Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 augustus 2017
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om
een nadere toelichting op mijn antwoord dat gemeenten geen BIT-advies kunnen vragen
(Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2158) bericht ik u als volgt.
De oprichting van het BIT is een van de maatregelen uit de kabinetsreactie op het
Eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten (Kamerstuk 33 326, nr. 13). Op voorstel van de Tijdelijke commissie ICT-projecten is het BIT een voorziening
die binnen het Rijk is ingericht ten behoeve het toetsen van grote, risicovolle ICT-projecten
van de ministeries en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, zoals bedoeld
in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het BIT heeft derhalve
geen bevoegdheid om te adviseren over ICT-projecten bij gemeenten.
In mijn antwoord heb ik ook verwezen naar het Instellingsbesluit voor het BIT. Daarin
is het proces vastgelegd dat is ingericht met betrekking tot de advisering en de reactie
daarop. Dit proces is geheel geënt op de bestuurlijke inrichting van de rijksoverheid
en sluit niet aan op de inrichting van de medeoverheden. Het BIT legt haar bevindingen
vast in een advies dat wordt aangeboden aan de verantwoordelijke bewindspersoon. Deze
biedt het advies – voorzien van een bestuurlijke reactie – binnen vier weken aan de
Tweede Kamer aan, die het BIT-advies kan betrekken bij het uitvoeren van haar controlerende
taak. Ook vanuit dit perspectief is advisering van gemeenten door het BIT niet mogelijk.
Ten slotte hebben gemeenten hun eigen, autonome bevoegdheid voor het vaststellen en
uitvoeren van hun ICT-beleid en derhalve ook een eigen verantwoordelijkheid voor het
inrichten van de democratische controle daarop. Derhalve is er binnen de huidige bestuurlijke
verhoudingen geen rol voor mijn ministerie, noch voor het BIT.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk