Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2017
Op 28 februari jongstleden heb ik uw Kamer een afschrift doen toekomen van de rapportage
die de Permanente Vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde
Naties in Genève aan het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR)
aangeboden heeft in het kader van de derde cyclus van de Universal Periodic Review
(UPR).1 Uw vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft in haar brief d.d. 2 juni 2017 verzocht
om voorafgaande aan het algemeen overleg over Discriminatie van 22 juni a.s. informatie
te ontvangen over de uitkomsten van de mondelinge behandeling van deze rapportage
door de UPR-Werkgroep van de VN-Mensenrechtenraad. Met deze brief geef ik gevolg aan
dit verzoek, alsmede aan mijn toezegging van gelijke strekking uit bovengenoemde brief.
De behandeling van de rapportage vond op 10 mei jongstleden plaats in het Palais des
Nations in Genève. Tijdens deze hoorzitting kregen alle VN-lidstaten de kans om aan
het Koninkrijk der Nederlanden aanbevelingen te doen over de nationale mensenrechtensituatie.
Het verslag van deze sessie is nog niet als officieel VN-document uitgekomen, aangezien
de OHCHR deze momenteel nog persklaar aan het maken is. Wel kan ik u hierbij een bijna
definitief concept van het verslag toesturen2.
In totaal heeft het Koninkrijk der Nederlanden 203 aanbevelingen ontvangen, die aan
het einde van het verslag opgesomd staan. Dit grote aantal is te verklaren door het
grote aantal lidstaten dat actief heeft willen bijdragen aan de UPR van ons Koninkrijk,
wat op zichzelf al blijk geeft van de waarde die er binnen de VN aan het UPR-systeem
gehecht wordt. De aanbevelingen gaan over uiteenlopende onderwerpen, zoals racisme
en xenofobie, (nog) niet geratificeerde mensenrechtenverdragen, vrouwenrechten, migratie,
mensenhandel, huiselijk geweld, discriminatie op de arbeidsmarkt, en mensenrechten
en het bedrijfsleven.
In september 2017 zal het officiële verslag ter goedkeuring aan de VN-Mensenrechtenraad
worden voorgelegd. Het Koninkrijk dient dan tevens te rapporteren welke aanbevelingen
het accepteert, en welke het slechts ter kennisgeving aanneemt. Uw Kamer zal in september
een afschrift ontvangen van deze reactie.
De nationale rapportage die uw Kamer in februari ontving was overigens niet de enige
bron voor de UPR van het Koninkrijk. In het UPR-proces is er ook een belangrijke rol
weggelegd voor het maatschappelijk middenveld, dat bijvoorbeeld kan bijdragen door
eigen rapportages over de nationale mensenrechtensituatie aan te leveren bij de OHCHR.
Deze rapportages dienen ter ondersteuning van de verschillende landen bij het formuleren
van hun aanbevelingen. Vanuit Nederland zijn er bijvoorbeeld rapportages aangeleverd
door het College voor de Rechten van de Mens, door Amnesty International, en door
een groep van 23 mensenrechtenorganisaties onder leiding van het Nederlands Juristen
Comité voor de Mensenrechten (NJCM) en de stichting Kompass. In een motie van het
lid Voortman (GroenLinks) is de regering verzocht te reageren op dit laatste rapport,
en de diverse adviezen in het rapport over de waarborgen van mensenrechten waar mogelijk
in beleid om te zetten.3 Gezien de verwevenheid van dit rapport met het gehele UPR-proces en de grote invloed
ervan op de uiteindelijke aanbevelingen die tijdens de UPR gedaan zijn, wordt de reactie
op de motie-Voortman betrokken bij de reactie op de 203 UPR-aanbevelingen die uw Kamer
in september zal ontvangen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk