26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 106 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 april 2011

Op 17 maart 2011 publiceerde de Commissie Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen van de SER haar tweede voortgangsrapportage. In deze brief reageer ik op deze voortgangsrapportage. Daartoe zet ik eerst mijn uitgangspunten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen uiteen.

«Maatschappelijk verantwoord» is een kwalificatie voor een basishouding van ondernemen. We zeggen van ondernemers dat zij «maatschappelijk verantwoord» ondernemen als zij handelen vanuit het bewustzijn dat de samenleving als het ware een vergunning heeft gegeven voor hun opereren. Deze vergunning impliceert dat men mag verwachten dat zij ook de dimensies people en planet zullen betrekken in hun bedrijfsbeslissingen.

Nationaal is helder gedefinieerd in wetgeving waar bedrijven aan moeten voldoen als het gaat om milieu en sociale aspecten. MVO uit zich dan in prestaties die uitstijgen boven wettelijke vereisten. Om wélke prestaties het gaat, kan voor ieder bedrijf anders liggen.

Internationaal MVO (IMVO) is primair gericht op de bevordering van fatsoenlijk ondernemen in situaties waarin internationaal erkende normen niet wettelijk zijn vastgelegd of (kunnen) worden afgedwongen, de zogenaamde «global governance gap».

De overheid kan niet via Nederlandse regelgeving garanties geven voor het gedrag van bedrijven in het buitenland. De extraterritoriale werking van Nederlandse regelgeving kent haar beperkingen. De handhaving ervan zou immers òf extreem kostbaar, òf onmogelijk kunnen zijn vanwege de eventuele noodzaak tot inmenging in de juridische autonomie van het gastland. Nederland zet zich ervoor in om de nationale juridische infrastructuur van landen te versterken. Verbetering van de kwaliteit van de rechtsstaat, binnen een lokale context van een land, als onderdeel van het streven naar verbetering van bestuur, is essentieel voor duurzame verandering en kan rekenen op Nederlandse steun.

IMVO kan worden beschouwd als de bijdrage van het bedrijfsleven aan het dichten van de global governance gap. De sociale partners erkennen dit in hun advies »Duurzame globalisering een wereld te winnen1 door terecht te constateren dat er meer aandacht moet zijn voor IMVO. Juist omdat IMVO in de praktijk vaak om bedrijfsafhankelijke en contextgebonden oplossingen vraagt, juich ik het toe dat de sociale partners zelf de handschoen hebben opgepakt en eind 2008 het SER IMVO-initiatief zijn begonnen. Het kabinet verwelkomt de inzet van de werkgeversorganisaties om IMVO als een van de centrale uitdagingen voor het bedrijfsleven te zien en hun inspanningen om de leden te stimuleren om deze uitdagingen aan te gaan. Overigens ga ik ervan uit dat alle relevante organen van de onderneming zich hiermee bezig houden, zoals de Raad van Bestuur, de Ondernemingsraad en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.

De overheid ondersteunt het bedrijfsleven bij zijn invulling van internationaal MVO met een breed scala van instrumenten zoals de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, economische diplomatie (zoals ook aangegeven in de recente actualisering van de Mensenrechtenstrategie van het kabinet2), voorlichting via AgentschapNL en MVO Nederland, de Transparantiebenchmark, beleid ten aanzien van maatschappelijke verslaglegging en het duurzaam inkopen-beleid van de overheid (als afnemer en als voorbeeld). Centraal staan de OESO-richtlijnen omdat deze richtlijnen door de overheid als referentie worden gesteld voor de internationale activiteiten van alle Nederlandse bedrijven. Bedrijven kunnen terecht bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) voor advies en voor bemiddeling bij meldingen van vermeende schendingen van de richtlijnen. Op dit moment worden de richtlijnen geactualiseerd. In de onderhandelingen maakt Nederland zich onder andere sterk om het gedachtegoed van Professor Ruggie, de VN vertegenwoordiger voor bedrijfsleven en mensenrechten, breed in de nieuwe richtlijnen te incorpereren.

Daarnaast ondersteunt de overheid het SER-initiatief met capaciteit die ter beschikking komt via MVO Nederland. Brancheorganisaties die hun leden willen helpen bij de invulling van ketenverantwoordelijkheid in hun specifieke omstandigheden kunnen daar een beroep doen op het door mijn ministerie gesubsidieerde Internationaal Brancheprogramma.

De overheid kan bij IMVO, zoals gezegd, veelal niet op resultaatsniveau handhaven. Wèl kan zij aandringen op de ontwikkeling van systemen en processen die MVO bevorderen en passen bij de aard, omvang en omstandigheden van individuele bedrijven. Met deze systemen en processen kunnen de bedrijven hun zorgvuldigheid versterken, maar een garantie kunnen ook zij niet geven. Vele internationale ketens zijn immers complex en ook de invloed die een bedrijf kan uitoefenen kent vaak zijn beperkingen.

In het algemeen heeft het Nederlandse bedrijfsleven internationaal een goede MVO-reputatie. Ik ben er van overtuigd dat het in het buitenland bijdraagt aan hogere standaarden ten aanzien van mens en milieu. Ik wil dat graag bestendigd en versterkt zien. Mijn ideaalbeeld is dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een «pleonasme» wordt.

De tweede voortgangsrapportage van het SER-initiatief biedt een indicatie van hoe het met internationaal MVO in Nederland gesteld is. De voortgangsrapportage laat zien dat op vele fronten hard wordt gewerkt aan ketenverantwoordelijkheid. Hoopgevend is dat de sociale partners diverse activiteiten hebben ondernomen om te duiden wat «ketenverantwoordelijkheid» inhoudt en om bedrijven aan te zetten tot meer inspanningen op het gebied van IMVO.

Voor deze voortgangsrapportage heeft de SER aan EIM gevraagd om ketenverantwoordelijkheid bij ondernemingen in de industriële sector (non food) en groothandel te inventariseren. Voor de hoofdzakelijk MKB-ondernemers die aan het onderzoek deelnamen is ketenverantwoordelijkheid geïnterpreteerd als «duurzaam inkoopbeleid». Daarbij is specifiek gekeken naar het duurzaam inkoopbeleid voor toeleveranciers uit niet-westerse landen. Dit onderzoek geeft het beeld dat vier op de tien bedrijven een duurzaam inkoopbeleid hebben. De bedrijven die aangeven geen expliciet duurzaam inkoopbeleid te hebben, zeggen voor een deel daar wel mee bezig te zijn en/of alleen te werken met gecertificeerde leveranciers. Als belemmeringen worden genoemd de omvang en complexiteit van een duurzaam inkoopbeleid, een gebrek aan middelen, en te hoge kosten en te weinig toegevoegde waarde. Een aanzienlijk deel van de onderzoeksgroep geeft aan behoefte te hebben aan meer informatie.

Ik juich het toe dat de SER zelf een onderzoek heeft gedaan naar de IMVO-activiteiten van het MKB. Een overzicht van de inspanningen van individuele bedrijven op het gebied van ketenverantwoordelijkheid kan inzicht bieden in nut en noodzaak van nadere acties op dit gebied. In aanvulling op de resultaten van de Transparantiebenchmark geeft het onderzoek aan waar nog uitdagingen liggen. Dit onderzoek biedt een basis voor het vaststellen van de voortgang van het bedrijfsleven op het vlak van IMVO.

Ik zie het als een bemoedigend teken dat bedrijven volgens het onderzoek naarmate zij meer niet-westerse leveranciers hebben vaker tot de koplopers behoren op het vlak van ketenverantwoordelijkheid. Het percentage bedrijven dat aangeeft alle eerstelijnsleveranciers op de hoogte te brengen dat ze kunnen rekenen op sancties als ze zich niet aan de gestelde MVO criteria houden is aanzienlijk hoger dan volgens de Transparantiebenchmark uit maatschappelijke verslagen blijkt. Zoals gezegd, ben ik er van overtuigd dat het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland bijdraagt aan het verhogen van standaarden op het vlak van mensenrechten, milieu en arbeidsomstandigheden. Toch behoort volgens het EIM-onderzoek meer dan de helft van de bedrijven tot de achterblijvers als het gaat om het stellen van eisen in de keten. Iets minder dan de helft van de bedrijven zegt zelfs weinig of niets aan MVO te doen.

In dit licht ga ik in het navolgende in op de inzet van brancheorganisaties, maatschappelijke verslaglegging, de dialoog met stakeholders, de nadere uitwerking van het «Ruggie-raamwerk», en de rol van ketenverantwoordelijkheid bij de topsectoren.

Inzet van brancheorganisaties

Ik vind het van groot belang dat de achterblijvers worden gestimuleerd zich meer in te zetten voor IMVO en dat hun aantal significant vermindert. Peer pressure is de drijvende kracht achter zelfregulering via het SER-initiatief. Ik zou daarom graag zien dat de sociale partners meer doen om achterblijvers mee te krijgen. De bijeenkomst die in de zomer door de SER IMVO-commissie in samenwerking met MVO Nederland zal worden georganiseerd kan mijns inziens een goede aanzet vormen. Ik zal dan ook aanwezig zijn bij deze bijeenkomst en het ook financieel ondersteunen.

Voor de brancheorganisaties lijkt mij een rol weggelegd om de bij hen aangesloten bedrijven te wijzen op de noodzaak tot het nemen van ketenverantwoordelijkheid. Onder meer ten aanzien van het helpen verduidelijken en verstrekken van informatie over wat ketenverantwoordelijkheid en «duurzaam inkopen» voor hun leden praktisch kan inhouden.

Ik wil graag drie mogelijkheden onder de aandacht brengen die brancheorganisaties hierbij kunnen ondersteunen.

Ter eerste het Internationaal Brancheprogramma van MVO Nederland. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ondersteunt het Internationaal Brancheprogramma van MVO Nederland als een instrument dat door het bedrijfsleven kan worden benut in het zetten van stappen op het gebied van IMVO. De sociale partners hebben aangegeven deze ondersteuning te waarderen. Desalniettemin wordt dit instrument tot op heden onderbenut. De sociale partners zouden aan kunnen geven welke ondersteuning zij van het Internationaal Brancheprogramma verwachten. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers dat er behoefte is aan voorlichting en hulp bij bedrijven in hun beleid met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid.

Ten tweede heeft de EU een aantal instrumenten die zijn gericht op het bevorderen van ketenverantwoordelijkheid. Zo financiert de Europese Commissie MVO-sectorstudies, zodat bedrijven gezamenlijk sectorspecifieke MVO-kwesties kunnen identificeren en elkaars best practiceskunnen adopteren. Verder wordt onder het Zevende Kaderprogramma een project uitgevoerd om de impact van MVO in de dimensies people, planet en profit beter te kunnen meten. Daartoe is een consortium van zestien Europese kennisinstellingen op dit gebied opgericht.

En ten derde zijn er instrumenten als ISO 26 000 en de hulpmiddelen van het Global Reporting Initiative (GRI). ISO 26 000 biedt bedrijven een handreiking voor het incorporeren van MVO in de bedrijfsvoering. Het Nederlandse normalisatie instituut NEN ontwikkelt met steun van mijn ministerie een methode waarmee bedrijven zelf kunnen verklaren dat zij ISO 26 000 toepassen. GRI heeft zijn maatschappelijke verslagleggingsrichtlijnen voor vele sectoren gespecificeerd. Ook hieruit kunnen bedrijven inspiratie putten voor hun MVO-beleid.

Maatschappelijke verslaglegging

Het onderzoek van de SER laat zien dat veel bedrijven zich nog onvoldoende bewust zijn van ketenverantwoordelijkheid. Daarnaast blijkt uit de Transparantiebenchmark enerzijds dat de gemiddelde score van de kopgroep is gestegen en dat deze kopgroep ook internationaal aan de top staat wat betreft transparantie, maar anderzijds ook dat ongeveer de helft van de bedrijven niet openbaar rapporteert over hun MVO-beleid. De SER geeft terecht aan dat er op dit vlak nog volop ruimte voor verbetering is.

Verslaglegging leidt niet alleen tot informatieverstrekking aan stakeholders, maar ook tot bewustwording bij de bedrijven zelf. Ook in andere Europese landen en binnen de Europese Commissie is dit onderwerp van aandacht. In Denemarken en Frankrijk bestaat mede daarom een vorm van verplichte maatschappelijke verslaglegging. Er zijn echter meerdere manieren waarop relevante informatie openbaar kan worden gemaakt. De Europese Commissie heeft de lidstaten geconsulteerd over de mogelijkheden tot verbetering van bedrijfsrapportage over MVO in de EU, waaronder ook de aanscherping van de bestaande richtlijn voor niet-financiële informatie. In het lopend overleg van de Europese Commissie hierover met bedrijfsleven, stakeholders en lidstaten groeit het draagvlak voor een «comply or explain» model. Dat wil zeggen dat specifiek benoemde groepen bedrijven òf een maatschappelijk verslag moeten maken, òf moeten uitleggen waarom deze verplichting in hun situatie niet van toepassing is. Daarnaast is er interesse getoond in de Transparantiebenchmark. De Europese Commissie zal haar bevindingen en aanbevelingen opnemen in een Mededeling die naar verwachting dit najaar gereed zal zijn. In mijn reactie op de Mededeling, die ik de Tweede Kamer voor het eind van het jaar zal doen toekomen, zal ik de stand van zaken ten aanzien van maatschappelijke verslaglegging in Nederland betrekken.

Dialoog met stakeholders

Hoewel ondernemers en hun werknemers het meest rechtstreeks betrokken zijn bij bedrijfsbeslissingen over het nemen van ketenverantwoordelijkheid, is maatschappelijk verantwoord ondernemen bij uitstek een onderwerp dat niet uitsluitend de sociale partners aangaat. Ik zie het als een bemoedigende ontwikkeling dat voor deze voortgangsrapportage de IMVO-commissie van de SER de maatschappelijke organisaties in het MVO Platform heeft geconsulteerd.

Ik wil hier ook de hoop uitspreken dat de sociale partners de maatschappelijke organisaties nog meer zullen gaan betrekken bij hun initiatief. In dit licht waardeer ik de «open agenda» van de SER-commissie en zie ik graag dat deze nadrukkelijker ingevuld wordt.

Uitwerking van het Ruggie-raamwerk

Ik heb waardering voor de wijze waarop de SER IMVO-commissie de in de IMVO -verklaring neergelegde basisfilosofie heeft verdiept. Belangrijke noties zijn dat van bedrijven mag worden verwacht dat zij hun eerste toeleverancier zorgvuldig selecteren en dat ten aanzien van specifieke risico’s dieper in de keten mag worden verwacht dat ze zich,op basis van eigen waarneming of op basis van publicaties van overheden, internationale organisaties zoals de ILO of ngo’s, een algemeen beeld vormen van potentiële risico’s in de keten.

Ten aanzien van de reikwijdte van ketenverantwoordelijkheid wil de overheid met name aandacht vragen voor de praktische uitwerking en nadere (branchegewijze) concretisering van het Ruggie-raamwerk. Global Compact Nederland heeft hierin met zijn publicatie «How to do business with respect for human rights» een zeer waardevolle pro-actieve stap gezet. De Nederlandse overheid wil een verdere impuls geven aan het werk van Ruggie. Hierbij is actieve participatie van de sociale partners in de SER en de meest relevante brancheorganisaties van groot belang. Het kabinet ziet ondersteuning van de SER van het raamwerk van Ruggie als een waardevolle aanvulling op de IMVO-verklaring van december 2008.

Topsectoren

Het kabinet werkt samen met bedrijven en kennisinstellingen aan het versterken van de concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. In de Bedrijfslevenbrief3 is aangegeven dat het Kabinet zich richt op het wegnemen van belemmeringen en daarbij bijzondere aandacht geeft aan topsectoren. De in de Bedrijfslevenbrief geïdentificeerde topsectoren zijn sterk internationaal georiënteerd. Via hun aanvoerketens creëren zij maatschappelijke effecten in andere landen. Er liggen dus belangrijke uitdagingen voor bedrijven in de topsectoren op het vlak van internationale ketenverantwoordelijkheid. De topteams is gevraagd om in hun agenda´s aandacht te besteden aan de thema´s buitenlandbeleid en duurzaamheid in brede zin. Ik ga ervan uit dat de topteams bij de uitwerking van hun agenda´s niet alleen aandacht zullen besteden aan de economische kansen voor hun topsectoren in het buitenland maar ook aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven daarbij dragen, bijvoorbeeld in hun aanvoerketen vanuit het buitenland.

Tot slot

Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen vereist in zijn uitvoering maatwerk. Mede door het werk van professor Ruggie ontstaat meer inzicht in de morele (mede)verantwoordelijkheid van bedrijven voor maatschappelijke effecten in hun productieketens en in welke consequenties dat inzicht binnen zakelijke verhoudingen zou moeten hebben voor de bedrijfsorganisatie en bedrijfsbeslissingen. In de komende jaren zal duidelijker worden wat dit in de praktijk betekent. De SER heeft deze uitdaging reeds opgepakt. Ik spreek daarvoor mijn waardering uit en zal in de aanloop naar de genoemde bijeenkomst van de SER IMVO-commissie nader met de sociale partners van gedachten wisselen over de voortgang ten aanzien van de ambities van hun initiatief.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

SER, Advies nr 2008/06, 20 juni 2008.

X Noot
2

TK, 32 735, nr. 1, 5 april 2011.

X Noot
3

Bedrijfslevenbrief, TK nr. 32 637, 4 februari 2011.

Naar boven