Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 augustus 2014
Op 10 juni 2014 is door uw Kamer de motie Schut-Welkzijn/Dijkgraaf1 aangenomen over het opzeggen van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met Marokko.
In mijn brief van 3 juni jl.2 heb ik gewezen op aspecten die relevant zijn bij opzeggen van het verdrag. In mijn
brief noem ik onder meer de risico’s bij fraudebestrijding en handhaving en de mogelijke
schade voor de bilaterale samenwerking tussen Nederland en Marokko op het terrein
van veiligheid en justitie. De heer Van Weyenberg (D66) heeft naar aanleiding van
bovengenoemde risico’s gevraagd hoe de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en Veiligheid en Justitie met deze motie denken om te gaan. Met deze brief kom ik,
mede namens de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, tegemoet
aan dit verzoek.
Verdragsbesprekingen
Nederland en Marokko zijn sinds ruim één jaar in overleg over aanpassing van het bilaterale
socialezekerheidsverdrag met het oog op het stopzetten van de export van kinderbijslag
en kindgebonden budget en het beëindigen van de werelddekking bij tijdelijk verblijf
in het kader van de Zorgverzekeringswet.
Ik heb goed kennis genomen van de motie die door uw Kamer is aangenomen. Om de motie
uit te voeren, zal ik in de onderhandelingen met Marokkaanse autoriteiten, naast het
stopzetten van de kinderbijslag en beëindigen van werelddekking bij tijdelijk verblijf,
tevens inzetten op een zodanige aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag
dat dit niet langer in de weg kan staan aan de toepassing van het woonlandbeginsel
in Marokko. Ik zal de onderhandelingen met Marokko over aanpassing van het verdrag
voortzetten en de motie daarbij gebruiken als een duidelijk signaal vanuit uw Kamer.
Ik zal uw Kamer informeren over het verloop van de onderhandelingen. Vanwege de belangen
op de terreinen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie
zal ik, als het verdrag onverhoopt niet aangepast wordt, de motie in de ministerraad
bespreken en op de uitvoering hiervan terugkomen.
Tot slot kan ik u berichten dat op 5 augustus jl. de Rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld
dat het toepassen van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid voor WGA-vervolguitkeringen
ingegaan na 1 juli 2012 voor gerechtigden die woonachtig zijn in Turkije en Marokko
de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Ik ga daartegen in beroep. De uitspraak
doet overigens niets af aan mijn inzet voor de onderhandelingen met Marokko.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher