26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2010

Met referentie aan het verslag van het werkbezoek van een delegatie van de vaste commissie voor Economische Zaken aan India van 2-8 januari 2010, vastgesteld op 20 april 2010 (kamerstuk 26 485, nr. 98), reageer ik hierbij op de bevindingen van dit bezoek, dat een focus kende op de onderwerpen outsourcing en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij dat laatste is ook het onderwerp kinderarbeid naar voren gekomen. Ik doe dit graag mede namens de minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die als penvoerder voor de Internationale Arbeidorganisatie (ILO) primair verantwoordelijk is voor de bestrijding van kinderarbeid.

In mijn reactie ga ik ook in op het verslag van het bezoek van de heer Voordewind aan India in november 2009 («Kinderarbeid in (productie)ketens. De vrijwilligheid voorbij»).1

Outsourcing

Zoals het verslag aangeeft, heeft outsourcing een enorme vlucht genomen als gevolg van de globalisering. Nederland heeft als open economie belang bij een internationale oriëntatie, waar ook de verplaatsing van activiteiten bij hoort2. India is daarbij een populaire bestemming. Ik onderschrijf dan ook de bevindingen van het werkbezoek dat Nederland kan profiteren van globalisering, zoals ook blijkt uit de praktijkervaringen van de bezochte bedrijven in India zoals Philips Innovation campus, CGC engineering, Infosys Technologies en Teleradiology Solutions. Door verplaatsing van activiteiten kunnen bedrijven profiteren van onder andere kostenverschillen tussen landen en krijgen ze betere toegang tot klanten en leveranciers, wat hun concurrentiepositie versterkt. De voordelen van verplaatsing dragen op deze wijze niet alleen bij aan de welvaart in India, maar ook in Nederland. Het is van belang dat onze bedrijven internationaal actief zijn en hun blik naar buiten richten. Dat is goed voor onze economische ontwikkeling en de kracht van de bedrijven zelf.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Tijdens het werkbezoek heeft de delegatie inzicht gekregen in de manier waarop Nederlandse en Indiase bedrijven invulling geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het verheugt mij in het verslag de constatering te lezen dat de bezochte bedrijven het MVO-beleid op permanente wijze hebben verankerd in hun kernprocessen, inclusief de (structurele) financiering. Dit sluit aan bij de Kabinetsvisie MVO3 die uitgaat van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om samen met belanghebbenden waarde te creëren in de drie dimensies people, planet en profit. Bovendien versterkt het mijn overtuiging dat de internationale activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven in het algemeen bijdragen aan verbetering van arbeidsomstandigheden en meer aandacht voor het milieu.

Het blijkt dat de bezochte bedrijven in India, zowel Indiase als Nederlandse bedrijven, het goed doen op dit vlak. Dit neemt niet weg dat het belangrijk blijft om de integratie van MVO principes te stimuleren bij Nederlandse bedrijven in India. Met name het Midden- en Kleinbedrijf is niet altijd bekend met de praktische invulling van MVO principes bij het zakendoen met Indiase partners.

Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij zich minimaal houden aan de OESO richtlijnen. Daarnaast verwacht ik van bedrijven dat zij de invloed in hun keten ruimhartig aanwenden en rapporteren over verantwoord ketenbeheer, in lijn met de SER-verklaring over Internationaal MVO4.

De aanbeveling in het rapport van de heer Voordewind «Kinderarbeid in (productie)ketens. De vrijwilligheid voorbij», om bedrijven uit te sluiten van Nederlandse overheidssteun indien zij geen volledige transparantie geven over hun productieketen, zou ik niet willen overnemen, omdat ze mijns inziens te weinig oog heeft voor het contextgebonden karakter van ketenverantwoordelijkheid. Maatwerk en gepaste (voor)zorg naar gelang de omstandigheden staan centraal bij het in kaart brengen van de keten, omdat elementen als machtsverhoudingen, complexiteit, lengte en transparantie van de productieketen per situatie verschillen. Dit element zie ik onderstreept door het rapport van de heer Voordewind in de constatering dat het per sector verschilt in hoeverre de keten te monitoren is. Het geven van transparantie over de volledige keten is echter niet in alle gevallen eenvoudig en kost moeite en investeringen, zoals ook genoemd in het rapport. Hierdoor kunnen de maatschappelijke kosten hoog uitvallen, waaronder de kosten voor de Indiase economie en bevolking doordat bedrijven zich terugtrekken uit India. Ik ben voorstander van een stapsgewijze aanpak, waarbij specifiek in het kader van het financiële buitenlandinstrumentarium aan bedrijven wordt gevraagd dat niet alleen zijzelf, maar ook hun eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maakt van kinderarbeid en dwangarbeid bij investeringen in risicovolle projecten in opkomende markten en ontwikkelingslanden5.

Kinderarbeid

Het kinderarbeidprobleem is een wereldwijd probleem: meer dan 200 miljoen kinderen werken, waarvan een groot deel in de zogenaamde ergste vormen van kinderarbeid. Ik ben verheugd over de inzet van de Tweede Kamer voor dit belangrijke onderwerp. Bij een bezoek dat ik in oktober 2007 zelf aan India heb gebracht, heb ik enerzijds ervaren dat er in de strijd tegen kinderarbeid aanzienlijke successen worden geboekt, maar anderzijds dat er in het land nog veel nodig is om kinderarbeid uit te bannen. Collega Donner heeft soortgelijke ervaringen opgedaan tijdens zijn werkbezoek aan India in 2009.

Het is primair de Indiase overheid die verantwoordelijk is voor verbetering van de leefomstandigheden van kinderen in India. In het kader van de ILO-verdragen inzake kinderarbeid wil de Nederlandse regering landen als India daarbij helpen. Dat kan alleen met een integrale aanpak waarbij verschillende departementen zijn betrokken. Ook het rapport van de heer Voordewind noemt de noodzaak van deze brede benadering. Bij de aanpak van kinderarbeid zijn verschillende elementen van belang, zoals Decent Work en onderwijs voor ouders, adequate wetgeving tegen kinderarbeid én controle op de naleving daarvan, en de beschikbaarheid van (kwalitatief goed) onderwijs voor (ex-)kindarbeiders.

De Nederlandse regering geeft deze benadering langs verschillende wegen vorm, onder meer door op EU-niveau te streven naar verscherpt toezicht op de toekenning van handelspreferenties die afhankelijk zijn van ratificatie, en implementatie van onder meer de kinderarbeidverdragen van de ILO. Daarnaast zal de Europese Commissie, op aandringen van Nederland, voor eind 2011 uitzoeken hoe de ergste vormen van kinderarbeid kunnen worden bestreden door verdere handelsmaatregelen. Dit punt komt ook terug in de aanbevelingen van de heer Voordewind. In het rapport viel me overigens op dat sommige gesprekspartners van mening zijn dat handelsmaatregelen niet altijd de meest aangewezen manier zijn om kinderarbeid duurzaam te bestrijden, maar dat een constructieve dialoog tussen bedrijven en belanghebbenden meer oplevert.

De Nederlandse overheid heeft ook door het organiseren van een internationale conferentie over kinderarbeid op 10 en 11 mei 2010, waaraan meer dan 450 deelnemers uit 80 landen hebben deelgenomen, aandacht gevraagd voor het onderwerp kinderarbeid en de integrale benadering. Tijdens de conferentie stond de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 centraal, een doel dat gesteld is door de lidstaten van de ILO. India was tijdens deze conferentie goed vertegenwoordigd, niet alleen met overheidsvertegenwoordigers, maar ook met vertegenwoordigers van de sociale partners en de NGO-gemeenschap. Tijdens de conferentie, die door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de ILO was georganiseerd, hebben de deelnemers ruim de mogelijkheid gehad om hun ervaringen uit te wisselen, onder meer op het vlak van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op 11 mei hebben alle conferentiedeelnemers de «Roadmap for the Elimination of the Worst Forms of Child Labour by 2016» aangenomen, een beleidsdocument met actiepunten voor overheden, sociale partners, NGO's en internationale organisaties. Dit document is op 11 juni door minister Donner in Genève aan de Internationale Arbeidsconferentie gepresenteerd en is daar enthousiast ontvangen. Dit document wordt nu binnen de ILO verder opgepakt.

Tijdens de conferentie is ook aandacht besteed aan de mogelijkheden van het bedrijfsleven bij de bestrijding van kinderarbeid. Aansprekende voorbeelden van IKEA en C&A werden gepresenteerd. Als follow-up zal de Nederlandse overheid het opzetten van een wereldwijd bedrijvennetwerk tegen kinderarbeid financieren. Het netwerk wordt opgezet door IDH, in nauwe samenwerking met de ILO en Global Compact en zal uiteindelijk onder verantwoordelijkheid van Global Compact functioneren.

Bilaterale relaties

Outsourcing en MVO hebben de aandacht binnen de bilaterale economische relaties met India. Ondernemen in India biedt goede kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven om bij te dragen aan duurzame economische groei – en daarmee aan de wereldwijde uitbanning van kinderarbeid – waarbij tegelijkertijd van handels- en investeringsrelaties geprofiteerd kan worden. Mijn beleid is erop gericht om bedrijven daarbij waar mogelijk te helpen met informatie, contacten en andere concrete ondersteuning. Het onderwerp MVO is daarbij een integraal onderdeel van de dienstverlening. Daarnaast zet mijn ministerie een werkgroep op met het Indiase ministerie van Corporate Affairs, waarbinnen we expertise en ervaringen uit kunnen wisselen op thema’s als transparantie in verslaglegging, stimuleren van bedrijven om MVO-richtlijnen te implementeren en corporate governance. Ook ontwikkel ik, samen met het Centrum voor Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI), een MVO-trainingsmodule voor capaciteitsopbouw bij Indiase toeleveranciers van Europese bedrijven. Het verslag van het werkbezoek aan India versterkt mijn vertrouwen dat ik met deze aanpak een bijdrage kan leveren aan het verder verankeren van MVO-principes in de handels- en investeringsrelaties tussen beide landen.

Het verslag van het werkbezoek, alsmede het verslag van het bezoek van de heer Voordewind, dragen bij aan een evenwichtige beeldvorming over de situatie in een zo complexe staat als India. Ik heb met veel interesse kennis genomen van de praktijkervaringen die in beide verslagen zijn opgetekend.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 25, blz. 2275.

XNoot
2

Zie ook kamerstuk 32 123 XIII, nr. 55, brief aan de Tweede Kamer in reactie op het onderzoek van Nyenrode Business Universiteit «Offshoring by manufacturing and service firms in the Netherlands» verzonden op 10 mei 2010.

XNoot
3

Kamerstuk II, 26 485, nr. 53

XNoot
4

Verklaring inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, Sociaal-Economische Raad, 19 december 2008

XNoot
5

Kamerstuk 31 263, nr. 37 (brief 16 juni 2009) en kamerstuk 31 263, nr. 45 (brief 29 april 2010) over de uitvoering van de moties van de leden Voordewind c.s. (31 263, nr. 16) en Ortega-Martijn c.s. (31 700 XIII, nr. 38).

Naar boven