precies. Ik heb van horen zeggen dat er fors wat gemeenten waren – ik hoorde hier en daar zelfs het getal van driekwart – die wel onmiddellijk zouden willen actualiseren. Dat zou tot een herverdeling tussen grote en kleine gemeenten leiden. Ik heb het echter te doen met het bericht dat ik krijg van de voorzitter van de commissie onderwijs van de VNG. Die zei dat ze het liever niet nu, maar in 2018 in zijn geheel willen doen.
Dat betekent dat de middelen voor 2017 nog steeds zullen worden verdeeld op basis van de schoolgewichten van 2009; dat is al even terug. Dat heeft het voordeel dat dit nu wat rust geeft aan gemeenten. Het heeft als nadeel dat de scheefgroei in de huidige verdeling van middelen nog even in stand gehouden wordt. Voor gemeenten betekent deze verlenging dat zij in 2017 hetzelfde budget behouden als de afgelopen jaren, maar dat er een kleine ramingsbijstelling plaatsvindt van ongeveer 2,8%.
De hele discussie draait om de vraag of hier nu sprake is van een bezuiniging. Datzelfde geldt voor de gewichtenregeling voor de basisscholen. Ik vind het toch goed om nog even de feiten mee te geven. In 2017 verandert er niets aan de gewichtenregeling voor de basisscholen. Kinderen behouden gewoon hun gewichten en de middelen die daarbij horen. Het is een openeinderegeling. Als er meer kinderen met gewichten zijn, krijgen scholen meer bekostiging. Als het er minder zijn, krijgen ze minder. Als je kijkt naar de ontwikkelingen van de gewichten en de leerlingenaantallen, zie je een daling. Vandaar de ramingsbijstelling. Dat is overigens niet zo heel gek. Dit soort ramingsbijstellingen vinden op tal van onderdelen plaats, ook als het gaat om de lumpsumbekostiging van scholen. Als wij verwachten dat er minder leerlingen naar het onderwijs gaan, vindt er ook een technische ramingsbijstelling plaats. Het bedrag dat aan het gewicht van een achterstandsleerling hangt, verandert niet voor scholen.
Voor het gemeentelijke onderwijsachterstandsbeleid loopt het bedrag in de begroting in de komende jaren wat terug. Ook dat heeft te maken met de daling van het leerlingenaantal en het aantal gewichtenleerlingen. Als we bekijken wat het bedrag dat in de begroting staat, in 2020 uiteindelijk zou opleveren als we uitgaan van de systematiek die we hanteren, dan zien we dat in alle tussenliggende jaren het geld dat voor een gewichtenleerling beschikbaar is, alleen maar oploopt. Terecht werd opgemerkt dat we overgaan naar een nieuwe systematiek. Dat klopt, maar totdat we daartoe overgaan, gaan we bij het begroten uit van de systematiek zoals die op dit moment geldt. Daarbij wil ik graag aangetekend hebben dat er sprake is van een daling van basisschoolleerlingen van 7% tussen 2009 en 2015. Er is een daling in het budget van 2017 van 2,8% en dat is ruim binnen de kale leerlingdaling. En dan heb ik het niet eens over de veranderingen in gewichten, maar alleen over minder leerlingen. Ik denk dus dat het niet onredelijk is om de begroting daarop aan te passen. Dat is wat we vorig jaar bij Prinsjesdag gedaan hebben en volgens mij is die begroting ook door de Kamer goedgekeurd.
Mevrouw Voortman vroeg om een uitsplitsing waarop de ramingsbijstelling is gebaseerd. Je zou kunnen zeggen dat ongeveer 20% te verklaren is door het platte effect van leerlingdaling in zijn totaliteit en voor 80% het gevolg is van het stijgende opleidingsniveau van ouders. In de periode tussen 2009 en 2020 daalt het aantal leerlingen over de hele linie met zo'n 11%. Als we uitgaan van de huidige systematiek daalt het aantal schoolgewichten in die periode met 55%.
Een aantal woordvoerders heeft gevraagd of dit reden is om nu af te zien van de ramingsbijstelling. Ik zie daar geen inhoudelijke reden voor. De ramingsbijstelling heeft de algemene leerlingdaling als achtergrond. Het is ook logisch dat je uitgaat van ramingen volgens de huidige ramingssystematiek totdat er een nieuwe systematiek is. Dan moet je het opnieuw bekijken natuurlijk.
Verwachten we grote veranderingen als straks het CBS-model komt? Ik verwacht wel veranderingen, maar het is de vraag hoe groot die zijn. Ook dan is het opleidingsniveau van ouders een heel belangrijke voorspellende factor. Ik zie ook geen ruimte om op dit moment budgettair ramingsbijstellingen ongedaan te maken, gezien de enorme uitdagingen die op ons ministerie afkomen. Enkelen vroegen of er geen potjes ongebruikte middelen zijn. Ik kan verklappen dat wij op dit moment bij OCW alleen maar tekorten hebben onder de streep, vanwege de enorme opgave die we voor onze kiezen krijgen met de toegenomen instroom van asielzoekers. Daar is ook nog geen dekking voor gevonden. Ik leg dat maar even neer.
De heer Bisschop vroeg of we vooruitlopend op het CBS-model nog wat zouden moeten veranderen aan de huidige systematiek. Hij wees op de 6%-drempel die erin zit. Het heeft mijn voorkeur om dat niet te doen, want dan ga je iets wijzigen in een systematiek die over een jaar toch gaat veranderen. Ook dat heeft effecten op de herverdeling over scholen. Misschien is het beter om het in één keer goed te doen. Dan doen we het voor de basisscholen met de gewichtenmiddelen richting het CBS-model en voor de gemeenten waar het het onderwijsachterstandenbeleid betreft. Het schooljaar 2018–2019 is het jaar waarin we het in één keer goed doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Er zijn een aantal interrupties voor u, Staatssecretaris.
De heer Rog (CDA):
De Staatssecretaris ziet geen inhoudelijk reden om een ramingsbijstelling van 1,2% niet door te voeren. Politiek is de werkelijkheid dat er in de Kamer een grote meerderheid is die die reden wel ziet. Dat houdt ook verband met de toestand van asielzoekerskinderen, de vreemde wijze van het vaststellen van het opleidingsniveau van ouders et cetera. Dat gaan we dus gewoon regelen en dat is een politiek feit waar de Staatssecretaris straks mee te maken heeft.
Mijn vraag gaat over het ijkpunt: 2009 of 2013? De Staatssecretaris had in het vorige debat heel goede argumenten waarom hij vond dat het naar 2013 moest. Het moest actueel zijn, want er waren allerlei steden waar het helemaal niet meer up-to-date was. Dat was een groot onrecht. Nu zegt de VNG echter dat we dat niet moeten doen en doet de Staatssecretaris het niet. Kan de Staatssecretaris contact hebben met de VNG over de precieze uitslag van de peiling die onder de leden gedaan is? Ik denk dat de Kamer er recht op heeft een goede afweging te kunnen maken over de vraag welk jaar het beste ijkpunt is.
Staatssecretaris Dekker:
Ik wil het best vragen. Ik weet niet of ze een ledenraadpleging hebben gedaan. Wat ik relevant vind, is het eindoordeel van de VNG. Uiteindelijk bepalen wij niet het standpunt van de VNG, maar doet de VNG dat zelf. De VNG heeft bij mij aangegeven dat zij volgend jaar het liefst niet tot een herverdeling wil komen. Ik vind dat overigens ook jammer, want de scheefgroei is enorm geworden. Ik heb dat in het vorige debat ook aangehaald. De verschillen zijn groot geworden. In Rotterdam ontvangt een achterstandsgewicht ruim € 8.000. Bij de buren, in Krimpen aan den IJssel is het net iets meer dan € 1.000. Dat scheelt een factor acht. Dat is echt heel scheef. Omdat we nog ramen op de gewichten uit 2009 zijn er gemeenten, die destijds veel leerlinggewichten hadden maar nu bijna niet meer, die exorbitante bedragen krijgen per leerlinggewicht. Binnenmaas bijvoorbeeld ontvangt voor het enkele leerlinggewicht dat het nog heeft, anderhalve ton. Gemeenten die met de nadelige gevolgen zitten, zoals West Maas en Waal, zijn in zes jaar tijd van één gewicht naar zeventien gewichten gegaan. Daar krijgen ze € 190. Daar zit een wereld van verschil tussen. Dat is heel erg scheef. Ik had het het liefst herverdeeld, of in ieder geval geactualiseerd, maar de Kamer heeft mij destijds – in mijn ogen – gevraagd om dat nog even niet te doen. Ook de VNG vraagt mij om het nog even niet te doen. Dat is dus de politieke realiteit waarmee ik te maken heb. Tenzij de VNG of de Kamer tot een ander standpunt komt, wil ik het daarbij laten, maar dat is aan hen.
De heer Rog (CDA):
Uiteindelijk moeten wij hier een politieke afweging maken; dat is zeker waar. De Staatssecretaris gaf inzake Onderwijs2032 aan de Onderwijscoöperatie aan dat hij het geweldig vond. Dat bleek uiteindelijk niet zo te zijn. Nu zegt de Staatssecretaris dat de VNG dit wil. Ik ken echter zeker zeventien gemeenten die zeggen dat zij heel wat anders hebben gezegd dan wat de VNG in de brief aan de Staatssecretaris voorstelt. Ik denk dat dit wel van belang is omdat de Kamer veel waarde hecht aan het feit dat wij inzicht hebben in hoe dat standpunt van de VNG tot stand is gekomen. Ik denk dat de Kamer daar voor een goede oordeelsvorming recht op heeft. Ik zeg er dan ook maar bij dat er een heel mooie uitkomst zou kunnen zijn, waar de Kamer heel enthousiast van wordt, in de uiteindelijke oplossing om die 2,8%-ramingsbijstelling niet door te laten gaan en wel op basis van actuelere cijfers de verdeling plaats te kunnen laten vinden. Mijn vraag is dus om nogmaals te kijken naar hoe het draagvlak onder de gemeenten ligt.
Staatssecretaris Dekker:
Misschien is het een idee als ik de voorzitter van de commissie onderwijs vraag om nog eens nader toe te lichten hoe zij tot het standpunt is gekomen. Misschien kan iets meer worden weergegeven hoe de verschillende gemeenten erin zaten. Ik heb ook de brieven gezien waarnaar de heer Rog verwijst. Krimpen aan den IJssel en enkele Zeeuwse gemeenten hebben een brief gestuurd. Dat zijn in totaal zeventien gemeenten. Er zijn in Nederland 400 gemeenten. Er zijn ook gemeenten die het bij het oude willen houden. Dat heb ik ook gehoord. Maar wellicht kan de VNG ons meer achtergrondinformatie verschaffen.
De heer Rog sprak ook over het uitstellen van de ramingsbijstelling van 2017. Ik zie daar geen noodzaak toe. Ik wacht daarover het oordeel van de Kamer af. Ik hoop echter ook op een goede dekking daarvoor. Ik gaf al aan: we hebben bij OCW op dit moment eerder tekorten dan overschotten. We moeten al heel veel problemen, die heel reëel zijn, met tekorten vanwege asielzoekersregelingen. Het moet ergens vandaan komen en ik hoor graag van de Kamer waarvandaan.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Uiteraard zijn er nu ook tekorten. Die hebben met name te maken met de instroom van asielzoekerskinderen. Het verbaast me des te meer dat de Staatssecretaris daarom zelf niet de verantwoordelijkheid neemt, gezien het oordeel van de meerderheid van de Kamer, om in ieder geval de basis die wij hebben bij scholen en gemeenten om kinderen met achterstanden goed te kunnen bereiken, niet uit te hollen. Hij kan toch de basis op orde houden? Daarna komt de vraag of er nog meer middelen uitgetrokken kunnen worden. Ik hoor de Staatssecretaris niets zeggen wat in deze richting komt. Dat verbaast me en daar zou ik graag een toelichting op krijgen.
Staatssecretaris Dekker:
Ik deel die verbazing niet, maar misschien zitten mevrouw Yücel en ik er anders in. De gemeentelijke onderwijsachterstandsmiddelen zijn in mijn ogen meer dan toereikend. Ze zijn weliswaar oneerlijk verdeeld over de gemeenten, maar als we zouden komen tot een eerlijker verdeling, kunnen alle gemeenten in Nederland voor alle kinderen die dat nodig hebben, kwalitatief hoogstaande vve aanbieden. Toen we in 2011 begonnen met het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid ontving iedere gemeente per schoolgewicht een bedrag van zo'n € 3.200. Inmiddels is dat fors opgelopen. Als we de ramingsbijstellingen meetellen en doortrekken, en het evenredig zouden verdelen over alle gemeenten, kom ik in 2020 uit op een bedrag van meer dan € 6.000 per gewichtenleerling. Dat is ongeveer het dubbele van waarmee we ooit in 2011 zijn begonnen. Het moet voor gemeenten toch mogelijk zijn om voor een bedrag dat hoger is dan de basisfinanciering voor leerlingen die gewoon vijf dagen in de week regulier naar school moeten, voor achterstandsleerlingen twee dagen in de week goed vve-onderwijs te bekostigen? Ik zie niet in waarom dat zou moeten leiden tot allerlei bijstellingen of tot extra geld. Ik vind dat eerder een politieke of ideologische keuze dan een keuze die is gebaseerd op feiten.
Mevrouw Yücel (PvdA):
De grotere steden, de G37, geven aan dat ze voorzieningen moeten afbouwen. Ze kunnen daardoor minder kinderen dit aanbod geven en moeten ook de kwaliteit van het aanbod echt terugschroeven als de bijstelling niet teruggedraaid wordt. De herverdeling is al van tafel. De grotere steden hebben niet te veel aan middelen, de kleinere steden hebben te weinig aan middelen. Daarom nogmaals de vraag: waarom wil de Staatssecretaris ons niet toezeggen dat hij een poging gaat doen om te zoeken naar een dekking om in ieder geval voor 2017 die 10 miljoen terug te draaien?
Staatssecretaris Dekker:
De Kamer heeft vorig jaar bij Prinsjesdag mijn voorstel gekregen. Ik sta nog steeds achter dat voorstel. Maar uiteindelijk ligt het budgetrecht bij de Kamer. Er verschijnt in september weer een nieuwe begroting. Daar kan de Kamer wijzigingen in aanbrengen als zij dat wenst. De andere vraag van mevrouw Yücel is me even ontschoten.
De voorzitter:
Die was er niet. Mevrouw Siderius heeft nog een vraag.
Mevrouw Siderius (SP):
Misschien moet de heer Van Meenen zijn oren even dicht doen, want ik ga iets zeggen over de Partij van de Arbeid. Volgens mij zitten we in een impasse. De Partij van de Arbeid zegt tegen de Staatssecretaris: u moet met een oplossing komen en die 10 miljoen regelen. De Staatssecretaris kaatst de bal gewoon terug en zegt: als u dat wilt, moet u zelf maar een dekking zoeken. We zitten dus in een impasse en dat is niet zo mooi, want er is zeker een inhoudelijke noodzaak om die 10 miljoen van tafel te halen, zeker als je de wethouders in Rotterdam en Amsterdam hoort. Ik zou graag van de Staatssecretaris willen weten – en in tweede termijn zal ik het ook aan de PvdA vragen – wat hij vindt van de dekking die de SP voorstelt. Ik doel dan op de eindejaarsmarge van vorig jaar die nog over is en in de Voorjaarsnota wordt verwerkt. Dat was 184 miljoen, daar is 57 miljoen vanaf gegaan, dus er is nog 127 miljoen over. Een deel wordt daar nog vanaf gehaald. Hoeveel geld is er nog precies over? Zit daar nog 10 miljoen in, zodat we de dekking voor 2017 hebben? Dan kunnen we bij de begrotingsbehandeling die andere 90 miljoen gaan zoeken. Aan de PvdA zal ik dus straks vragen of dit iets is wat zij zou kunnen steunen, zodat we hier vandaag een knoop over kunnen doorhakken.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben bang dat ik mevrouw Siderius moet teleurstellen, want die eindejaarsmarge gaat helemaal op aan de bekostiging van de asielproblematiek. Sterker nog, zelfs dan komen we nog heel veel geld tekort. Ik vind het goed als de Kamer die 10 miljoen op voorhand wil dekken, maar dan hoor ik ook graag een reële dekkingsbron. Dat vraagt om reële keuzes. Gratis geld bestaat niet. Dan moet de Kamer het ergens anders weghalen. Mevrouw Yücel gaf aan dat het dan maar uit de extra investeringen van het kabinet voor het onderwijs moet komen. Dat is geld dat in de lumpsum voor de scholen is gegaan. Het lijkt mij hoogst onverstandig om het daar weg te halen, want we doen daar heel goede dingen mee. Ik denk dat het niet irreëel is om een ramingsbijstelling richting de gemeenten te doen, gezien de leerlingdaling waar deze gemeenten mee te maken hebben. Als de Kamer tot een andere keuze komt, kan dat, want uiteindelijk gaat de Kamer daar zelf over. Die reële keuze moet de Kamer dan ook zelf maken.
Mevrouw Siderius (SP):
De Staatssecretaris zegt: er is geen geld en we zitten helemaal in de min. Ik wil graag op papier hebben hoeveel dat precies is. Ik wil dus de exacte bedragen hebben als dat zou kunnen. Ik verwacht namelijk dat er een Kameruitspraak gevraagd gaat worden. Voordat dat VAO gepland gaat worden, zou ik graag van de Staatssecretaris op papier willen hebben hoeveel er precies in zit. Op artikel 1 zit ook nog een juridisch niet verplicht deel van 59,7 miljoen. Ik zou van de Staatssecretaris willen weten of en, zo ja, hoe dat is besteed. Dan kunnen we er serieus naar kijken. Daarvoor vraag ik om een uitsplitsing van de bedragen: waaraan en bij welk artikelnummer in de begroting?
Staatssecretaris Dekker:
De Kamer heeft de begroting gekregen en daar moet zij het volgens mij mee doen. Ik ben wel bereid tot het volgende. Vorige week heb ik een brief toegezegd om inzicht te geven in het grote vraagstuk rond asiel: wat het kost en wat het vraagt aan extra dekking. Daar wil ik dit onderdeel best in meenemen. Dan krijgt de Kamer een beetje inzicht in de vraag of er nog ongebruikt geld bij OCW ligt. Ik geef overigens nu al aan dat dit niet zo is, maar hoe het precies zit, wil ik de Kamer best meegeven in die brief. Dan duurt het wel ietsje langer voordat die brief er is.
De voorzitter:
Wilt u daar nog een vraag over stellen, mevrouw Siderius?
Mevrouw Siderius (SP):
Ja, maar dan hoop ik dat die als een halve interruptie geldt, want ik wil dit graag afmaken.
De voorzitter:
Ga uw gang.
Mevrouw Siderius (SP):
Oké. Die brief is mooi. Het is mooi dat de Staatssecretaris dit in een brief tot in detail uitgesplitst aan ons gaat vertellen. Ik zou die brief echter wel graag ontvangen voordat wij dat VAO hebben. Ik ben benieuwd op welke termijn de Staatssecretaris dit zou kunnen organiseren, zodat we weten wanneer we die Kameruitspraak kunnen gaan vragen.
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk dat ik daar ongeveer een week voor nodig heb. Die brief zou er eind volgende week kunnen zijn. De Kamer plant zelf de VAO's in. Om de verwachtingen wat te temperen, moet ik toch even zeggen dat mevrouw Siderius een draai aan mijn woorden geeft. Zo heb ik het niet gezegd. De Kamer kan in de begroting zien waar welke posten zitten. Nu vraagt zij aan mij hoe het er budgettair voor het lopende jaar uit ziet. Ik geef aan dat er grote tekorten zijn vanwege de asielproblematiek. Ik ben bereid om dat te schetsen. Het oordeel is daarna aan de Kamer.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik was blij met wat de Staatssecretaris in het eerste blokje zei over de vraag of het opleidingscriterium niet omhoog moet. Hij gaf aan dit mee te nemen in het onderzoek naar de gewichtenregeling en hoe die moet worden aangepast. Toen ik bij het tweede blok vroeg of hij kon aangeven hoe hij op die 2,8 miljoen kwam qua bezuiniging, gaf hij aan dat 80% voorkomt uit de stijging van het opleidingsniveau. Als het percentage zo hoog is, en je toch al naar het opleidingscriterium gaat kijken, zou je dan niet moeten wachten op wat de gewichtenregeling gaat opleveren voor je deze bezuiniging inboekt?
Staatssecretaris Dekker:
Ik denk dat er een misverstand is tussen vooruitkijken en terugkijken. Als mevrouw Voortman mij vraagt hoe ik de ontwikkeling na 2017 zie en wat dan het aandeel platte leerlingdaling is, zeg ik: 80% zit in de gewichten tot 2020. Het eerste stapje dat we nemen in 2017 valt ruim binnen de gewone afname van leerlingaantallen. Sinds 2009 is het aantal leerlingen in het basisonderwijs met 7% gedaald. Wij laten nu het budget met 2,8% dalen. Dat betekent dus dat er per leerling nog steeds meer geld beschikbaar is. Daarom denk ik ook dat dit een verantwoorde manier is om ermee om te gaan. Daarom haal ik het geld liever niet ergens anders vandaan, want dan veroorzaak je daar weer nieuwe problemen. Ik denk dat we dit zo op een goede en verantwoorde manier kunnen doen.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Maar het zou kunnen dat in de nieuwe gewichtenregeling de conclusie getrokken wordt dat het opleidingscriterium omhoog moet. Dan zou het aantal gewichtenleerlingen juist wel toenemen. Dan kan het dus zijn dat het budget wél te krap wordt.
Staatssecretaris Dekker:
Dat is sowieso iets wat pas gaat spelen vanaf 2018. Daarop moeten we niet vooruitlopen, want het kan ook de andere kant op gaan. Ik krijg weleens de indruk dat iedereen al weet wat de uitkomst van een onderzoek moet zijn. Ik vind het belangrijk dat we eerst dat onderzoek even afwachten en op basis daarvan bekijken hoe het uitpakt. Ik zie in ieder geval dat ook in de ramingen zoals we die nu hebben, ook na 2018 nog enorm veel ruimte zit. Als we de volledige leerlingdaling en de volledige daling van de leerlinggewichten hadden meegenomen, was de ramingsbijstelling vele malen forser geweest dan nu in onze begroting staat. Als ik een heel vervelende Minister van Financiën had gehad, had hij gezegd dat het nog wel wat verder naar beneden kon. Dat gaan we nu even niet doen, maar ik zie voldoende ruimte om dat straks, ook met een andere systematiek, op een goede manier op te vangen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb zonet iets tegen mevrouw Straus gezegd over doelredeneringen. Dat neem ik in haar richting terug, maar wat de Staatssecretaris zegt, klinkt ook als een doelredenering. Er moet gewoon bezuinigd worden en daar gaan we een redenering bij ophangen. Het is inmiddels meer dan duidelijk dat we eigenlijk helemaal geen goed beeld hebben van de werkelijkheid. Het klopt in percentages, maar in werkelijkheid neemt het aantal leerlingen met een taalachterstand toe, aldus het onderwijs, de gemeenten en het rapport van de inspectie. Ik vraag mij af wat de Staatssecretaris dacht toen hij gisteren de krant opensloeg en las over het rapport van de inspectie. Had hij toen niet het idee: dit is toch niet het moment om te gaan bezuinigen op het voorkomen van achterstanden? Wat dacht hij toen, in het licht van het debat dat wij vandaag voeren?
Staatssecretaris Dekker:
De heer Van Meenen doet allerlei uitspraken over toenames. Ik zou dat van hem dan ook weleens goed onderbouwd willen zien. Ik kan het niet terughalen uit de onderzoeken. In het onderzoek van de inspectie en het rapport De Staat van het Onderwijs zie ik dat dit twee dingen zijn die los van elkaar staan. De Staat van het Onderwijs gaat heel erg over het effect van overgangen waarbij kinderen van hoger opgeleide ouders meer voordeel lijken te hebben en dat er gestapeld effect is gedurende de hele schoolcarrière. Het rapport gaat niet zozeer over vve of het wegwerken van achterstanden in het basisonderwijs.
De heer Van Meenen (D66):
Over dat rapport komen we later nog uitgebreid te spreken. Ik wilde het ook nog even over de dekking hebben. De Staatssecretaris legt het wel erg makkelijk terug bij de Kamer, terwijl zijn collega van Financiën welbewust het aantal asielzoekerskinderen ongeveer de helft te laag inschat, waardoor er nu allerlei tegenvallers zijn ontstaan. Als er werkelijk goed begroot was, op basis van reële verwachtingen, dan had het ministerie nu de middelen gehad. Met enige regelmaat komen er dingen langs, bijvoorbeeld vorige week: het ministerie investeert 2 miljoen in gezonde scholen. Dat is een leuk berichtje en het is feest in de kranten, op het ministerie en op de radio. Maar dan hoor ik ook niet dat dit af is gegaan van het beleid dat we op een ander punt voerden. Dat een dekking van 10 miljoen niet gevonden zou kunnen worden op een ministerie waar 32 miljard per jaar wordt uitgegeven, is volgens mij echt een gelegenheidsargument.
Staatssecretaris Dekker:
Het is een kwestie van keuzes maken. Natuurlijk kan er ook binnen OCW wel ergens 10 miljoen gevonden worden. Het gaat alleen ergens anders van af. De heer Van Meenen merkt op dat er geïnvesteerd wordt, soms in het een en soms in het ander. Ja, dat klopt, want dat stond allemaal in de begroting. Je kunt ervoor kiezen om deze 10 miljoen uit te geven, maar dan gaat er 10 miljoen af van een programma als de Gezonde School of er gaat 10 miljoen af van de lumpsum van scholen of van wat dan ook. Ik denk dat het niet irreëel is om, gezien de ontwikkeling van de leerlingenaantallen, een ramingsbijstelling toe te passen. Dat is prima te doen. Als de Kamer er wat anders van vindt en vindt dat het moet worden opgelost, moet de Kamer ook aangeven waar het vandaan moet komen.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb ook nog een ander punt genoemd, namelijk de bewust te lage inschatting van het aantal asielzoekerskinderen. Hoe kijkt de Staatssecretaris daarnaar? Nu leidt dit namelijk tot tekorten en dus tot de noodzaak om 10 miljoen te vinden.
Staatssecretaris Dekker:
Het is echt onzin dat we bewust te lage inschattingen hebben gehanteerd wat betreft asielzoekerskinderen.
De voorzitter:
Nu echt tot slot, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Het is toch evident dat de Minister van Financiën gewoon met één pennenstreek gezegd heeft dat 92.000 – of hoeveel het er ook waren – hem niet goed uitkwamen en dat het er 58.000 werden? Daarmee is het budget, ook voor het Ministerie van Onderwijs, met een substantieel bedrag lager uitgekomen. Die realiteit heeft zich inmiddels voorgedaan en om die reden is er nu geen dekking te vinden voor dit probleem.
Staatssecretaris Dekker:
De realiteit is echt anders. U hebt het over de ramingen voor het lopende jaar, voor dit jaar. Als Financiën had gezegd rekening te houden met 90.000 of 100.000 vluchtelingen – wat ik niet hoop, want ik weet niet hoe we ze een goede plek moeten geven op dit moment; het kabinet is er druk mee om ervoor te zorgen dat het er eerder minder dan meer dan 58.000 worden – zoals D66 dat graag ziet, dan was ons financiële probleem alleen nog maar groter geworden. Dan had Financiën gezegd: kunt u ook voor die andere 40.000 nog even dekking zien te vinden?
De voorzitter:
Nee, mijnheer Van Meenen, u bent al vier keer aan het woord geweest in één interruptie.
Staatssecretaris Dekker:
Dat is de realiteit waarvoor wij staan.
De voorzitter:
Mevrouw Yücel, wilt u nog een interruptie plaatsen?
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ja, graag.
De voorzitter:
Ga uw gang.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik ga nog één poging wagen ...
De voorzitter:
Ik kijk nog even goed, maar volgens mij hebt u al twee keer geïnterrumpeerd.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Ik deed het in tweeën.
De voorzitter:
Nee, u hebt al twee interrupties gepleegd.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Excuus, het is niet mijn bedoeling om meer interrupties te plegen. Ik heb het nog even overlegd hier en wij dachten allebei dat ik nog recht had op een interruptie, maar als u het niet toestaat, houdt het op.
De voorzitter:
Ja, sorry, ik zie dat u al twee keer bent geweest. Ik geef nu het woord weer aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Ik kom nu op een paar onderwerpen die raken aan het grote thema van vandaag maar daar ook een klein beetje los van staan.
Mevrouw Voortman vroeg naar de regeling voor asielzoekers. Daarbij hebben we twee weken terug uitvoerig stilgestaan. Ik ken de wens van GroenLinks, ook geuit in de motie-Grashoff, om de regeling voor asielzoekerskinderen in het basisonderwijs te verlengen van één naar twee jaar. Ik zie daar eerlijk gezegd geen noodzaak toe. Ook in het verleden heeft die eenjaarsregeling steeds goed gewerkt. Ik heb de Kamer echter toegezegd om inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn als je dat doet. Want dat verkleint het probleem van de financiering van asielzoekerskinderen niet, maar vergroot het eerder. Het heeft vergaande financiële consequenties. Ik denk ook dat het inhoudelijk niet echt nodig is.
De heer Rog en mevrouw Straus vroegen naar de rol van de consultatiebureaus bij de signalering van taalachterstanden. Die blijft natuurlijk enorm belangrijk. Ook in de huidige praktijk zien we dat heel veel gemeentes afspraken maken met de consultatiebureaus over het ouders erop wijzen dat ze gebruik kunnen maken van voorschoolse voorzieningen. Daarbij moet wel een onderscheid worden gemaakt. Aan de ene kant is er het inschatten van het risico op achterstanden. Dat heeft te maken met achtergrondkenmerken zoals de thuissituatie van kinderen. Dan moeten kinderen naar de vve. Het is wat anders als er sprake is van ontwikkelingsstoornissen of auditieve problemen. Dan is er eerder een medische behandeling nodig en zit je meer in het zorgdeel. Dan bekijk je of er noodzaak is tot bijvoorbeeld logopedie. Daarover zijn een aantal afspraken gemaakt. In het ZonMw-programma Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg is met ingang van 1 januari jongstleden ook gestart met de ontwikkeling van richtlijnen voor consultatiebureaumedewerkers om spraak- en taalontwikkeling beter te indiceren en om beter te kunnen verwijzen.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter, ...
De voorzitter:
Mevrouw Siderius, wilt u even wachten totdat dit blokje is afgerond?
Staatssecretaris Dekker:
Misschien kom ik wel tegemoet aan de vraag van mevrouw Siderius. Zij vroeg namelijk ook of daarbij een logopedist betrokken is. Dat is het verschil tussen achterstanden vanwege de thuissituatie en achterstanden van medische aard. Dit zit heel erg in het domein van de Wet publieke gezondheid en de Jeugdwet, waarin gemeenten een grote rol hebben. We moeten uitkijken dat we die problematiek nu niet eenzijdig op het bordje van het onderwijs neerleggen.
Helemaal tot slot vroeg de heer Rog mij te bevestigen dat er in de vve geen peutertoetsen worden afgenomen. Volgens mij is daarvan niet zozeer sprake. Er wordt natuurlijk wel gekeken naar de taalontwikkeling van peuters en kleuters. Dat gebeurt in mijn ogen op een heel verantwoorde manier. Dan moet je wel wat afnemen. Dat betekent niet dat er niet spelenderwijs aan taalontwikkeling gewerkt kan worden, maar als wij wat willen zeggen over de effectiviteit van die 400 miljoen die wij in vve steken, moeten we ook bekijken of kinderen stapjes zetten op het gebied van taal. Anders weten we niks. Dat is de manier waarop we dat doen. Ook in het pre-COOL-onderzoek dat de Kamer voor de zomer krijgt, zal ik de Kamer informeren over de manier waarop dit wordt gevolgd.
De voorzitter:
Mevrouw Siderius, wilt u wat vragen? Eerst mevrouw Siderius, dan mevrouw Straus en dan mevrouw Voortman.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik heb nog wel een vraag over de taalontwikkelingsstoornissen en de signalering en de screening daarvan. De Staatssecretaris zegt: we zijn bezig met de Richtlijnen Jeugdgezondheidszorg. Dat klopt. Dat is dit jaar gestart en die richtlijnen worden pas geïmplementeerd in 2018, maar we zien nu al dat heel veel gemeenten de screeningsmogelijkheden weghalen of wegbezuinigen bij de GGD. Ik heb het voorbeeld genoemd van de 27 gemeenten van de GGD Hart voor Brabant. Nu zegt de Staatssecretaris dat we moeten voorkomen dat dit probleem eenzijdig op het bordje van het onderwijs wordt gelegd. Dat heb ik ook niet gevraagd, maar ik zou wel willen dat die screeningsmomenten blijven en dat GGD's op een of andere wijze verplicht worden om toch te screenen bij elk kind. Want hoe vroeger je erbij bent, hoe eerder je een eventuele behandeling kunt inzetten en hoe vlotter iemand zijn schoolcarrière kan doorlopen. Is de Staatssecretaris dus bereid om dit vast te leggen in de Jeugdwet of de Wet publieke gezondheid? Dat was mijn vraag.
Staatssecretaris Dekker:
Dit zit heel erg in het zorgdomein en het ligt ook een beetje op het bordje van mijn collega, dus mevrouw Siderius moet misschien een helder antwoord tegoed houden. Ik weet niet in hoeverre deze problematiek speelt en of die te maken heeft met de decentralisaties. Misschien zijn er wel heel goede redenen waarom gemeenten kiezen voor een andere invulling van hun zorg, maar ik vind dat mevrouw Siderius wel recht heeft op een goed antwoord op deze vraag. Misschien mag ik die dus doorspelen naar mijn collega en vragen of hij mevrouw Siderius daarover schriftelijk informeert.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Siderius.
Mevrouw Siderius (SP):
Het is fijn dat ik een goed antwoord ga krijgen. Ik heb nog één vraag over dit onderwerp. Is de Staatssecretaris van Onderwijs dan in ieder geval wel van mening dat er eigenlijk een vast screeningspunt zou moeten zijn? Op welk moment dat dan is, daarover kun je van gedachten wisselen, maar vindt hij ook dat we er wel naartoe moeten dat elk kind een keer wordt gezien? Zo kunnen we vroegtijdig signaleren. Dat is een meer principiële vraag.
Staatssecretaris Dekker:
Volgens mij hebben we dat vaste screeningspunt met de consultatiebureaus, waar alle jonge kinderen een keer langskomen. Ik weet niet of het probleem dat mevrouw Siderius schetst, nu relevant is.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik wil hierop voortborduren. Mevrouw Siderius ziet als oplossing om het vast te leggen in de wet op de jeugdgezondheidszorg. Misschien zijn er ook andere oplossingen, maar hieruit blijkt in ieder geval het volgende. Bij de consultatiebureaus komen alle kinderen van Nederland. Het is een van de weinige plekken waar kinderen op jonge leeftijd allemaal komen. Daar zitten professionele mensen die kunnen inschatten wat er met een kind aan de hand is, zowel medisch als in de sociale context. Dat het consultatiebureau dus een soort startpunt is om door te geleiden naar een van de twee trajecten, is toch ideaal? Het is eigenlijk heel jammer dat het niet in alle gemeenten op deze manier gebeurt. Niet alle consultatiebureaus hebben deze rol. Niet alle consultatiebureaus werken op dezelfde manier. Daar gaan ze nu gelukkig een richtlijn voor ontwikkelen, waar ik heel blij mee ben. Ik zou dus willen dat de Staatssecretaris vanuit zijn onderwijsverantwoordelijkheid de gemeenten erop wijst dat zij het consultatiebureau ook hiervoor moeten gebruiken. Het is niet zo dat we het probleem alleen maar op het bordje van het onderwijs leggen. Als we dit níét doen, krijgt het onderwijs daar twee jaar later last van, of het nou via de logopedieroute of een andere route voor een taalontwikkelingsstoornis is of via een vve-route doordat er in de sociale context hier en daar iets ontbreekt. Ik vraag de Staatssecretaris dus of hij dit toch onder de aandacht wil brengen van de gemeenten, eventueel samen met zijn collega van VWS. Dat lijkt mij verstandig. Ik wil ook weten hoe wij dat kunnen volgen. Als we hier over een tijdje weer over spreken en we vragen hoeveel gemeenten er dan werken met het consultatiebureau en of zij dat allemaal naar behoren doen, moeten we daarop ook een goed antwoord kunnen krijgen. Dan willen we horen dat er meer gemeenten op deze manier werken, en hopelijk ooit alle gemeenten.
Staatssecretaris Dekker:
Het lijkt me goed om gemeenten daarop te wijzen. Ik zie overigens ook heel veel gemeenten die het op deze manier doen. In ieder geval voor het vve-deel ben ik daar goed van op de hoogte. Het kan dus geen kwaad om gemeenten daarop te wijzen. Wel ligt er voor zowel de jeugdgezondheidszorg als de Wet Oke echt een lokale verantwoordelijkheid in het voorzien van voor- en vroegschoolse educatie. Ik ben dus heel terughoudend om nu met regels van bovenaf te werken. Ik vind dat lokale partners, dus gemeenten, jeugdhulpinstanties en GGD's, onderling een goede manier van werken moeten zien te vinden die achterstanden in taalontwikkeling tegengaat.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik ben het heel erg met de Staatssecretaris eens. Ik zie die best practices ook, maar daartegenover zien we ook gemeenten die een minder stevige rol van het consultatiebureau in dat hele proces hebben. Ze hoeven dat van mij niet allemaal op dezelfde manier te doen, maar het lijkt mij niet verstandig om het helemaal los van elkaar te organiseren. Het is dus goed als de Staatssecretaris dat inderdaad onder de aandacht wil brengen van de VNG, op een manier waarop wij kunnen blijven volgen hoe zich dat ontwikkelt in de toekomst. Als we er dan in de toekomst weer met elkaar over praten, kunnen we kijken naar de ontwikkelingen: krijgt het consultatiebureau een belangrijkere rol in het proces of zien we juist ontwikkelingen de andere kant op?
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Ik had nog een vraag naar aanleiding van de motie-Grashoff over de bekostiging van onderwijs aan asielkinderen. De Staatssecretaris zegt dat hij inzichtelijk gaat maken wat de consequenties zijn. Wanneer kan de Kamer dat ontvangen?
Als ik het goed begrepen heb, zei de Staatssecretaris zojuist ook dat hij verwacht dat het voorstel om voor twee jaar een aparte regeling te maken, leidt tot grotere problemen voor asielkinderen. Zou hij dat nog eens verder willen uitleggen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik gaf zojuist aan dat ik die brief eind volgende week verwacht. Als ik in de brief die ik eigenlijk voor morgen had toegezegd wat extra vragen moet meenemen, hoop ik dat de Kamer mij een week respijt kan geven. Dan kan ik daarin wat meer dingen meenemen.
Ik zei niet dat de problemen voor asielzoekerskinderen daarmee groter worden, maar de financiële problematiek, het financieel beslag, wordt daarmee wel groter. Hoe kunnen we de extra kosten voor de opvang van asielzoekerskinderen in het onderwijs met zijn allen financieel dekken? Het moet immers een keer betaald worden.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dat kan inderdaad zo zijn, maar je creëert dan wel een regeling die overzichtelijker en helderder is, en die er ook voor zorgt dat er voor veel vluchtelingenkinderen wél bekostiging is na het eerste jaar. Maar wij komen hierop terug wanneer wij de brief van de Staatssecretaris ontvangen hebben. Het kan zomaar zijn dat de heer Grashoff dan de noodzaak ziet om nog iets met de motie te doen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de Staatssecretaris. Ik zie dat hij klaar is met antwoorden. Zijn er vragen van de leden blijven liggen? Als dat niet het geval is, kijk ik of de leden behoefte hebben aan een tweede termijn. Dat is het geval. Mijnheer Rog, als u erachter bent welke vraag was blijven liggen, neemt u die dan mee naar de tweede termijn?
De heer Rog (CDA):
Nee hoor, er is geen vraag blijven liggen. Ik wil even een opmerking over de orde maken. Er is een vraag gesteld over de ledenpeiling bij de VNG. Ik heb daarover een vraag gesteld aan de Staatssecretaris en hij heeft zonet naar u gewezen, voorzitter. Ik wil graag weten of er inmiddels contact is geweest.
De voorzitter:
Ik dacht ook even dat de Staatssecretaris naar mij verwees. Ik dacht: dat is wel een uiterst ongebruikelijke figuur. Maar hij verwees naar de voorzitter van de onderwijscommissie van de VNG. Dat was althans mijn conclusie. Ik check het even – de Staatssecretaris knikt – maar volgens mij heb ik zonet niet de opdracht gekregen om te gaan bellen.
De heer Rog (CDA):
Maar wellicht kunt u aan de Staatssecretaris vragen of er inmiddels contact is geweest met die voorzitter?
De voorzitter:
Dat gaan we straks in tweede termijn doen. Ik geef nu mevrouw Yücel het woord voor haar inbreng in tweede termijn. O, wacht even. De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, zouden we vijf minuten kunnen schorsen voor de tweede termijn? Ik zou even willen overleggen.
De voorzitter:
Ja, als u dat wilt.
De vergadering wordt van 12.46 uur tot 12.58 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Yücel van de Partij van de Arbeid voor haar tweede termijn.
Mevrouw Yücel (PvdA):
Voorzitter. Ik vraag een VAO aan, omdat ik toch over de bijstelling van de 10 miljoen aan achterstandsmiddelen voor 2017 niet het duidelijke perspectief heb gekregen dat de Staatssecretaris wil meewerken om dat terug te draaien, zodat scholen, ouders, kinderen en gemeenten duidelijkheid krijgen. Wij willen dus graag onze wens vanuit de Kamer kenbaar maken. Hopelijk komt daar ook een goede meerderheid uit. Wij vinden dit belangrijk omdat een meerderheid van de Kamer wil dat de achterstandsmiddelen zo veel mogelijk kinderen bereiken in alle gemeenten. We weten dat de huidige investering in achterstandsmiddelen juist omhoog moet, omdat heel veel rapporten, bijvoorbeeld over de tweedeling in het onderwijs, die signalen geven. Ook het SER-rapport is doorwrocht met wetenschappelijk onderzoek naar en bewijzen voor het belang van investeren in alle jonge kinderen. De huidige tien uur aan aanbod van voor- en vroegschoolse educatie zou zelfs omhoog moeten naar zestien uur. Dus laten we alsjeblieft de basis die we nu hebben, niet uithollen. Dat is mijn hartenkreet. Ik heb hierbij mijn VAO aangevraagd.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik me daar gewoon bij aan. Ik heb ook de termen «gelegenheidsargument» en «doelredenering» gebruikt. Ik vind echt dat de Staatssecretaris voorbijgaat aan de problematiek, die gisteren nog eens schrijnend helder is geworden en waarbij er, wat mijn fractie betreft, wel degelijk een relatie is met dit onderwerp. Ik doe dus graag mee aan dat VAO.
Ten slotte. De Staatssecretaris heeft aangeboden om een technische briefing te organiseren. Ik denk dat het heel verstandig is dat we even goed geïnformeerd worden over de manier waarop er wordt nagedacht over de nieuwe definities.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Het CDA staat nog steeds op het eerder ingenomen standpunt dat we niet moeten bezuinigen op het beleid rond het tegengaan van onderwijsachterstanden. Ik wil dus ook meedenken over een gedekte motie op dat punt.
Daarnaast ben ik nog benieuwd naar de uitkomst van de VNG-ledenpeiling, maar ik zeg daarbij dat ik wel overtuigd ben door de argumenten van de Staatssecretaris. Hij zegt dat we wel oog moeten hebben voor de ontwikkelingen rond die kinderen. Ik vind de combinatie van het niet door laten gaan van de bijstelling en het niet terugkijken naar hoe het acht jaar geleden gesteld was met de gewichtenkinderen maar het kijken naar de meest recente data, een fatsoenlijke en verstandige gang van zaken. Die data zijn in dit geval van vier jaar geleden.
De Staatssecretaris heeft mij niet gerustgesteld over het toetsen en testen van peuters. Ik hoop dat hij mij wil toezeggen dat hij daarop nog terugkomt bij de CBS-opdracht die hij heeft aangekondigd. Ik denk namelijk werkelijk dat we aandacht moeten hebben voor de ontwikkelingsfase van peuters en kleuters. Het jonge kind is geen schoolkind dat je makkelijk kunt testen. De ontwikkeling is grillig; dat weet iedereen die er verstand van heeft. Laten we dus alsjeblieft die arme kinderen niet overladen met allerlei testen en toetsen omwille van beleidsmakers die in hun naïviteit denken dat ze makkelijk hun ontwikkeling kunnen bijhouden. Dat moeten we niet doen. Ik hoop dat de Staatssecretaris wil handelen in de geest van de motie-Rog die hem daartoe heeft opgeroepen.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. In de aanloop naar dit debat was ik hoopvol gestemd, omdat ik dacht dat er een meerderheid was om de bezuiniging van tafel te halen. Ik moet helaas constateren dat dit een beetje op losse schroeven is komen te staan. Het is goed dat er in een VAO een Kameruitspraak zal worden gevraagd, maar goed, ik zal dan eens een inkijkje geven in de achterkamertjes. Als ik daar hoor wat voor eisen er allemaal aan worden gesteld, ben ik heel bang dat wij als afzonderlijke partijen weer in onze loopgraven gaan zitten en uiteindelijk nergens komen. Dat zou heel erg zijn, want het gaat hier om heel kwetsbare kinderen, die achterstanden hebben en waarin we echt zouden moeten investeren. Ik ga optimistisch de gesprekken in. De SP zal echt haar beste beentje voorzetten om hieruit te komen. We zullen zien wat hieruit komt. Ik ben blij dat de Staatssecretaris voor mij op papier gaat zetten hoe die artikelen en die miljoenen in detail zijn verdeeld en waaraan ze uitgegeven worden. Ik zie de Staatssecretaris alweer zijn hoofd schudden. Niet? De Staatssecretaris heeft mij wel degelijk een brief toegezegd over de manier waarop de eindejaarsmarge is ingevuld.
De SP overweegt nog om een motie in te dienen over de logopedische kennis op de consultatiebureaus. Ik wacht natuurlijk ook de brief van Staatssecretaris Van Rijn af.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Of iedereen weer in zijn loopgraven duikt als we iets doen aan de bezuinigingen op het onderwijsachterstandenbeleid, daar zijn we natuurlijk zelf bij. Voor ons staat voorop dat wij hiervoor een oplossing willen vinden. Ook GroenLinks denkt dus graag mee over een mooie motie die op steun van een meerderheid in deze Kamer kan rekenen.
Ik dank de Staatssecretaris voor zijn heldere en uitgebreide beantwoording, waardoor ik het nu kort kan houden. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd om andere experts te raadplegen over het aanpassen van de gewichtenregeling. Hij heeft gezegd dat hij inderdaad wil afstemmen met de Kinderombudsman en met verschillende onderwijsorganisaties. Ook naar het opleidingscriterium wordt gekeken. Hij wil nog niet vooruitlopen op de conclusies, maar in ieder geval vond ik dit al goed om te horen. Hoe en in welke mate een en ander veranderd moet worden, moet inderdaad onderzocht worden.
Over het onderwijs aan vluchtelingenkinderen verschillen wij van mening, maar de Staatssecretaris heeft ook aangegeven dat hij eind volgende week met een brief komt waarin hij inzichtelijk maakt wat de consequenties zijn. Als het VAO net na de brief komt, hebben wij in ieder geval nog de ruimte om indien nodig hierover nog een motie in te dienen.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris in ieder geval voor een aantal toezeggingen. Hij gaat de toewijzing van de middelen via passend onderwijs meenemen in de evaluatie van de Wet passend onderwijs. Ook gaat hij bij de VNG onder de aandacht brengen dat het belangrijk is om taalachterstanden via het consultatiebureau te identificeren en dat onderdeel te maken van het toelatingstraject naar extra ondersteuning.
Ik ben sowieso blij dat we een nieuwe indicator krijgen voor de gewichtenregeling. Ik zie uit naar de technische briefing om dit meer handen en voeten te geven. Het is belangrijk dat we daar met zijn allen achter staan, omdat we al een hele tijd uitspreken dat de huidige indicator niet naar wens werkt.
Wij vinden het te rechtvaardigen dat de Staatssecretaris het voorstel doet om het totale budget iets te laten afnemen. Want als we kijken naar de individuele situatie van de kinderen die nog overblijven, zien we dat daar een extra bijdrage van ruim 15% naartoe gaat. Bovendien gaat dat naar alle kinderen in alle gemeenten en niet voornamelijk naar de kinderen in de grotere gemeenten. Dat vinden wij heel belangrijk. Wij zouden dus het liefst zo snel mogelijk de nieuwe situatie als basis voor het vervolg gaan gebruiken, met dus niet 2009 maar 2013 als uitgangspunt. We moeten bekijken wat we daaraan kunnen doen. Ik zie in dat kader ook uit naar de brief over de manier waarop het bij de VNG is gelopen, waarom de heer Rog heeft gevraagd.
Ik snap wel dat er collega's zijn die zeggen: zou het niet goed zijn om een en ander nog even op te schorten tot we de nieuwe indicator hebben, om in één keer een heel nieuw systeem te laten ingaan? Dat begrijp ik, maar daar is momenteel geen dekking voor. Dat zou een eenmalige dekking van 10 miljoen betekenen. Als collega's daar een goede dekking voor vinden, ben ik bereid om daar zorgvuldig naar te kijken, maar ik vind het belangrijk dat wij die dekking zelf aangeven.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik sluit me graag aan bij de waarderende woorden van mijn collega's over de beantwoording door de Staatssecretaris. Die was helder en duidelijk. Ik ben nog wel benieuwd naar het volgende. Er komt nog de nodige informatie onze kant op. De Staatssecretaris noemde een aantal bedragen uit 2001 ten opzichte van bedragen die nu in feite door de scheefgroei toegekend worden. Is daar een completer overzicht van? Dat kan nu helpen bij de standpuntbepaling ten aanzien van het wel of niet laten doorgaan van de verlaging van het budget met 10 miljoen en ten aanzien van eventuele moties, maar ook straks rond de verdeelsystematiek. Kortom: het is voor mij relevante informatie voor de nadere besluitvorming. Ik vraag de Staatssecretaris om waar mogelijk dergelijke informatie beschikbaar te stellen op papier.
Over het ijkpunt van -8 jaar heb ik me een beetje verbaasd. Het is beleidsmatig uiterst ongebruikelijk om een ijkpunt zo ver terug in de tijd te leggen. Dat gebeurt nergens. Ik heb dat tenminste nog nooit meegemaakt in al die jaren dat ik bij het openbaar bestuur betrokken ben. Meestal is het t – 2 of zelfs t – 1. Als het meest recente jaar waarover er betrouwbare gegevens zijn, 2013 is, dan is er wat mij betreft geen discussie: dan is dat het ijkpunt. Ik vind dat je dat bestuurlijke principe geen geweld aan moet doen. Dat moet je niet eens willen. Die ruimte moet je wat mij betreft niet bieden. En ik ben een warm voorstander van technische briefings, alleen wordt het tijd dat onze fractie wat uitgebreid wordt, want het overkomt me nog weleens dat ik die moet laten schieten voor een debat of iets van dien aard. Maar goed, ook dat probleem lossen we hopelijk bij leven en welzijn binnen een jaar op!
De voorzitter:
Dank u wel. We kunnen gelijk door met de beantwoording in tweede termijn, denk ik.
Staatssecretaris Dekker:
Ja hoor.
De voorzitter:
Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Ik denk dat er nog een VAO komt, maar voordat ik daarop inhoudelijk kan reageren, zou ik de motie moeten zien. Ik heb nog wel een paar inhoudelijke reacties op concrete dingen die op tafel zijn gelegd.
De heer Rog vroeg naar het nieuwe CBS-model, de opdracht die we geven en hoe het zit met toetsen en testen. Ik kan de heer Rog onmiddellijk geruststellen, want het voordeel van het CBS-model is dat het niet gepaard gaat met individuele toetsen op schoolniveau. Dat gaat echt uit van kenmerken die het CBS in zijn statistieken en databanken heeft zitten. Zo kun je los van wat er op school gebeurt en veel meer kijkend naar leerlingkenmerken en achtergrondkenmerken, komen tot een voorspelling van het risico op achterstanden. Dat levert dus minder papierwerk en administratie op, maar het gaat ook niet gepaard met toetsen.
Mevrouw Siderius zag dat ik een beetje nee schudde toen zij wederom een invulling probeerde te geven aan mijn toezegging over artikelen en details. Dat ga ik allemaal niet doen. Wat ik heb toegezegd, is dat ik wil aangeven wat de financiële opgave is waar OCW voor staat en hoe die zich verhoudt tot de eindejaarsmarge. Mevrouw Siderius dacht dat daar ruimte in zat. Ik heb aangegeven dat dat niet zo is. Volgens mij moet ik die vraag beantwoorden. Dat zal ik doen in de brief van volgende week.
Ook zal ik in die brief ...
De voorzitter:
Eén seconde. Mevrouw Siderius, ik sta geen nieuwe discussie toe. Dit is de tweede keer dat het hierover gaat. Ga uw gang.
Mevrouw Siderius (SP):
Dit is ook de tweede termijn. Ik vraag de Staatssecretaris om informatie en eigenlijk zegt hij: ik wil u wel een beetje informeren, maar niet helemaal. Dat vind ik een beetje vreemd. Volgens mij heb ik als volksvertegenwoordiger gewoon recht op die informatie. Als de Staatssecretaris hier zegt dat hij niet alle informatie gaat geven, ga ik die boven water zien te krijgen via een ander middel dat volksvertegenwoordigers hebben. Ik verzoek de Staatssecretaris dus toch om dat hier gewoon even toe te zeggen. Dat scheelt mij een hoop werk en de Staatssecretaris hopelijk ook.
Staatssecretaris Dekker:
Dan moet mevrouw Siderius concreet zijn over wat zij wil weten. Ze vraagt nu om een soort tweede begroting. Dat gaan we niet in een week tijd doen. Dat vind ik ook echt te ongericht. Zij heeft de begroting van ons gekregen. Die informatie heeft zij. Als zij wil schuiven tussen begrotingsposten, is dat haar recht. Zij heeft het begrotingsrecht, dus dat kan zij doen. Als zij daar specifieke vragen over heeft, beantwoord ik die graag. Dat doe ik ook voor het lopende jaar, om aan te geven dat er niet nog ergens geld ligt dat vrij besteedbaar is, en dat die eindejaarsmarge hard nodig is om in de asielzoekersproblematiek te voorzien. Sterker nog: ook dan zijn we nog op zoek naar extra dekking, omdat we extra tekorten hebben. Dat maak ik graag voor mevrouw Siderius inzichtelijk, maar binnen een week een nieuwe begroting op tafel leggen met alles wat zij vraagt, is echt onmogelijk.
Mevrouw Siderius (SP):
De Staatssecretaris is echt een kei in overdrijven, want ik vraag natuurlijk niet om een nieuwe begroting. Dat heb ik ook niet gevraagd in mijn interruptie. Ik heb twee dingen gevraagd. De ene vraag ging over de eindejaarsmarge, waar die 184 miljoen in zat die naar artikel 91 is gegaan, waar 57 miljoen van af is gehaald. Daarvan blijft dus 126 miljoen over. Die wil ik uitgesplitst zien. Waar is dat geld aan besteed en onder welke artikelen valt dat? De tweede vraag ging over artikel 1. Daar is die 59,7 miljoen niet verplicht. Daarvan wilde ik ook weten waaraan dat besteed is en onder welke artikelen dat is gaan vallen. Dat is het enige wat ik vraag. Ik vraag niet om een nieuwe begroting, want de begroting heb ik inderdaad vorig jaar al gekregen.
Staatssecretaris Dekker:
Over de eindejaarsmarge kan ik een en ander aangeven, bijvoorbeeld hoe die wordt belegd. Ik zal ook bekijken wat er precies in artikel 1 zit, maar dat is wat anders dan de hele begroting nog eens doorspitten.
In de brief zal ik ook de cijfers meenemen waar de heer Bisschop naar vraagt. Hoe is de ontwikkeling geweest sinds de invoering van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid in 2009? Dan krijgt hij er een goed zicht op dat de ramingsbijstelling die nu in onze begroting zit, tegelijkertijd gepaard gaat met een hoger bedrag per leerlinggewicht.
Tot slot hebben de heer Rog en de heer Bisschop, maar misschien ook mevrouw Straus, het meest nadrukkelijk van deze commissie een aantal dingen gezegd over de herijking. Op basis van welke teldatum werken we? Dat gebeurt nu op basis van 2009. Ik vind dat persoonlijk ook te lang terug, dus ik zou dat graag willen actualiseren. Ook dat heb ik aan de VNG gevraagd, maar daar moet wel draagvlak voor zijn. Dat is ofwel draagvlak onder gemeenten, die dit ook een goed idee vinden en vinden dat we dit moeten doen, ofwel politiek draagvlak in de Kamer. Ik kreeg de vorige keer dat we hierover debatteerden de indruk dat de Kamer zei: doe dat nou maar niet. Maar als de Kamer tot een andere mening is gekomen, hoor ik dat graag, want ik denk dat een herverdeling tot een veel eerlijkere verdeling van de middelen leidt. De achterstandsmiddelen zullen daardoor meer terechtkomen bij de kinderen die ze het hardst nodig hebben. Ik zal de VNG vragen of zij ons inzicht wil geven in de ledenraadpleging die er kennelijk is geweest. Ik weet niet precies of dat zo is en ik ga natuurlijk ook niet over het antwoord dat de VNG gaat geven, maar we kunnen de vraag daar allicht neerleggen.
De voorzitter:
Mijnheer Rog, tot slot.
De heer Rog (CDA):
Dank daarvoor. Overigens hebben wij de vorige keer ook gezegd dat wij geen bezuiniging willen, omdat wij het goed willen houden waar het goed gaat. Tegelijkertijd willen we het ook voor de kleinere gemeenten goed hebben. Ik begrijp dat de systematiek van actualisatie in zichzelf al een effect heeft, nog los van eventuele overige wensen. Die gaan we later met elkaar bediscussiëren. Ik zie uit naar het antwoord en de brief van de Minister ... Ik bedoel de Staatssecretaris. We moeten niet op de zaken vooruitlopen.
Staatssecretaris Dekker:
Ook dat vergt een verkiezing!
De voorzitter:
Ik dank de Staatssecretaris en de leden voor het debat tot zover. We zijn bijna aan het eind. Laat ik vooral niet vergeten dat er een VAO is aangevraagd, met als eerste spreker mevrouw Yücel. Ik heb begrepen dat de leden dat VAO willen houden na het ontvangen van de brief van de Staatssecretaris. De toezegging daarover ga ik zo voorlezen. We zullen in de procedurevergadering nog even via de griffie bekrachtigen dat een technische briefing gewaardeerd wordt en kan worden ingepland.
Ik ga de toezeggingen voorlezen. Let u vooral goed op.
− Voor het zomerreces ontvangt de Kamer het onderzoeksrapport pre-COOL, waarin ook aandacht wordt besteed aan succesfactoren bij het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstanden.
− Bij de evaluatie van de Wet passend onderwijs in algemene zin zal worden nagegaan of de samenwerkingsverbanden taken als de verdeling van achterstandsmiddelen op zich kunnen nemen.
− In de eerder toegezegde brief over de benodigde extra dekking voor onderwijs aan vluchtelingenkinderen, die eind volgende week komt, zal worden meegenomen wat de omvang van de financiële opgave is voor OCW en hoe die zich verhoudt tot de eindejaarsmarge en het genoemde artikel 1.
− De Staatssecretaris zal bij de VNG het belang van de rol van consultatiebureaus bij de screening van taalachterstanden expliciet aan de orde stellen, en hoe zicht op de ontwikkeling in de tijd kan worden gehouden.
− De Kamer wordt geïnformeerd over de wijze waarop de VNG haar leden heeft geraadpleegd over de herverdeling van de middelen.
− De Kamer wordt geïnformeerd over de bedragen per leerling bij vve-middelen.
De heer Rog (CDA):
Ik heb een opmerking over de een-na-laatste toezegging, over zicht houden op de ontwikkeling. Ik had gevraagd of daarbij dan ook rekening wordt gehouden met de motie-Rog. Ik heb wat gehoord van de Staatssecretaris wat me geruststelde, maar ik hoor dat niet terug in de toezeggingen.
De voorzitter:
Over welke toezegging hebt u het?
De heer Rog (CDA):
De voorlaatste.
De voorzitter:
Over de consultatiebureaus?
De heer Rog (CDA):
Over de voortgang van de ontwikkeling. Het is de laatste of de een-na-laatste toezegging; die kan niet ver weg zijn.
De voorzitter:
De Staatssecretaris zegt toe dat hij bij de VNG het belang van de rol van consultatiebureaus bij de screening van taalachterstanden expliciet aan de orde zal stellen?
De heer Rog (CDA):
De volgende.
De voorzitter:
... en hoe zicht op de ontwikkeling in de tijd kan worden gehouden.
De heer Rog (CDA):
Juist, die. Of daarbij dan ook de positie van het jonge kind en de ontwikkelingsfase wordt betrokken.
De voorzitter:
Maar daarover gaat de toezegging toch?
Staatssecretaris Dekker:
Volgens mij zijn dat echt twee afzonderlijke dingen. Dit gaat om de rol die een consultatiebureau kan spelen bij het erop wijzen van scholen, ouders of gemeentelijke instanties dat het goed voor een kind zou zijn om naar de voorschool te gaan. Dat punt droeg mevrouw Straus aan.
De voorzitter:
We zijn aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de Staatssecretaris en zijn medewerkers en de leden. Ik dank de mensen op de publieke tribune en thuis voor hun belangstelling.
Sluiting 13.22 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27020-66.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.