26 488
Behoeftestelling vervanging F-16

nr. 26
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN DEFENSIE EN VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 januari 2005

1. Inleiding

In aanvulling op de jaarrapportage 2003 bent u op 25 juni jongstleden geïnformeerd over de laatste stand van zaken in het JSF-programma en over de gevolgen van de laatste ontwikkelingen voor de «business case» (Kamerstuk 26 488, nr. 21). In het daaropvolgende algemeen overleg van 30 juni is op uw verzoek een analyse van de parameters van de «business case» toegezegd, nadat van Lockheed Martin een schriftelijke onderbouwing van de omzetverwachtingen voor de Nederlandse industrie zou zijn ontvangen. Inmiddels is een brief van Lockheed Martin ontvangen (zie bijlage)1 en is de analyse uitgevoerd.

Met de brief van 25 juni bent u geïnformeerd over de wijzigingen in het Amerikaanse JSF-programma. Deze zijn nodig omdat de extra ontwerpinspanning in verband met de noodzakelijke gewichtsreducties voor met name de «Short Take Off and Vertical Landing» (STOVL) variant meer tijd vergde. De gewichtsproblemen bij de STOVL zijn inmiddels – rekening houdend met een onzekerheidsmarge – bijna opgelost. Dit zal ook leiden tot een gewichtsreductie voor de «Conventional Take Off and Landing» (CTOL) variant, het type waarin Nederland geïnteresseerd is. De planning van het herontwerp tot nu toe is op 14 oktober 2004 goedgekeurd door de Amerikaanse «Defense Acquisition Board».

2. De essentie van de «business case»

Voor de deelname aan de ontwikkelingsfase (SDD) is in 2002, ten tijde van het SDD-besluit, een «business case» uitgewerkt waarin alle uitgaven en inkomsten voor participatie en kopen «van de plank» door middel van discontering in de tijd vergelijkbaar zijn gemaakt. In de berekening van de «business case» is het uitgangspunt gehanteerd dat meedoen aan de SDD-fase de belastingbetaler niet meer mag kosten dan wanneer de JSF «van de plank» zou worden gekocht. De berekening leverde een financieel tekort op, dat met een toezegging van de Nederlandse industrie is gedicht. Deze toezegging behelst de afdracht aan de Staat van een nader te berekenen percentage van de uiteindelijke JSF-gerelateerde productieomzet. Deze toezegging is vastgelegd in de medefinancieringsovereenkomst van 5 juni 2002. In 2002 is het afdrachtpercentage tot 1 juli 2008 vastgelegd op 3,5. Afgesproken is het afdrachtpercentage voor de periode 1 juli 2008 tot en met 31 december 2052 opnieuw vast te stellen door de «business case» in 2008 opnieuw te berekenen. Op basis van de dan beschikbare informatie zullen het uiteindelijke financiële tekort en een geactualiseerde omzetbasis, waarover wordt afgedragen, worden berekend. Het dan berekende, nieuwe afdrachtpercentage zal vanaf dat moment gelden «for better and for worse».

Zowel voor de overheid als voor de industrie zijn de uitgangspunten in de «business case» nog met allerlei onzekerheden omgeven. Toch is het wel mogelijk om, abstraherend van andere variabelen, aan te geven in welke richting het afdrachtpercentage beweegt indien één bepaalde variabele wijzigt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het om een exercitie gaat op basis van de kennis van nu. In de loop der tijd kunnen zich nog allerlei wijzigingen voordoen die het beeld kunnen beïnvloeden. Aan deze analyses kan daarom geen voorspellende waarde worden toegekend.

In de brief van 25 juni jongstleden hebben we de recente ontwikkelingen in het JSF-programma in beschouwing genomen, waarbij in kwalitatieve zin de effecten op het afdrachtpercentage zijn gepresenteerd. Tegen de achtergrond van de kanttekening in de voorgaande alinea worden die effecten in deze brief gekwantificeerd. In hoofdstuk 3 wordt het in 2002 berekende tekort in de «business case» gepresenteerd. In hoofdstuk 4 wordt op grond van recente ontwikkelingen het effect op het door de industrie te dichten tekort herberekend. Daarna wordt in hoofdstuk 5 bezien of er aanleiding is de omzetprognoses van de Nederlandse industrie aan te passen, mede op basis van de recente brief van Lockheed Martin. De brief van Lockheed Martin bevat twee bijlagen met commercieel vertrouwelijke informatie, die niet bekend mag worden bij derden, in het bijzonder de industrie in Nederland en in het buitenland. Dit heeft alles te maken met de Amerikaanse wetgeving1 die industriële partijen uitsluit van deelname in gevallen dat zij een kennisvoorsprong hebben verkregen. Indien u behoefte heeft aan de onderliggende stukken bij de brief, kunnen wij u in een vertrouwelijk overleg een toelichting op deze informatie geven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 het effect op het afdrachtpercentage gepresenteerd. In hoofdstuk 7 volgt een aanvulling op de gevoeligheidsanalyse, waarvan de resultaten u eerder op 8 en 9 april 2002 (kamerstukken 26 488, nr. 13 en nr. 14) werden toegestuurd. In de gevoeligheidsanalyse zijn enkele aanvullende«upward» en «downward» onzekerheden voor de «business case» doorgerekend. De brief wordt in hoofdstuk 8 afgesloten met conclusies.

3. Het «gat» in de «business case» ten tijde van het SDD besluit

In de brief van 8 april 2002 zijn de parameters voor de «business case» als volgt gedefinieerd.

ParameterWaarde
Dollarkoers voor de SDD bijdrage (in €)1,15
Dollarkoers voor de inkomsten van de overheid (in €)1,15
Dollarkoers voor de inkomsten van de industrie (in €)1,00
Nederlandse SDD bijdrage (M$ in lopende prijzen)800
CDP* kosten (M$ prijspeil 2001)4 008
SDD kosten (M$ in lopende prijzen)30 200
SDD kosten (M$ prijspeil 2001)27 540
Totaal aantal te produceren JSF's4 500
Totaal aantal JSF's voor exportlanden1 390
Aantal toestellen door Nederland te verwerven85
Vervangingsperiode2012–2025
Kans op vrijstelling ontwikkelingskosten voor «plankkopers»50%
Toeslag organisatiekosten voor «plankkopers»5%

* Concept Demonstration Phase

Op basis van deze waarden is in de bijlage van de brief van 8 april 2002 het saldo van de «business case», uitgedrukt in netto contante waarden, destijds als volgt gepresenteerd:

OmschrijvingBedrag in M€, netto contant
Nederlandse SDD bijdrage– 663
Vrijstelling ontwikkelingskosten171
Royalty's115
Organisatiekosten148
Berekende «gat» in de «business case»– 229
Bijdrage Nederlandse industrie191
Voorlopige bijdrage EZ42
Saldo14

1 Er ontstaat een saldo ten opzichte van de eerste berekening van de «business case» die van 11 februari 2002 dateert.

4. De effecten van recente ontwikkelingen op het «gat» in de «business case»

Bij onderstaande berekeningen is eerst het effect van de lagere dollarkoers becijferd, waarbij de overige effecten als gevolg van de recente programmawijzigingen buiten beschouwing zijn gelaten. Vervolgens zijn op basis van de lagere dollarkoers de effecten van de programmawijzigingen berekend.

Dollarkoers. In 2002 is de «business case» berekend met een dollarkoers van $ 1 = € 1,15, zowel voor de SDD-bijdrage als voor de overheidsinkomsten en -voordelen. In de brief van 25 juni jl. is bij de bepaling van de effecten op de «case» uitgegaan van de toenmalige plandollarkoers van $ 1 = € 1. Dit geldt echter niet voor de SDD-bijdrage omdat deze reeds bij de ondertekening van de SDD MoU in 2002 is afgedekt met termijndollars van $ 1 = € 1,05587. Ten opzichte van de situatie in 2002 is de SDD-bijdrage afgenomen (vanwege de termijndollarkoers). De inkomsten en voordelen (ontwikkelingskostenvoordeel, royalty's en organisatiekosten) zijn met de in de brief van 25 juni jl. gebruikte plandollarkoers van $ 1 = € 1 eveneens afgenomen. Per saldo heeft deze dollarkoers een negatief effect van € 2 miljoen netto contant op het door de industrie te dichten tekort (zie onderstaande tabel).

Het effect van een dollarkoers $1 = €1 op het tekort in de «business case»

OmschrijvingBedrag in M€, netto contant
Nederlandse SDD bijdrage– 608
Vrijstelling ontwikkelingskosten149
Royalty's100
Organisatiekosten128
Berekende tekort in de «business case»– 231
Bijdrage Nederlandse industrie (3,5%)191
Voorlopige bijdrage EZ42
Huidig saldo2
Saldo in brief van 8 april 20024
Verschil in saldo– 2

De koers van de dollar is inmiddels echter verder gezakt. De dagkoers is op dit moment $ 1 = € 0,76 en in de miljoenennota is een nieuwe dollarkoers van $ 1 = € 0,83 gehanteerd. Omdat we de huidige stand van zaken van de «business case» willen weergeven, gaan we thans voor de basisberekening uit van de dagkoers van $ 1 = € 0,76. Met deze dollarkoers is sprake van een negatief effect van € 91 miljoen netto contant op het door de industrie te dichten tekort (zie onderstaande tabel).

Het effect van een dollarkoers $1 = €0,76 op het tekort in de «business case»

OmschrijvingBedrag in M€, netto contant
Nederlandse SDD bijdrage– 608
Vrijstelling ontwikkelingskosten114
Royalty's76
Organisatiekosten98
Berekende tekort in de «business case»– 320
Bijdrage Nederlandse industrie (3,5%)191
Voorlopige bijdrage EZ42
Huidig saldo– 87
Saldo in brief van 8 april 20024
Verschil in saldo– 91

Verhoging van de ontwikkelingskosten. Als gevolg van de recente ontwikkelingen zijn de ontwikkelingskosten voor de JSF gestegen van $ 30,2 naar $ 40,5 miljard in lopende prijzen (van $ 27 540 naar $ 36 933 miljard in prijspeil 2001). Zoals gemeld in onze brief van 25 juni jongstleden (Kamerstuk 26 488 nr. 21) betaalt Nederland niet mee aan deze hogere kosten. In de jaarrapportage over het jaar 2002 (Kamerstuk 26 488 nr. 17) is u gemeld dat de eindafrekening voor de «Concept Demonstration Phase» (CDP-fase: de fase die vooraf is gegaan aan de SDD fase) $ 4,2 miljard bedraagt (prijspeil 2001). De in de stuksprijs te verwerken ontwikkelingskosten (de «Non Recurring Costs»: CDP + SDD) zullen hierdoor stijgen. Omdat Nederland niet zal meebetalen aan de hogere kosten van de SDD-fase en omdat ons land bij aankoop van de JSF geen ontwikkelingskosten hoeft te betalen, wordt het voordeel voor Nederland in vergelijking met kopen «van de plank» in deze rekenexercitie € 33 miljoen netto contant groter bij een dollarkoers van $ 1 = € 0,76.

De verhoging van het SDD-budget heeft, bij een gelijk blijvend aantal vliegtuigen voor export, geen gevolgen voor de door Nederland te ontvangen royalty's. De hogere SDD-kosten hebben bij een gelijkblijvende Nederlandse bijdrage weliswaar tot gevolg dat het Nederlandse aandeel in de ontwikkeling van de JSF afneemt, maar dit heeft geen effect op het door Nederland te ontvangen bedrag aan royalty's per geëxporteerd vliegtuig, omdat de ontwikkelingskosten op de kale stuksprijs navenant toenemen.

Toeslag voor organisatiekosten. Bij kopen «van de plank» via de Amerikaanse overheid worden organisatiekosten in rekening gebracht, de zogenoemde toeslag voor «Foreign Military Sales». Deze toeslag wordt berekend over de kale stuksprijs en de in de stuksprijs verrekende toeslag voor de gemaakte ontwikkelingskosten («Non Recurring Costs»). Als gevolg van algemene kostenstijgingen en de recente programmawijzigingen is de kale stukprijs gestegen naar $ 45,2 miljoen (zie kamerstuk 26 488 nr. 21, d.d. 25 juni 2004). Ook is sprake van een stijging van de «Non Recurring Costs» als gevolg van de recente programmawijzingen. Dit heeft een verhogend effect op de organisatiekosten van € 20 miljoen netto contant.

Het effect van de lagere dollarkoers, de hoger geworden ontwikkelingskosten en de hogere kale stuksprijs op het tekort in de «business case». De genoemde ontwikkelingen hebben per saldo een negatief effect van (€ 91 miljoen – € 33 miljoen – € 20 miljoen =) € 38 miljoen (netto contant) op het berekende tekort in de «business case». In de onderstaande tabel zijn de resultaten samengevat.

Het effect van de lagere dollarkoers ($ 1 = € 0,76) de hogere ontwikkelingskosten en de hogere kale stuksprijs op het tekort in de «business case»

OmschrijvingBedrag in M€, netto contant
Nederlandse SDD bijdrage– 608
Vrijstelling ontwikkelingskosten147
Royalty's76
Organisatiekosten118
Berekende tekort in de «business case»– 267
Bijdrage Nederlandse industrie191
Voorlopige bijdrage EZ42
Huidig saldo– 34
Saldo in brief van 8 april 20024
Verschil in saldo– 38

Voor de overige in de «business case» gepresenteerde parameters geldt dat zij geen werkelijke veranderingen hebben ondergaan, zodat andere aannames dan in de oorspronkelijke «business case» nu niet aan de orde zijn. Hieronder worden de redenen hiervoor uiteengezet.

Totaal aantal te produceren vliegtuigen. In de medefinancieringsovereenkomst is afgesproken dat de aanname over het totaal aantal te produceren vliegtuigen zal worden bepaald aan de hand van de prognoses van de Amerikaanse overheid. De Amerikaanse overheid heeft op 5 maart 2004 verklaard dat de prognoses voor het totaal aantal te produceren vliegtuigen niet zijn aangepast naar aanleiding van de huidige programmawijzigingen. Ook het geschatte aantal vliegtuigen voor export is gelijk gebleven (1390 stuks). Daarom wordt het in de «business case» gehanteerde totaal aantal te produceren toestellen niet veranderd (4500 stuks).

Aantal door Nederland te verwerven vliegtuigen. Vanwege algemene kostenstijgingen en programmawijzigingen is de kale stuksprijs van de JSF van 2002 tot nu gestegen van $ 38,1 miljoen naar $ 45,2 miljoen; een stijging van bijna 19% (prijspeil 2002). De verhoogde kale stuksprijs zal een belangrijke rol spelen bij de vaststelling van het aantal vliegtuigen dat Nederland zal afnemen. Daarentegen is nu ook sprake van een dollarkoers die gunstiger is dan die waarvan in 2002 in de berekening is uitgegaan ($ 1 = € 1,15); een daling ten opzichte van de gehanteerde dagkoers ($ 1 = € 0,76) van bijna 34%. De invloed van de kale stukprijs en de dollarkoers op het verwervingsbesluit kunnen pas worden overzien nadat de kwantitatieve behoefte van Nederland en, op basis hiervan, het taakstellende budget voor de verwerving is vastgesteld. Het verwervingsbesluit, inclusief de bepaling van de kwantitatieve behoefte, is thans in voorbereiding. Er is op basis van de kennis van nu geen reden om, vooruitlopend op dit besluit, het rekenvoorbeeld van 85 toestellen te wijzigen.

Vervangingsperiode. Als gevolg van de programmawijzigingen zal de levering van JSF's aan Nederland naar verwachting vanaf 2011 mogelijk zijn. Bij de berekening van de «business case» in 2002 is reeds voorzichtigheidshalve uitgegaan van een vervanging vanaf 2012. De nadere bepaling van de gewenste vervangingsperiode maakt deel uit van de verwervingsvoorbereiding en is thans onderwerp van studie. Na afronding van deze studie en besluitvorming hierover kan een uitspraak worden gedaan over de gewenste vervangingsperiode. Afhankelijk hiervan zal worden bezien of aanpassing van de vervangingsperiode in de berekening van de «business case» noodzakelijk is. Vooralsnog hoeft de vervangingsperiode echter niet te worden aangepast naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in het JSF programma.

Kans op vrijstelling ontwikkelingskosten voor «plankkopers». In de basisberekening van 2002 is als uitgangspunt gehanteerd dat landen die de JSF «van de plank» kopen, een kans van 50% hebben om een vrijstelling te krijgen voor de betaling van ontwikkelingskosten op de stuksprijs. Er zijn thans geen ontwikkelingen te melden die het noodzakelijk zouden maken om dit uitgangspunt te wijzigen.

Conclusie. Resumerend leveren de recente ontwikkelingen – naar de huidige inzichten en onder de gegeven aannames – per saldo een negatief effect op van € 38 miljoen (netto contant) op het door de Nederlandse industrie te dekken tekort. In onderstaande tabel zijn de wijzigingen van de parameters en de gevolgen voor de «business case» samengevat.

ParameterKamerbrief van 8-4-2002Huidige waarde
Dollarkoers voor de SDD bijdrage1,151,05 587*
Dollarkoers voor de inkomsten van de overheid (in €)1,150,76
Dollarkoers voor de inkomsten van de industrie (in €)1,000,76
Nederlandse SDD bijdrage (M$ in lopende prijzen)*800800
CDP kosten (M$ prijspeil 2001)4 0084 200*
SDD kosten (M$ in lopende prijzen)30 20040 500
SDD kosten (M$ prijspeil 2001)27 54036 933
Totaal aantal te produceren JSF's4 5004 500
Totaal aantal JSF's voor exportlanden1 3901 390
Aantal toestellen door Nederland te verwerven8585
Vervangingsperiode2012–20252012–2025
Kans op vrijstelling ontwikkelingskosten voor «plankkopers»50%50%
Toeslag organisatiekosten voor «plankkopers»5%5%

Het effect van de gewijzigde parameters op het tekort in de «business case In M€, netto contant

Nederlandse SDD bijdrage– 663– 608*
Vrijstelling ontwikkelingskosten171147
Royalty's11576
Organisatiekosten148118
Berekende tekort in de «business case»– 229– 267
Bijdrage Nederlandse industrie191191
Voorlopige bijdrage EZ*4242*
Saldo4– 34
Verschil in saldo – 38

* Deze getallen in de «business case» liggen vast; de overige parameters en uitkomsten kunnen aan veranderingen onderhevig zijn.

5. Omzetprognoses voor de Nederlandse industrie

Met onze brief van 25 juni jongstleden hebben wij geconcludeerd dat er op grond van het resultaat tot dan toe en de omzetprognoses van Lockheed Martin (brief van 20 mei 2004 die u 4 juni 2004 is toegezonden) onvoldoende aanwijzingen waren om het volume van de omzetverwachtingen in de «business case» te herzien. Voorts stelden we vast dat de productie als gevolg van de programmawijzigingen een jaar later aanvangt, waardoor de omzetafdracht van de Nederlandse industrie aan de Nederlandse overheid langer op zich laat wachten. De brief van Lockheed Martin van 20 mei liet nog een aantal vragen onbeantwoord. Deze vragen hadden onder meer betrekking op de totale productieomzetverwachting en de concrete onderbouwing daarvan.

Om antwoord te krijgen op deze vragen heeft op 22 juni 2004, voorafgaand aan het algemeen overleg op 30 juni, de staatssecretaris van Economische Zaken gesproken met de heer Burbage, Executive Vice President and General Manager JSF Program Integration van Lockheed Martin. De heer Burbage sprak toen zijn volste vertrouwen uit in het realiteitsgehalte van de $ 8 miljard aan productieomzetverwachting voor de Nederlandse industrie in het JSF-programma. Hij zegde toe na de zomer met een nadere schriftelijke onderbouwing te zullen komen.

Op 8 september heeft de staatssecretaris van Economische Zaken Lockheed Martin bezocht. Zij stelde zich op de hoogte van de voortgang in het programma en bracht het belang van de Nederlandse industriële participatie nogmaals nadrukkelijk over het voetlicht.

Op 29 september jongstleden heeft de staatssecretaris van Economische Zaken een brief van Lockheed Martin ontvangen. Deze brief gaf echter niet op alle gestelde vragen antwoord, waarna Lockheed Martin haar brief heeft ingetrokken. Een hoge ambtelijke delegatie (Economische Zaken, Defensie en Financiën) bezocht vervolgens begin november Lockheed Martin om de omzetverwachtingen voor de Nederlandse industrie in detail te bespreken. In deze gesprekken heeft Lockheed Martin veel – en vaak vertrouwelijke – informatie verstrekt die aan de behoefte aan informatie van de Nederlandse delegatie tegemoet kwam.

In een gesprek op 19 november 2004 heeft de heer Burbage de staatssecretaris van Economische Zaken nogmaals verzekerd dat Lockheed Martin vertrouwen heeft in de omzetverwachtingen voor de Nederlandse industrie. Dit is bevestigd in de brief van 6 december aan de staatssecretaris van Economische Zaken. In deze brief heeft Lockheed Martin het in mei jongstleden geschetste beeld van de omzetverwachtingen uitgewerkt.

• De door Lockheed Martin gegeven indicatie voor de omzetverwachting van de Nederlandse industrie in ontwikkelingswerk en «Low Rate Initial Production» (LRIP) bedraagt $ 800 miljoen.

• De mogelijkheden voor inschakeling in de productiefase zijn gebaseerd op 5500 vliegtuigen1 (6000 vliegtuigen min ± 500 vliegtuigen uit de LRIP). Lockheed Martin deelt deze mogelijkheden in drie categorieën in.

• De eerste categorie betreft mogelijke productiecontracten, voortvloeiend uit contracten die Nederlandse bedrijven reeds in de SDD-fase hebben verworven. Op basis van deze SDD-contracten maken deze bedrijven goede kans op de productiecontracten. De waarde hiervan wordt door Lockheed Martin geschat op $ 2,3 miljard.

• De tweede categorie betreft productiecontracten die ook voortvloeien uit de SDD-fase, maar waarvoor tot nu toe nog geen SDD-contract is verworven. Over deze SDD-contracten is Lockheed Martin nu in onderhandeling met Nederlandse en buitenlandse bedrijven of zijn er offertegesprekken gaande. Lockheed Martin schat dat Nederlandse bedrijven in deze categorie voorshands een potentiële productieomzet van $ 4,9 miljard zouden kunnen halen.

• De derde categorie betreft contracten die nu nog niet in de detailplanning van het programma zijn opgenomen. De waarde van deze mogelijkheden bedraagt volgens Lockheed Martin tussen $ 2 miljard en $ 4 miljard.

Zowel voor de tweede als de derde categorie geldt dat aan de Nederlandse delegatie op vertrouwelijke basis inzicht is verschaft in de laatste stand van de mogelijke werkpakketten. Voortschrijdend inzicht, de voortgang in het programma en de wijzigingen in het ontwerp waren voor Lockheed Martin aanleiding ons op nadrukkelijk verzoek nu een gedetailleerd beeld te schetsen van de totale productieverwachting en de daarin opgenomen werkpakketten. Voor alle categorieën geldt voorts dat de Nederlandse industrie volgens het principe van «best value» moet blijven werken om in aanmerking te komen voor contracten.

Appreciatie van de door Lockheed Martin geïndiceerde omzetverwachting voor de Nederlandse industrie. Wij hebben de door Lockheed Martin geïndiceerde omzetverwachting geanalyseerd. Vervolgens is deze omzetverwachting voorgelegd aan de Nederlandse industrie om te beoordelen of zij de door Lockheed Martin geschetste mogelijkheden en de daaraan gekoppelde omzetverwachtingen realistisch acht. Beide analyses (overheid en industrie) leiden tot de verwachting dat de door Lockheed Martin in februari 2002 geschetste productieomzetverwachting van $ 8 miljard haalbaar is. Er is dus thans geen reden om de productieomzetverwachting te veranderen. De omzetprognose van Lockheed Martin is uiteraard geen garantie dat deze omzetten metterdaad zullen worden gerealiseerd. Dit zal zowel van de industrie als van de overheid in de komende tijd aanzienlijke inspanningen blijven vergen. De industrie zal in ieder geval competitieve aanbiedingen moeten (blijven) doen. Wij zullen de ontwikkeling van de totale omzetverwachting en van de individuele werkpakketten nauwgezet blijven volgen.

6. Effect op het afdrachtpercentage

In 2002 (brief 8 april 2002) bedroeg het tekort in de «business case» € 229 miljoen. De bijdrage van de Nederlandse industrie berustte oorspronkelijk op een bedrag van € 191 miljoen; het resterende deel van het toen berekende tekort is afgedekt met een voorlopige bijdrage van het ministerie van Economische Zaken. In 2008 wordt het «gat» in de «business case» herberekend en zal het definitieve afdrachtpercentage voor de industrie worden vastgesteld. Zoals al is geconcludeerd, vergroot de huidige dollardagkoers van € 0,76 op dit moment het «gat» in de «business case» met € 91 miljoen. Rekening houdend met deze dollarkoers wordt het «gat» als gevolg van de hogere ontwikkelingskosten en de hogere kale stuksprijs weer € 53 miljoen kleiner. Per saldo wordt het tekort in de «case» dus vergroot met € 38 miljoen van € 229 tot € 267 miljoen. Het door de Nederlandse industrie te dichten tekort is dus als gevolg van de recente ontwikkelingen € 76 miljoen (€ 267–€ 191 miljoen) groter geworden. Voorts stellen wij nu vast dat er vooralsnog geen aanwijzingen zijn om het volume van de omzetverwachting aan te passen. Door de verschuiving van de «Full Rate Production» (FRP) van 2012 naar 2014 zal de omzetafdracht echter wel later beginnen, waardoor de omzet in netto contante waarde afneemt met € 7 miljoen. Met deze ontwikkelingen is het afdrachtpercentage op dit moment berekend op 6,74%.

De industrie is expliciet op deze effecten gewezen om geen misverstanden te laten bestaan over de risico's van dit traject voor het bedrijfsleven, vooral als het gaat om de ontwikkeling van de dollarkoers. De Nederlandse industrie heeft te kennen gegeven zich bewust te zijn van de risico's van de dollarkoers (dus ook een lage) voor het afdrachtpercentage. Het NIFARP gaat ervan uit dat naast de invloed van de dollarkoers er ook andere factoren van belang zijn, die in 2008 op basis van de dan bekende feiten en prognoses worden vastgesteld. Het NIFARP heeft de staatssecretaris van Economische Zaken medegedeeld dat zij er vertrouwen in heeft het JSF project en de «business case» met succes te kunnen voltooien.

Conclusie. Op basis van de thans beschikbare informatie, dat wil zeggen de dagkoers voor de Amerikaanse dollar, de recente ontwikkelingen in het JSF-programma en de momentopname van de omzetprognoses, concluderen wij dat een tussentijdse berekening van de business case leidt tot een toename van het eerder berekende «tekort» met (€ 267–€ 229=) € 38 miljoen en tot een toename van het afdrachtpercentage voor de Nederlandse industrie van (6,74–3,5=) 3,24 procentpunt. De toename van het tekort en van het afdrachtpercentage wordt niet veroorzaakt door de wijzigingen in het JSF-programma (deze wijzigingen hebben zelfs een verlagend effect van € 53 miljoen netto contact), maar door de fors gedaalde dollarkoers. Of de thans beschikbare informatie ook een goed beeld geeft van de omstandigheden in 2008 kan niet worden voorspeld. Diverse parameters kunnen tot die tijd nog significant veranderen. In het volgende hoofdstuk wordt aan de hand van een gevoeligheidsanalyse van de belangrijkste variabelen een beeld gegeven van de richting waarin het tekort en het afdrachtpercentage zich de komende jaren zouden kunnen bewegen.

7. Gevoeligheidsanalyse

De uitgangspunten in de «business case» zijn zowel voor de overheid als voor de industrie nog met allerlei onzekerheden omgeven. Met de brief van 8 april 2002, aangevuld met de brief van 9 april 2002, is voor de onderkende «downward» en «upward» onzekerheden een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waarbij de effecten op het afdrachtpercentage van deze onzekerheden zijn gepresenteerd. In deze brief geven wij de resultaten van een gevoeligheidsanalyse voor drie parameters, te weten de dollarkoers, de omzetverwachting voor de Nederlandse industrie en het aantal te produceren vliegtuigen.

Hogere en lagere dollarkoers. In de basisberekening wordt uitgegaan van de huidige dagkoers van $ 1 = € 0,76 in plaats van de in 2002 gehanteerde koers van $ 1 = € 1,15. In de brief van 25 juni jongstleden zijn we uitgegaan van de toen voorgeschreven plandollarkoers van $ 1 = € 1. De recente ontwikkelingen in het programma hebben bij deze koerspariteit een positief effect van 0,49 procentpunt op het in 2002 vastgestelde afdrachtpercentage van 3,5%. Daarom concludeerden we in juni jl. zeer behoudend dat de ontwikkelingen in het JSF-programma naar verwachting geen verhogend effect zouden hebben op het afdrachtpercentage.

In de miljoenennota figureert thans een dollarkoers van € 1 = $ 1,20 ofwel $ 1 = € 0,83. Tot 2008 kan de dollarkoers nog door allerlei omstandigheden wijzigen. Om de gevoeligheid van de «case» voor zowel de «upward» als «downward» onzekerheden van de dollarkoers in beeld te brengen, is in aanvulling op de in 2002 uitgevoerde gevoeligheidsanalyse de «business case» ook doorgerekend met een dollarkoers van € 0,7 en € 0,6 («downward» onzekerheid), alsmede een dollarkoers van€ 0,83, € 0,9 en € 1,0 («upward» onzekerheid). De resultaten zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Dollarkoers in €Tekort in de «case» In M€Netto contantVerandering t.o.v. het afdrachtpercentage van 6,74% (percentage op basis van de huidige dagkoers van de dollar)
1,0– 159– 3,73
0,9– 204– 2,43
0,83– 235– 1,34
0,76– 267
0,7– 294+ 1,31
0,6– 339+ 4,11

Hogere en lagere omzetverwachting voor de Nederlandse industrie. Een onzekere factor bij de verwerving van (ontwikkelings-) contracten voor de Nederlandse industrie zou de strenge Amerikaanse exportregelgeving kunnen zijn. Door deze regelgeving zouden de Nederlandse bedrijven wellicht minder contracten kunnen verwerven dan thans wordt verwacht. De ontwikkelingscontracten maken geen deel uit van de productiegerelateerde omzet waarover de industrie moet afdragen. Echter, vanwege de met deze contracten verkregen kennis en ervaring vormen zij wel de basis voor een goede kans op de verwerving van productiecontracten. Mocht het aantal ontwikkelingscontracten tegenvallen, dan zou dit er toe kunnen leiden dat de productieomzetverwachting moet worden verlaagd. Een andere reden voor een verlaging van de productieomzetverwachting zou kunnen zijn dat de Nederlandse industrie minder competitief blijkt te zijn dan thans wordt aangenomen. De Nederlandse concurrentiepositie zou bijvoorbeeld kunnen worden verzwakt door een aanhoudend lage dollarkoers. Tijdens recente besprekingen met Lockheed Martin is echter ook aan de orde gekomen dat er sprake zou kunnen zijn van hogere omzetverwachtingen omdat door de extra ontwerpinspanning voor de JSF nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de Nederlandse industrie en omdat de Nederlandse industrie in de afgelopen twee jaren op een aantal gebieden competitief is gebleken. Daarom is, in aanvulling op de in 2002 uitgevoerde gevoeligheidsanalyse, de «business case» doorgerekend voor een kleinere en een grotere dan thans verwachte productieomzet van de Nederlandse industrie bij een gelijkblijvend aantal van 4500 toestellen. In de onderstaande tabel wordt het effect van deze onzekerheid op het afdrachtpercentage weergegeven bij zowel een hogere als een lagere productieomzetverwachting van respectievelijk € 1 miljard, € 2 miljard en € 3 miljard.

Stijging/Daling productieomzetverwachtingIn M$ t.o.v. $ 8 mrdVerandering t.o.v. het afdrachtpercentage van 6,74 (percentage op basis van de huidige dagkoers van de dollar)
+3 000– 1,54
+2 000– 1,11
+1 000– 0,62
00
-1 000+ 0,71
-2 000+ 1,63
-3 000+ 2,76

In dit scenario is sprake van een stijging van het afdrachtpercentage bij een dalende omzet en een daling van het afdrachtpercentage bij een stijgende omzet. Een daling van de productieomzet van 37,5% heeft een effect op het afdrachtpercentage van plus 2,76 procentpunt, terwijl een even grote stijging van de productieomzet leidt tot een verlaging van het afdrachtpercentage met 1,54 procentpunt.

Verlaging van de Amerikaanse behoefte. In de in 2002 uitgevoerde gevoeligheidsanalyse werd het totaal aantal vliegtuigen voor de export zowel als een «downward» als een «upward» onzekerheid onderkend. Als aanvulling hierop is nu de «business case» doorgerekend indien sprake zou zijn van een vermindering van het totaal aantal te produceren vliegtuigen bij een gelijkblijvend aantal toestellen voor de export (1390 stuks). Zo'n scenario voltrekt zich als de behoefte van de Verenigde Staten zou afnemen. Inmiddels zijn er berichten in de media verschenen over een mogelijke verlaging van de Amerikaanse behoefte. In deze berichten wordt gerefereerd aan voorstellen van de Amerikaanse krijgsmachtdelen voor de Amerikaanse defensiebegroting 2006–2011. Op vragen van het leden Karimi en Van Velzen (ingezonden op 20 en 23 december 2004, uw kenmerken 2040505270 en 2040505500) is erop gewezen dat over de planvoorstellen van de Amerikaanse luchtmacht nog niet het laatste woord is gezegd. Het presidentiële begrotingsvoorstel dat begin februari 2005 aan het Congres wordt aangeboden is de eerste formele stap in het politieke proces dat in september 2005 moet resulteren in de vaststelling van de Amerikaanse (defensie) begroting 2006 en de lijn voor de meerjarenplanning tot en met 2011.

Er is thans geen reden om het totaal aantal te produceren vliegtuigen te veranderen. Een mogelijke aanpassing van de Amerikaanse behoefte blijft echter voor de komende jaren wel een onzekerheid voor de «business case». In de onderstaande tabel zijn de effecten op het afdrachtpercentage voor deze onzekerheid gepresenteerd, waarbij het totale aantal te produceren vliegtuigen wordt verminderd met respectievelijk 250, 500, 750, 1000 en 1500 toestellen bij een gelijkblijvend aantal toestellen voor de export.

Totaal aantal te produceren vliegtuigen (waarvan 1390 vliegtuigen voor export)Tekort in de «case» in M€Netto contantOmzetvermindering voor NL industrie In M€Verandering t.o.v. het afdrachtpercentage van 6,74 (percentage op basis van de huidige dagkoers van de dollar)
4500267
4250253411– 0,02
4000239822– 0,02
37502221 233– 0,12
35002031 645– 0,29
30001552 467– 1,10

Bij een kleiner aantal te produceren vliegtuigen moeten de ontwikkelingskosten worden terugverdiend over een kleiner aantal vliegtuigen. Voor «plankkopers» wordt het vliegtuig hierdoor duurder vanwege een hoger ontwikkelingskostendeel in de stuksprijs. Nederland is als partner in de SDD-fase echter vrijgesteld van de betaling van ontwikkelingskosten, waardoor het ontwikkelingskostenvoordeel toeneemt. Dit verklaart waarom het tekort in de «case» bij een kleiner aantal te produceren vliegtuigen kleiner wordt. Dit heeft een verlagend effect op het afdrachtpercentage. Daar staat tegenover dat een vermindering van het totaal aantal te produceren vliegtuigen ook een vermindering van de omzet van de Nederlandse industrie betekent, wat een verhogend effect heeft op het afdrachtpercentage. Per saldo daalt het afdrachtpercentage licht met 0,02 procentpunt bij 4250 en 4000 vliegtuigen. Bij een lager aantal neemt het afdrachtpercentage verder af. Uit de analyse blijkt dus dat een lagere Amerikaanse behoefte maar een beperkte invloed heeft op het afdrachtpercentage.

8. Conclusies

• Per saldo leveren de recente ontwikkelingen in het JSF-programma bij een dollarkoers van $ 1 = € 0,76 naar de huidige inzichten en onder de gegeven aannames een rekenkundig negatief effect op van € 38 miljoen (netto contant) op het door de Nederlandse industrie te dekken tekort. De toename van het tekort wordt niet veroorzaakt door de wijzigingen in het JSF-programma (deze wijzigingen hebben bij een dollarkoers van $ 1 = € 0,76 zelfs een verlagend effect van € 53 miljoen), maar omdat de dollarkoers fors is gedaald.

• Lockheed Martin bevestigt in de brief van 6 december jongstleden dat zij een productieomzetverwachting van $ 8 miljard voor de Nederlandse industrie haalbaar acht.

• De omzetverwachting van Lockheed Martin is onderworpen aan een nadere analyse. Deze analyse leidt tot de verwachting dat de door Lockheed Martin in februari 2002 geschetste productieomzetverwachting van $ 8 miljard haalbaar is. Er is dus thans geen reden om de productieomzetverwachting te wijzigen. De omzetprognose van Lockheed Martin is uiteraard geen garantie dat deze omzetten metterdaad zullen worden gerealiseerd. Dit zal zowel van de industrie als van de overheid de nodige inspanningen blijven vergen.

• Op grond van de thans beschikbare informatie, dat wil zeggen de dagkoers voor de Amerikaanse dollar, de recente ontwikkelingen in het JSF-programma en de momentopname van de omzetprognoses, concluderen wij dat een tussentijdse berekening van de «business case» leidt tot een toename van het afdrachtpercentage voor de Nederlandse industrie met 3,24 procentpunt tot 6,74. Deze tussentijdse rekenexercitie heeft geen voorspellende waarde. In 2008 wordt het definitieve afdrachtpercentage berekend. Diverse parameters kunnen tot die tijd nog significant veranderen.

• De industrie is expliciet op deze effecten gewezen om geen misverstanden te laten bestaan over de risico's van dit traject voor het bedrijfsleven, vooral als het gaat om de ontwikkeling van de dollarkoers. De Nederlandse industrie heeft te kennen gegeven zich bewust te zijn van de risico's van de dollarkoers (dus ook een lage) voor het afdrachtpercentage. Het NIFARP gaat ervan uit dat naast de invloed van de dollarkoers er ook andere factoren van belang zijn, die in 2008 op basis van de dan bekende feiten en prognoses worden vastgesteld. Het NIFARP heeft de staatssecretaris van Economische Zaken medegedeeld dat zij er vertrouwen in heeft het JSF project en de «business case» met succes te kunnen voltooien.

• Uit de gevoeligheidsanalyse concluderen we het volgende.

• Een daling respectievelijk verhoging van de dollarkoers ten opzichte van een koers € 0,76 heeft een omgekeerd effect op het afdrachtpercentage. Er is sprake van een stijging van het afdrachtpercentage van 1,31 procentpunt en 4,11 procentpunt bij een dollarkoers van respectievelijk € 0,7 en € 0,6. Het afdrachtpercentage daalt met 1,34, 2,43 en 3,73 procentpunt bij een dollarkoers van respectievelijk € 0,83, € 0,9 en € 1,0.

• Een verlaging of een verhoging van de productieomzetverwachting voor de Nederlandse industrie heeft bij een ongewijzigde totale productie van 4500 toestellen een omgekeerd effect op het afdrachtpercentage: 2,76 procentpunt hoger bij 37,5% daling en 1,54 procentpunt lager bij 37,5% verhoging van de omzet.

• Bij een lagere Amerikaanse behoefte daalt het afdrachtpercentage licht met 0,02 procentpunt bij 4250 en 4000 vliegtuigen. Bij een lager aantal neemt het afdrachtpercentage verder af. Uit de analyse blijkt dat een lagere Amerikaanse behoefte maar een beperkte invloed heeft op het afdrachtpercentage.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Trade Secrets Act.

XNoot
1

Lockheed Martin gaat uit van een aantal te produceren vliegtuigen van 6000, waaronder ± 500 LRIP. De Nederlandse «business case» berust op 4500 toestellen.

Naar boven