Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2013
Bij brief van 3 juli 2013 heeft u mij verzocht een nadere brief te sturen over de
stand van zaken van het overleg tussen werknemers en werkgevers in de culturele sector
over het vinden van een alternatieve oplossing na het aflopen per 31 december 2013
van de tijdelijke compensatieregeling. In deze brief ga ik hierop in.
De afgelopen maanden hebben de sociale partners in de culturele sector intensief overlegd
over de mogelijkheden van een alternatief. Dit overleg is ondersteund door ambtenaren
van SZW en OC&W. In haar brief van 26 november jl. geeft de sector aan op basis van
de aangereikte informatie en de gevoerde gesprekken geen mogelijkheden te zien voor
het treffen van een alternatieve regeling.
Twee onderwerpen waren cruciaal in het overleg: de omvang van de premievrijval en
het genereren van solidariteit.
Premievrijval
Voor het treffen van een alternatieve regeling is het van belang te weten welke premievrijval
plaatsvindt als gevolg van het wegvallen van de twee uitzonderingen in de werknemersverzekeringen
(soepelere wekeneis en verhoogd dagloon). Dit is de financiële ruimte die gebruikt
kan worden voor een alternatieve regeling. Het berekenen van de premievrijval is afhankelijk
van het aantal mensen dat gebruik maakt van de genoemde uitzonderingen. Dit aantal
was moeilijk in te schatten. De tijdelijke regeling die het voor musici en artiesten
mogelijk maakt om tot 31 december 2013 nog gebruik te maken van de werknemersverzekeringen
volgens de oude regels, maakt het inmiddels mogelijk wel een meer accurate inschatting
te maken. Uit gegevens van het UWV over het gebruik van die tijdelijke regeling kunnen
we afleiden dat er jaarlijks maximaal 200 personen per jaar getroffen worden door
het afschaffen van de uitzonderingen in de werknemersverzekeringen. Structureel is
er dus sprake van een premievrijval. Dit aantal is gebruikt voor het berekenen van
de premievrijval. Dit aantal is lager dan aanvankelijk geraamd en leidt er enerzijds
toe dat de premievrijval kleiner is, maar anderzijds dat er minder nodig is om een
aparte voorziening te financieren. De premievrijval bedraagt voor 2014 0,45%-punt
voor korte contracten en indien het bedrag over de sector zou worden omgeslagen 0,09%-punt.
Voor het jaar 2014 doet de situatie zich voor dat het verlagend effect van de premievrijval
meer dan te niet wordt gedaan door stijgende premielasten als gevolg van de stijgende
werkloosheid. Dit heeft tot gevolg dat de premie als geheel in 2014 stijgt. Het gemiddelde
WW-deel van de sectorpremie stijgt van 4,34% naar 4,61%. Daarmee zou dit deel van
de premie in 2014, anders dan in 2013, boven het lastenplafond van de sector van 4,5%
komen. Dit is een incidenteel effect dat groter is dan het effect van de premievrijval.
Dat leidt ertoe dat het gemiddelde WW-deel van de premie op 4,5% is gesteld. Voor
lasten die boven dit plafond uit komen ontvangt de sector een bijdrage van alle werkgevers
vanuit het AWf en daarmee komen de lasten boven het plafond niet ten laste van de
culturele sector (€ 1,4 miljoen). Het eindresultaat van deze bewegingen is een sectorpremie
voor werknemers korte contracten van 12,80% inclusief ZW/WGA in 2014 tegenover 12,38%
in 2013 inclusief ZW/WGA (exclusief opslag voor kinderopvang), ofwel 12,56% tegenover
11,68% voor het WW-deel. Ik teken daarbij aan dat de sector Culturele instellingen
desgevraagd niet is ingegaan op de vraag van het UWV om de premie te maximeren op
12,50%.
In verband met een voorgenomen lastenverlichting voor werkgevers over het jaar 2013
wordt in het Belastingplan 2014 (Kamerstuk 33 752, nr. 9) voorgesteld aan de werkgevers een gedeeltelijke teruggaaf te verstrekken van de
basispremie Aof ter compensatie voor de inhaalpremie bij de sectorfondsen. Dit leidt
tot een eenmalige teruggaaf van 28,82% van het premiebedrag dat is aangegeven over
de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013.
Organiseren solidariteit
De sociale partners geven aan dat zij alleen ruimte zien voor het creëren van draagvlak
voor een alternatieve regeling, indien deze alleen zich richt op personen met korte
contracten. Vanwege de kleine groep in verhouding tot het gebruik zou een dergelijke
alternatieve regeling hoge premiekosten laten zien. Tevens geven zij aan verwacht
te hebben dat het premiepercentage voor korte contacten zou dalen. Het vinden van
draagvlak is aan sociale partners.
Besluit
Ik concludeer dat op dit moment geen nadere voorziening zal worden getroffen binnen
de sector. Wellicht dat de sector langs andere weg of op een later moment met een
regeling gaat komen. Mocht er te zijner tijd een behoefte zijn aan ambtelijke ondersteuning
dan ben ik graag bereid die te bieden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher