Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26902 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26902 nr. 3 |
In het raamwerk van de herziening van de luchtvaartwetgeving (zie Kamerstukken II 1995/96, 24 513, nrs 1–3) is het nu voorliggende wetsvoorstel het derde op rij. Dit voorstel geeft invulling aan titel 6.5 en titel 6.6 van hoofdstuk 6 van de nieuwe wet. In dit hoofdstuk zullen alle bepalingen met betrekking tot het vervoer en de vervoerde personen en goederen bijeen worden gebracht. Het gaat daarbij om de diverse vormen van vervoer en de daarbij behorende vergunning of toestemming, alsmede de door de luchtvaartmaatschappijen te berekenen tarieven. Daarbij is tevens van belang het onderscheid tussen het intracommunautaire vervoer en het overige vervoer. Deze onderwerpen zullen een plaats krijgen in de titels 6.1 tot en met 6.4.
In de voorliggende voorgestelde titels 6.5 en 6.6 worden de regels met betrekking tot die categorieën van vervoer, die bijzondere regels vergen gehercodificeerd. Het gaat daarbij om het vervoer van gevaarlijke stoffen en het vervoer van dieren.
Verder zullen de overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk als economisch delict worden aangemerkt, dit in afwijking tot nu toe van de overige hoofdstukken van deze wet maar in overeenstemming met gelijksoortige bepalingen in andere wetgeving. Het gaat hierbij om overtredingen, welke direct de economische mededinging raken en de overtreder ten onrechte in een gunstige concurrentiepositie plaatsen ten opzichte van degene, die zich aan de regelgeving houdt.
Ten slotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt op enkele andere punten de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet aan te vullen.
§ 1 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op dit moment is het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht geregeld op basis van artikel 76, eerste lid, onderdelen a en c, van de Luchtvaartwet. De uitwerking van deze bepalingen voor zover het vervoer van gevaarlijke stoffen betreft, is neergelegd in artikel 97, tweede lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart (R.T.L.) en in de daarop gebaseerde (ministeriële) Regeling vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht 1988.
Op het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht zijn met name van toepassing Annex 18 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago) en de op die Annex gebaseerde Technische Voorschriften, alsmede operationele voorschriften van de gezamenlijke Europese luchtvaartautoriteiten, Joint Aviation Authorities (JAA).
Mede als gevolg van het internationale karakter van de Nederlandse luchtvaart is het aantal nationale regels beperkt en is verreweg de meeste van toepassing zijnde regelgeving te vinden in de Annex 18 en de Technische Voorschriften. Deze laatste zijn geïmplementeerd in de nationale regelgeving op het niveau van de reeds genoemde ministeriële regeling.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verdeling van de verschillende elementen van de regelgeving over de wet en de lagere regelgeving te herschikken. Het komt erop neer dat artikel 97, tweede lid van het RTL op wetsniveau wordt verankerd en dat een aantal voorschriften van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht,waarin thans de Technische Voorschriften zijn verankerd, deels op wetsniveau en deels op het niveau van een algemene maatregel van bestuur wordt vastgelegd.
Vanuit een oogpunt van toegankelijke regelgeving is in bijgaand wetsvoorstel een duidelijke wettelijke basis neergelegd voor regelgeving op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij is, voor zover de eigen aard van de luchtvaart dat toelaat, aangesloten bij de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). Hiermee wordt bereikt, dat zowel op het luchtvaartgedeelte als op het aansluitende inlandtransportgedeelte zoveel mogelijk dezelfde soort regelgeving van toepassing is. In dit verband zij tevens verwezen naar de Kamerstukken II 1993/94, 23 250, nr. 5, pag's 4 en 5, waar ingegaan wordt op de beoogde harmonisatie van internationale voorschriften teneinde onnodige verschillen tussen de verschillende vervoerstakken te elimineren, alsmede op de samenwerking van de diverse inspectiediensten die betrokken zijn bij de controles op de naleving van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De definitie van gevaarlijke stoffen, zoals die in het voorstel is opgenomen, is afgeleid van de definitie uit de Technical Instructions for the Safe Transport of Dangerous Goods by Air. Deze Technische Instructies zijn opgesteld door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) welke bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109)is ingesteld. De Technische Instructies bevatten de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. De Technische Instructies zullen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd.
Voorts is wat de wetgevingssystematiek betreft in dit voorstel van wet bepaald dat gevaarlijke stoffen in beginsel niet mogen worden vervoerd, met uitzondering van een aantal stoffen mits daarbij aan nader te stellen regels wordt voldaan (art. 6.51).Deze systematiek sluit in materiële zin aan bij die van de WVGS. De beperking van de reikwijdte van titel 6.5, Vervoer van gevaarlijke stoffen, sluit geheel aan bij de WVGS.
Naast de regeling van het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht wordt in titel 6.5 ook een regeling voorgesteld met betrekking tot de erkenning van natuurlijke personen en rechtspersonen, die zich bezig houden met het vervoer van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van radioactieve stoffen. Het is verboden de desbetreffende handelingen – het gaat om (doen of laten) vervoeren en ten vervoer aanbieden – te verrichten als de betrokkene daartoe niet erkend is.
De bevoegdheden die door middel van een erkenning worden verleend zijn de navolgende:
– ten vervoer aanbieden (A-erkenning);
– doen of laten vervoeren (B-erkenning);
– optreden als grondafhandelaar (C-erkenning);
– vervoeren van gevaarlijke stoffen (D-erkenning);
– optreden in plaats van een derde als afzender en verpakker en daarbij de publiekrechtelijke verantwoordelijkheden van de afzender overnemen (E-erkenning).
De E-erkenning is bedoeld voor tussenpersonen die zendingen verzorgen van particulieren of bedrijven die slechts incidenteel zendingen van gevaarlijke stoffen voor vervoer door de lucht aanbieden. Deze erkenning sluit aan op het verbod om niet-erkend gevaarlijke stoffen ten vervoer aan te bieden. Immers, zonder deze erkenning zouden incidentele afzenders hetzij zelf voor een enkele zending een volledige erkenning moeten verkrijgen, hetzij noodgedwongen afzien van luchtvervoer.
De kosten die voor het verlenen van een erkenning in rekening worden gebracht bedragen ongeveer f 200,–. De erkenning, voor zover het gaat om vervoer etc. van radioactieve stoffen (klasse 7), zal in hoofdzaak inhouden, dat voldaan wordt aan de terzake geldende internationale regelgeving zoals geïmplementeerd in het op de Kernenergiewet gebaseerde Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
Tenslotte wordt in dit kader voorzien in een erkenningsregeling van in het buitenland erkende natuurlijke of rechtspersonen, die voldoen aan gelijkwaardige eisen.
Het erkenningensysteem zal niet gelden voor handelingen, verricht door personeel van de krijgsmacht. Zulks verdraagt zich niet met de taakuitoefening door de krijgsmacht. Ook een onder de huidige regelgeving bestaand erkenningensysteem is om die reden niet van toepassing op de krijgsmacht.
Zoals in de Inleiding reeds is opgemerkt, wordt op grond van de daar aangegeven reden voorgesteld overtreding van de regels met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht aan te merken als economisch delict. Een tweede reden hiervoor is de aansluiting bij de WVGS, die ook onder de werking van de Wet economische delicten is gebracht. Daarmee wordt bereikt, dat voor het gehele vervoerstraject hetzelfde strafrechtelijke regime zal gelden.
Met het toezicht op de naleving van de desbetreffende bepalingen zullen op grond van artikel 11.1 van de wet de ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie worden belast. Voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen met luchtvaartuigen van de krijgsmacht zal het Korps Militaire Controleurs Gevaarlijke Stoffen worden belast met toezicht. Aan de betreffende ambtenaren zal op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten eveneens de opsporing van overtredingen worden opgedragen.
Het vervoer van dieren met luchtvaartuigen vindt zijn basis in artikel 76, eerste lid, onderdeel j, van de Luchtvaartwet, uitgewerkt in artikel 97 van de RTL en in een ministeriële regeling. Het vervoer van dieren is echter in hoofdzaak geregeld in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Stb. 1992, 585) en in de daarop steunende uitvoeringsbepalingen. De regeling voor het dierenvervoer op grond van de Luchtvaartwet heeft de facto dan ook een aanvullend karakter.
Dit betekent dat de krachtens de Wet luchtvaart op te nemen regels voor dit vervoer eveneens een aanvullend karakter zullen hebben. Deze regels zullen, evenals nu het geval is, betrekking hebben op de veiligheid van het vervoer. In concreto betreft het constructie- en indelingseisen van het interieur van het luchtvaartuig en de belading hiervan, alsmede aanvullende eisen met betrekking tot de dierenbegeleiders.
Voorgesteld wordt voor de te regelen materie in de wet een basis te scheppen, waarbij voorzien wordt in de bevoegdheid voor de Minister van Verkeer en Waterstaat om in overeenstemming met de Minister van Landbouw , Natuurbeheer en Visserij nadere regels te stellen. De reden hiervoor is dat het een materie betreft die nogal technisch en gedetailleerd is. Tevens wordt hiermee aansluiting gezocht bij de bevoegdheidsverdeling in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren(Regeling dierenvervoer).
Tenslotte wordt voorgesteld op grond van de in paragraaf 1 vermelde motivering ook de overtredingen van de bepalingen inzake het dierenvervoer onder de werking van de Wet op de economische delicten te brengen.
§ 3 Gevolgen voor het bedrijfsleven
Het toelatingsregime tot de markt inzake het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen is reeds in 1984 ontwikkeld in samenwerking met de sector en is ook geaccepteerd door de verschillende betrokken brancheorganisaties op dit terrein. De circa 500 houders van een erkenning «luchtvervoer gevaarlijke stoffen»( afzenders, vrachtagenten, grondafhandelingsagenten en luchtvaartmaatschappijen)worden derhalve momenteel al met de huidige erkenningsregeling en de daarmee samenhangende technische voorschriften geconfronteerd. Er kan derhalve gesteld worden dat het voorliggende voorstel van wet geen administratieve lastenverzwaring voor het bedrijfsleven met zich mee brengt. Dit geldt eveneens met betrekking tot de in rekening te brengen tarieven voor erkenningen en ontheffingen, zoals thans vastgelegd in de Regeling Tarieven Rijksluchtvaartdienst 1998. Deze zullen, afgezien van een eventuele inflatiecorrectie, niet stijgen.
Door grotere kennis en bewustwording van de risico's en gevaren met betrekking tot het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen bij betrokken medewerkers in de luchtvaartsector kan het aantal schadegevallen aan verpakkingen en luchtvaartuigen afnemen, hetgeen een positieve invloed kan hebben op zowel het milieu als de transportkosten.
Met betrekking tot het vervoer van dieren door de lucht bevat het voorstel geen materiële wijzigingen.
§ 4 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Het bereiken van het doel dat met deze regelgeving wordt beoogd, wordt in sterke mate beïnvloed door het toezicht op de naleving daarvan. Omdat het niet in acht nemen van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht zeer ernstige gevolgen kan hebben, is een intensief en effectief toezicht op de naleving van de voorschriften en opsporing van overtredingen van het grootste belang. De Wet luchtvaart biedt dan ook aan de ambtenaren die met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen daarvan zijn belast een pakket van adequate bevoegdheden. Vervolgens zal er evenals dat thans het geval is aan het toezicht en de opsporing veel aandacht worden besteed.
Naast de Rijksverkeersinspectie(RVI) zijn nog andere diensten, zoals de Douane, de Marechaussee en de Luchtvaartpolitie mede belast met het toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. In het belang van eenheid van beleid zal door de RVI worden voorzien in de coördinatie van de handhavingsactiviteiten terzake van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aantal toezichthoudende diensten zal overigens zo veel mogelijk worden beperkt. Ten slotte zal de bevoegdheid terzake van het openen van verpakkingen van gevaarlijke stoffen en het nemen van monsters,gelet op de daartoe benodigde ervaring en deskundigheid, slechts toekomen aan de RVI en het Korps Militaire Controleurs Gevaarlijke Stoffen. Door middel van overleg met het Openbaar Ministerie zal afstemming tussen het beleid inzake opsporing en uitvoering van de handhaving plaats vinden.
Het voorstel van wet zal niet speciaal gepaard gaan met een intensivering van de handhavingsinzet. De laatste jaren is de hanhavingsinzet reeds geïntensiveerd in de vorm van een aanzienlijke uitbreiding van het aantal inspecteurs bij de RVI dat zich bezighoudt met het toezicht op de naleving van de weten regelgeving inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. Wat betreft de gevolgen voor de belasting van de rechterlijke macht zal het voorstel naar het zich laat aanzien geen verandering brengen. Ten slotte zij vermeld dat de complexiteit van de rechtszaken door dit voorstel niet beïnvloed wordt.
Dit voorstel van wet is genotificeerd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ingevolge Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994,235), is het voorstel van wet eveneens gemeld aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
II Artikelsgewijze toelichting
Met de definitie van gevaarlijke stoffen is inhoudelijk aangesloten bij artikel 1, onderdeel b, van de WVGS. De restgroep onder 9° wijkt af van dezelfde groep onder 12° in de WVGS. Deze afwijking vloeit voort uit de aansluiting bij de in 1 genoemde internationale voorschriften. Een aantal goederen, dat op zich niet schadelijk is, kan bij vervoer door de lucht echter wel gevaar opleveren, bijvoorbeeld vanwege een magnetisch veld, zoals dynamo's.
In artikel 2.3, zesde lid, onderdeel h, is de basis voor de vergoeding van de kosten van het theorie- en praktijkexamen reeds opgenomen. Dit is begrepen onder «de handelingen ten behoeve van de aanvraag tot afgifte van het bewijs van bevoegdheid». In de praktijk is echter gebleken dat dit aanleiding geeft tot misverstanden. Om die reden is besloten de vergoeding voor de kosten van het afleggen van het theorie- en praktijkexamen explicieter dan voorheen op te nemen in artikel 2.3, zesde lid, onderdeel h.
Typecertificaten en bewijzen van luchtwaardigheid kunnen ook vernieuwd worden. Deze wijziging strekt ertoe dat ook voor de vernieuwing procedurele regels gesteld worden.
Deze wijziging maakt mogelijk dat erkenningen ook gedeeltelijk geschorst kunnen worden.
Onderdeel c is exact gelijk aan onderdeel d, zodat onderdeel c geschrapt kan worden.
Ingevolge het voorgestelde artikel zijn het vervoer van splijtstoffen, ertsen, waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen, en radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Kernenergiewet uitgezonderd. Het betreft hier een materie, die met uitzondering van de erkenningen als bedoeld in artikel 6.55, geheel door laatstgenoemde wet wordt bestreken.
Het neerleggen tijdens het vervoer wordt onder de werkingssfeer van het voorstel van wet gebracht om toezicht mogelijk te maken gedurende de fase van het transportproces waarin de stoffen kortstondig worden opgeslagen in afwachting van verder vervoer. Tevens wordt voorkomen dat zowel de Wet luchtvaart als de Wet milieugevaarlijke stoffen (betreffende verpakkingen en etikettering), waaraan niet tegelijkertijd voldaan kan worden, van toepassing zijn op deze fase van het transport.
Voorts zij vermeld dat het verbod van het vervoer van bepaalde stoffen met een luchtvaartuig ook geldt wanneer deze gevaarlijke stoffen niet in het luchtvaartuig worden vervoerd, maar zich daarbuiten bevinden, zoals de uitwendige lading – de zogenaamde «underslung loads» – onder helikopters.
Onder dit verbod wordt mede verstaan het vervoeren van niet gedeclareerde en zonder als zodanig geïdentificeerde gevaarlijke stoffen.
Dit artikel is de basis voor de verdere uitwerking van de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. Wat betreft de verschillende onderdelen kan nog het volgende worden opgemerkt.
Ad c. In veruit de meeste gevallen zullen gevaarlijke stoffen maar een (klein) deel van de lading vormen. Dit betekent, dat beladingsvoorschriften zich niet kunnen beperken tot gevaarlijke stoffen, maar tot de gehele lading van het desbetreffende toestel. Hetzelfde geldt voor samenladingsvoorschriften. Het gaat niet alleen om beïnvloeding van gevaarlijke stoffen onderling, maar ook om de invloed van gevaarlijke stoffen op andere op zich niet gevaarlijke stoffen.
Ad f. Hieronder vallen alle aanduidingen e.d. op de verpakking, die verband houden met de inhoud van het desbetreffende collo, voorschriften omtrent belading, bescherming tegen weersinvloeden, etc.
Ad g. Ook aan voertuigen met behulp waarvan gevaarlijke stoffen worden geladen en gelost moeten eisen kunnen worden gesteld. Het gaat hierbij onder meer om de wagentjes op de luchtvaartterreinen, waarmee de lading naar en van de luchtvaartuigen worden gebracht. Gedacht moet worden aan de sterkte van de koppelstangen, opstaande randen om de laadbak, zodat de colli er niet af vallen tijdens het transport, e.d.
Ingevolge het vierde lid wordt het handelen in strijd met de krachtens de eerste drie leden gegeven voorschriften strafbaar gesteld.
Dit artikel bevat een stelsel van ministeriële erkenningen voor opleidingsinstituten voor het afnemen van examens inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht.
Het komt regelmatig voor dat passagiers en leden van het boordpersoneel gevaarlijke stoffen in hun koffers of handbagage meevoeren, zoals bijvoorbeeld vullingen voor gasbranders, vuurwerk en gasaanstekers. Het aan boord brengen van die stoffen brengt een aanzienlijke gevaarzetting met zich mee. Gelet op dit feit wordt voorgesteld dergelijke handelingen strafbaar te stellen en daar de nodige bekendheid aan te geven, hetgeen naar verwachting een preventieve werking zal hebben. Voorgesteld wordt om overtreding van de strafbaar gestelde feiten te kwalificeren als commune niet economische delicten. Dit is geschied in onderdeel L.
Ingevolge de eerder genoemde Technische Voorschriften van ICAO bestaat er een verplichting tot het melden van voorvallen ter zake van het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht aan de bevoegde autoriteit.
Het tweede lid van dit artikel biedt, in het licht van de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie informatiestroom luchtvrachtdocumentatie («Commissie Hoekstra») de mogelijkheid om formulieren te ontwikkelen opdat meldingen van voorvallen op gesystematiseerde wijze geschieden. Het gebruik van formulieren kan de analyse van zowel de afzonderlijke voorvallen, als de statistische verwerking van een reeks voorvallen over een bepaalde periode optimaliseren. Voorts wordt de bevoegdheid gecreëerd om procedurele voorschriften vast te kunnen stellen, zoals het tijdstip waarop gemeld moet worden.
Met het oog op het zoveel mogelijk beperkt houden van de administratieve verplichtingen voor het bedrijfsleven is afgestemd met de meldplicht van ongevallen en ernstige incidenten aan de Raad voor de Transportveiligheid, die bestaat ingevolge artikel 28, eerste lid van de Wet Raad voor de Transportveiligheid. Op het moment van inwerkingtreding van het voorliggende voorstel, zal toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 28, vijfde lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid. Ingevolge dit artikellid kan bij algemene maatregel van bestuur de meldverplichting van die wet opgeheven worden in de gevallen waarin krachtens een andere wettelijke regeling,in casu het voorliggende artikel 6.61, een verplichting tot melding bestaat.
De bepalingen van titel 6.5 van de Wet luchtvaart zijn op grond van het eerste lid van artikel 10.6 naar analogie met de WVGS niet van toepassing op internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen met luchtvaartuigen, die vervoer verrichten ten behoeve van de krijgsmacht. Onder internationaal vervoer wordt verstaan vervoer waarbij de bestemming van de te vervoeren goederen in een ander land ligt Hierbij doet het niet ter zake of de luchtvaartuigen eigendom zijn van de krijgsmacht of dat deze door de krijgsmacht bijvoorbeeld zijn geleased. Daarom is in de wetstekst voor het houderschap gekozen. Door de krijgsmacht aan derden uitbesteed vervoer valt wel onder de werking van deze titel.
Conform de WVGS is ook het vervoer van gevaarlijke stoffen met luchtvaartuigen van een krijgsmacht van een andere mogendheid uitgezonderd. Deze luchtvaartuigen vallen geheel onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie. Op deze luchtvaartuigen worden dan ook de internationale militaire voorschriften toegepast.Op grond van artikel 10.7, eerste lid, dienen terzake bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te worden gegeven.
Betreft het eerste lid van artikel 10.6 uitsluitend het internationale vervoer met militaire luchtvaartuigen, de overige leden van het artikel hebben betrekking op het nationaal vervoer met militaire luchtvaartuigen.Het voorstel van wet maakt ten aanzien van dat vervoer een onderscheid tussen ontplofbare stoffen en andere gevaarlijke stoffen. In het tweede lid is een uitzondering opgenomen voor het nationaal vervoer van ontplofbare stoffen of voorwerpen door de krijgsmacht. Reden hiervoor is, dat voor het vervoer van dergelijke stoffen en voorwerpen (wapens en munitie) voor de krijgsmacht specifieke regels gelden. In het kader van het onderhavige wetsvoorstel zullen deze regels hun basis vinden in artikel 10.7, tweede lid. De thans terzake geldende regels zullen daarbij als uitgangspunt worden gehanteerd.
Een uitzondering is voorzien voor wat betreft artikel 6.54. Dit betekent dat die bepaling (de bevoegdheid voor, in casu de Minister van Defensie, om te bepalen dat vervoer van gevaarlijke stoffen door militaire luchtvaartuigen uitsluitend van en naar door deze aangewezen luchtvaartterreinen geschiedt) geldt voor het nationaal vervoer van alle gevaarlijke stoffen, met inbegrip van ontplofbare stoffen of voorwerpen.
Het derde lid, dat voortvloeit uit operationele eisen, is complementair aan artikel 10.7, derde lid, onder k, dat de basis vormt voor het geven van regels inzake het nationaal vervoer van ontplofbare stoffen of voorwerpen die behoren tot de operationele uitrusting of het wapensysteem van het militaire luchtvaartuig of tot de uitrusting van personen die daarmee worden vervoerd, alsmede voor het uitzonderen van bepaalde stoffen van deze regels.
Ingevolge artikel 10.6, vierde lid, is het vereiste van een erkenning als bedoeld in artikel 6.55 voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met militaire luchtvaartuigen niet van toepassing omdat dat vervoer door Defensie-personeel geschiedt en dus (behoudens uitbesteding) niet – zoals in de civiele luchtvaart – door derden. Deze uitzondering is beperkt tot het nationaal vervoer van gevaarlijke stoffen, niet zijnde ontplofbare stoffen en voorwerpen. Voor internationaal vervoer volgt de niet-toepasselijkheid van artikel 6.55 uit het eerste lid van artikel 10.6, voor nationaal vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen uit het tweede lid van dat artikel.
Samenvattend is de situatie ten aanzien van het vervoeren van gevaarlijke stoffen door de krijgsmacht als volgt. Ten aanzien van het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van ontplofbare stoffen en voorwerpen, geldt niet titel 6.5, doch zullen ingevolge artikel 10.7 voorschriften worden gegeven, waarbij internationale militaire voorschriften bepalend zullen zijn.
Voor wat betreft nationaal vervoer van gevaarlijke stoffen moet onderscheid worden gemaakt tussen ontplofbare stoffen en andere gevaarlijke stoffen.
Ten aanzien van het nationaal vervoer van ontplofbare stoffen is van titel 6.5 alleen artikel 6.54 van toepassing; voor dit vervoer zullen afzonderlijke regels worden vastgesteld op basis van artikel 10.7. Voor de andere (dan ontplofbare) stoffen geldt titel 6.5. Er zijn evenwel twee uitzonderingen. In de eerste plaats vindt artikel 6.51 geen toepassing ten aanzien van gevaarlijke stoffen die behoren tot de operationele uitrusting of het wapensysteem van het luchtvaartuig of die behoren tot de uitrusting van vervoerde personen. Voorts is artikel 6.55 (erkenningsregeling) niet van toepassing.
Met deze wijziging wordt een onbedoelde beperking van de toezichtsbevoegdheid ongedaan gemaakt.
Door middel van artikel II wordt beoogd te regelen dat ingevolge de Luchtvaartwet verleende erkenningen, aanwijzingen en ontheffingen hun geldigheid behouden op het moment van inwerkingtreding van dit voorstel van wet. Het ligt overigens wel in de bedoeling het bestand van erkenningen binnen een periode van zes maanden op te schonen door middel van een kostenloze omwisseling van erkenningsdocumenten.
In artikel III wordt een gebruikelijk overgangsregime voorgesteld voor de behandeling van aanvragen om erkenningen, aanwijzingen en ontheffingen, alsmede de afhandeling van beroepen terzake, welke dateren van voor de inwerkingtreding van het voorliggende voorstel van wet.
Afhandeling daarvan zal geschieden overeenkomstig de Luchtvaartwet.
Overeenkomstig de systematiek van de Wet op de economische delicten vormt een delict terzake van het overtreden van artikel 6.62, tweede lid, door onderbrenging in artikel 1, onder 4°, van die wet een overtreding, zulks naar analogie van vergelijkbare wetgeving.
De bepalingen betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in artikel 1a ondergebracht, dit naar analogie van de WVGS. Het gaat hierbij om milieudelicten.
Ingevolge het huidige artikel 17 van de Luchtvaartwet is het niet mogelijk de overtreding van voor het houden van luchtvaartvertoningen gegeven voorschriften met een strafsanctie te handhaven.
Artikel 62, derde lid, van de Luchtvaartwet bepaalt immers dat slechts de overtreding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschrift, mits dat uitdrukkelijk als een strafbaar feit is aangemerkt, kan worden bestraft.
Met het oog hierop wordt artikel 17 van de Luchtvaartwet zodanig aangevuld dat daarin een bepaling wordt opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gegeven waaraan moet worden voldaan bij het aanvragen van een vergunning en bij het geven van een luchtvaartvertoning of luchtvaartwedstrijd.
Deze bepaling wordt dan de wettelijke basis voor een te nemen algemene maatregel van bestuur op grond waarvan een ministeriële regeling kan worden gegeven waarin voorschriften zullen worden opgenomen waaraan bij het aanvragen van een vergunning en bij het houden van een luchtvaarvertoning of luchtvaartwedstrijd moet worden voldaan.
In die regeling zal dan ook worden aangegeven van welke feiten de overtreding een strafbaar feit zal zijn.
Dit artikel wordt wenselijk geacht omdat thans nog niet geheel is te overzien of alle artikelen van het voorliggende voorstel tegelijkertijd in werking zullen kunnen treden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26902-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.