nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
Op 13 mei 1997 hebben wij aan beide Kamers een notitie over het beroep
tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels bij de bestuursrechter
aangeboden (kamerstukken II 1996/97, 25 383, nr. 1). In deze notitie
wordt aan de beide Kamers het voornemen van de regering kenbaar gemaakt om
artikel 8:2 Awb op een later tijdstip te laten vervallen. Dit wetsvoorstel
strekt tot uitvoering van dat voornemen.
In artikel 8:2 Awb is beroep tegen besluiten, inhoudende algemeen verbindende
voorschriften (avv's) en beleidsregels, uitgesloten.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Voltooiing eerste
fase herziening rechterlijke organisatie (Kamerstukken 22 495) is op
22 juni 1993 met ruime meerderheid het amendement-Jurgens/Biesheuvel aanvaard
(kamerstukken II 22 495, nr. 19). Als gevolg van dit amendement is in
onderdeel 6 van het wetsvoorstel een artikel IVA ingevoegd. Ingevolge dat
artikel zal vijf jaar na de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) artikel 8:2 vervallen. Dit zou betekenen dat met ingang van 1 januari
1999 wel beroep mogelijk zou zijn tegen algemeen verbindende voorschriften
en beleidsregels. De termijn van vijf jaar was bedoeld om bestuur en rechter
niet op hetzelfde moment met vele wijzigingen te confronteren, maar pas nadat
enige tijd ervaring met de Awb zou zijn opgedaan.
In mei en juli 1996 heeft het lid van de Eerste Kamer, de heer Jurgens,
vragen gesteld over eventuele ongewenste neveneffecten van het invoeren van
dit beroep en heeft hij gevraagd of er onderzoek door de regering werd verricht
naar die neveneffecten (Aanhangsel I 1995/96, nrs. 32 en 34). Mede in deze
vragen zagen wij aanleiding om bovenvermelde notitie over het beroep tegen
avv's en beleidsregels bij de bestuursrechter aan beide Kamers der Staten-Generaal
te zenden met het voorstel tot uitstel van de inwerkingtreding.
Belangrijke reden voor dit uitstel is gelegen in het feit dat rechter en bestuur
zich voor wat betreft de toepassing van de Awb nog in een gewenningsfase bevinden.
Meer ervaring met de Awb alvorens het beroep tegen algemeen verbindende voorschriften
en beleidsregels wordt ingevoerd is van belang. Een andere reden is gelegen
in het feit dat inwerkingtreding van deze beroepsmogelijkheid enige procesrechtelijke
voorzieningen vergt waarover met rechter en bestuur van gedachten moet worden
gewisseld. Tenslotte is overwogen dat de discussie over juridisering in het
openbaar bestuur een belangrijk signaal is, waarmee rekening moet worden gehouden
alvorens het beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels
reeds met ingang van 1 januari 1999 wordt ingevoerd. Volstaan wordt met te
verwijzen naar de genoemde notitie die uitgebreid ingaat op de gevolgen van
inwerkingtreding van het beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en
beleidsregels.
Overigens heeft de vaste commissie voor Justitie in de Tweede Kamer een
eventueel overleg over deze notitie aangehouden ten einde daarbij ook de evaluatie
van de Awb te kunnen betrekken. Het kabinetsstandpunt over de evaluatie van
de Awb is in december 1997 aan de Tweede Kamer aangeboden (kamerstukken II
.......).
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
J. Kohnstamm