27 017 Homo-emancipatiebeleid

Nr. 92 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE EN VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2012

Tijdens het 30-ledendebat over het wegpesten van homostellen op 8 februari 2012 (Handelingen II 2011/12, nr. 51, behandeling dertigledendebat over het wegpesten van homostellen) heeft de minister van Veiligheid en Justitie toegezegd u te berichten over de uitkomst van het overleg met de burgemeesters, Openbaar Ministerie en politie over discriminatoir wegpesten in de woonomgeving. Dit gesprek, dat tijdens het Algemeen Overleg Discriminatie van 21 december jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 39) bij uw Kamer is aangekondigd, heeft inmiddels plaatsgevonden. Hierbij wordt de toezegging u te informeren gestand gedaan. Tevens wordt met deze brief voldaan aan de toezegging van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel bij het 30-ledendebat van 8 februari jl., een schriftelijke reactie te geven op een aantal door het lid Van Klaveren aangehaalde rapporten.

Onderzoeken discriminatie en acceptatie LHBT’s

Het lid Van Klaveren refereerde aan een vermeende relatie tussen de «multiculturele samenleving» en «hedendaagse homohaat». Hij wees daarbij op de rapporten «Monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland (SCP – 2007)», «Gewoon anders (SCP – 2010)», «Als ze maar van me afblijven (UVA – 2009)» en «Geweld en agressie in het onderwijs (Research voor Beleid – 2004)». Bij de gevraagde analyse is tevens het rapport «Steeds gewoner, nooit gewoon» (SCP – 2010) betrokken.1

Uit het onderzoeksmateriaal komt een genuanceerd beeld naar voren. Internationaal gezien ligt de acceptatie van LHBT’s in Nederland verhoudingsgewijs hoog. Dit geldt in het algemeen voor de acceptatie van homoseksualiteit in West-Europese multi-etnische of multiculturele samenlevingen. Uit het onderzoek «Steeds gewoner, nooit gewoon» blijkt dat een groot deel van de gehele Nederlandse bevolking (91%) van mening is dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen vrij moeten zijn om hun leven te leiden zoals zij dat willen. Wel heeft een deel van de Nederlandse bevolking moeite met zichtbare homoseksuele uitingen. Met name onder orthodox-religieuze Nederlanders komt een negatieve houding tegenover homoseksualiteit relatief vaak voor (34%).

Op basis van het rapport «Gewoon anders» kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een negatievere grondhouding tegenover homoseksualiteit binnen bepaalde minderheidsgroepen in Nederland, met name waar het een huwelijk tussen homostellen betreft en het openlijk en het expliciet uitdragen van het homoseksualiteit. Dit geldt zowel voor orthodox Christelijke Nederlanders als voor de onderzochte migrantengroepen (Surinaamse, Turkse, Marokkaanse en Chinese Nederlanders). Wel geeft een ruime meerderheid van de onderzochte migrantengroepen in het onderzoek «Monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland» aan dat homoseksuelen vrij moeten zijn om hun leven te leiden zoals zij willen. Uit het al eerder aangehaalde rapport «Gewoon anders» blijkt dat de afwijzing van homoseksualiteit door veel niet-westerse Nederlanders wordt gelegitimeerd vanuit de religie, maar dat daarachter vaak traditionele opvattingen schuil gaan over huwelijk, familie en voortplanting, en over mannelijkheid en vrouwelijkheid.

Als het gaat om daders van discriminatoire uitingen en geweld, blijkt uit het onderzoek «Als ze maar van me afblijven», dat in Amsterdam verdachten van fysiek geweld vaak jongens tussen de 17 en 25 jaar zijn. Marokkaans-Nederlandse jongeren zijn binnen deze groep oververtegenwoordigd. De landelijke politiecijfers over deze periode (eerste helft 2008) geven aan dat in 14% van de gevallen door het slachtoffer een migrant als dader werd aangewezen. Geen van de geïnterviewde daders in het Amsterdamse onderzoek gaf aan een hekel te hebben aan homoseksuelen. De motieven van deze Marokkaans-Nederlandse daders zijn nagenoeg gelijk aan die van autochtoon-Nederlandse daders. Het meest genoemde argument (40%) om over te gaan tot geweld richting homo’s, was als de jongeren denken seksueel object te zijn van homomannen. Het rapport geeft aan dat het geweld van de daders niet religieus is geïnspireerd. Bijna alle geïnterviewden vonden dat homoseksualiteit bij de Nederlandse samenleving hoort.

Op grond van deze rapporten kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan over de religieuze of etnische achtergrond van verdachten of daders van geweld richting homoseksuelen of over een verband tussen percepties of gevoelens over homoseksualiteit en discriminerende uitingen of daden.

Bijeenkomst discriminatoir wegpesten

Zoals wij in het dertig-ledendebat van 8 februari jl. al hebben aangegeven is het onacceptabel dat het nog steeds voorkomt dat homostellen worden weggepest. Dit was voor de minister van Veiligheid en Justitie de concrete aanleiding om een gesprek aan te gaan op 14 februari jl. met verschillende burgemeesters en vertegenwoordigers van gemeenten die te maken hebben gehad met discriminatoir wegpesten, te weten Utrecht, Den Haag, Amsterdam, Delft, Oude IJsselstreek en Haarlem. Zij waren vergezeld van de betrokken officieren van justitie en politieambtenaren. Daarnaast namen aan het gesprek deel de voorzitter van het College van procureurs-generaal, de portefeuillehouder discriminatie van de Raad van Korpschefs en vertegenwoordigers van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit en van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De focus was gericht op de vraag of het huidige instrumentarium voor de aanpak van wegpesten toereikend is.

De bijeenkomst maakte zichtbaar dat het tegengaan van discriminatoir pestgedrag in de woonomgeving een lokale topprioriteit is en onacceptabel is. Het commitment van alle betrokkenen is groot. Alle partijen zijn het er over eens dat de aanpak van pestgedrag een lokale aangelegenheid is, die om maatwerk vraagt. Juist vanwege de lokale verantwoordelijkheid, de verschillen in de lokale situatie en de noodzaak om per situatie de juiste maatregelen te kunnen treffen bestaat er geen aanleiding deze aanpak te uniformeren.

Duidelijk is dat het fenomeen vraagt dat de lokale driehoek er bovenop zit, het gezag zich laat zien en de voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is een goede informatievoorziening binnen de gemeente cruciaal en communicatie tussen de betrokken instanties – en richting slachtoffers en de buurt – van essentieel belang.

De verschillende casussen zijn divers van aard. In sommige gevallen ligt een burenruzie ten grondslag aan de pesterijen, waarbij slachtoffers negatief worden bejegend op grond van hun religie, ras, seksuele oriëntatie of een andere reden. In andere gemeenten speelt zichtbaarheid van iemands godsdienst, ras of seksuele gerichtheid door de expressie van het slachtoffer een rol. Voor de aanpak is van belang dat de feitelijke gebeurtenissen goed worden vastgelegd en dat er sprake is van een goede dossieropbouw. Het selectief aanpakken van bepaalde vormen van discriminatie helpt niet om de problematiek het hoofd te bieden.

Er is geen sprake van een eenduidig beeld van de daders. In een aantal gemeenten heerst de idee dat bij pesterijen vanwege iemands homoseksuele gerichtheid vaker allochtone jongeren de oorzaak vormen, in andere casussen gaat het om divers samengestelde groepjes rondhangende jongeren of over directe buren. Er zijn zorgen omtrent groepjes kinderen onder de 12 jaar die pestgedrag vertonen, vooral omdat de ouders van deze kinderen veelal slecht aanspreekbaar zijn op het gedrag van hun kinderen.

In beginsel volstaan de wettelijk beschikbare instrumenten om pestgedrag in de woonomgeving tegen te gaan. Gemeenten hebben een aantal goede praktijken en creatieve instrumenten met elkaar gedeeld. Hieruit is naar voren gekomen dat verschillende instrumenten worden ingezet, zoals gedragsaanwijzingen op basis van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, cameratoezicht, opnameapparatuur, een alerteringsysteem voor slachtoffers, aware-kastjes met een opvolgingsprotocol, lokagenten, een mobiele politiepost of het inzetten van de ME. Deze instrumenten dragen bij aan een veilige leefomgeving. De inzet van deze instrumenten blijft echter een lokale aangelegenheid en de lokale overheden dienen hierin zelf hun keuzes te maken.

De deelnemers aan de bijeenkomst hebben aangegeven dat zij de bestaande wettelijke mogelijkheden en huidige bevoegdheden – vooruitlopend op een strafrechtelijke veroordeling – nog beter kunnen en zullen verkennen.

Voor strafrechtelijke vervolging is het van belang dat de politie signalen herkent, discriminatie vroegtijdig signaleert en zich bewust is van de strafrechtelijke mogelijkheden. Slachtoffers kunnen dan aangifte doen. Om een goed beeld te krijgen van de omstandigheden van het geval, is het aan de wijkagent om vroegtijdig contact te leggen met de melders. De wijkagent dient snel zicht te krijgen op de dadergroep en de kwestie snel op te schalen naar het Regionaal Discriminatie Overleg en de lokale driehoek. Bij discriminatie van LHBT’s kan ook Roze in Blauw een waardevolle rol spelen, door de wijkagent in positie te brengen de juiste maatregelen te nemen, door kennis van het milieu waarbinnen het slachtoffer zich beweegt in te brengen en om het vertrouwen van het slachtoffer te winnen.

Zodra er sprake is van vervolging is het van belang dat politie en OM gemeenten en slachtoffers tijdig informeren over de voortgang van strafrechtelijke trajecten. Dat geldt ook voor procedures bij de rechtbank. Het gemeentebestuur dient hiervan direct op de hoogte te zijn.

In het gesprek gaven de gemeenten voorts aan de bestaande mogelijkheden nog beter te zullen benutten. Wij blijven hierover met elkaar in gesprek. Daarnaast zullen de bestaande mogelijkheden om groepsbelediging aan te pakken, de anonieme getuige in te zetten, huisuitzettingen te realiseren, te korten op sociale voorzieningen en gegevens uit te wisselen in lijn met de privacywetgeving, samen nader worden verkend.

Wij informeren u hierover in de aangekondigde voortgangsbrief discriminatie dit najaar.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers


X Noot
1

Wij verwijzen hier ook graag naar het rapport «Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen van Movisie», dat voorzien van een beleidsreactie door onze voorgangers op 7 december 2009 aan uw Kamer is zonden (TK2009–2010, 27 017, nr. 58).

Naar boven