25 883 Arbeidsomstandigheden

Nr. 176 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2010

Op 19 december 2008 heb ik, naar aanleiding van een evaluatie die ik had laten uitvoeren, de SER verzocht om te adviseren over de Aanvullende Risico Inventarisatie en Evaluatie (ARIE) regeling. Ik wilde weten of de wijze waarop de ARIE is opgenomen in de wet- en regelgeving paste bij de verantwoordelijkheidsverdeling, mede in het licht van de nadruk van de nieuwe Arbowet op eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast wilde ik weten hoe de implementatie van de ARIE instrumenten kon worden bevorderd.

Op 25 maart 2010 heb ik het advies van de SER ontvangen. Ik licht u in deze brief in over het advies en laat u mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties weten wat de voornemens zijn met betrekking tot de ARIE-regeling. Ik constateer dat er geen aanleiding is om de ARIE-regelgeving ingrijpend te wijzigen, maar ga wel in op enige gesignaleerde verbeterpunten.

De ARIE regeling

De ARIE is een (nationale) verplichting tot een Aanvullende Risico-Inventarisatie en -Evaluatie voor bedrijven die met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen werken, en die niet of slechts ten dele onder het uit EU-regelgeving voortkomende BRZO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) vallen. De EU regelgeving behandelt de effecten voor mens en milieu, terwijl de ARIE-regeling zich met name richt op de werknemersveiligheid. De ARIE-regeling heeft als doel het bijdragen aan het beheersen van de risico’s van zware ongevallen en het voorkomen van deze ongevallen. Bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen moeten kunnen aantonen dat zij de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen binnen hun bedrijf beheersen. Daartoe is een aantal procesvereisten voorgeschreven, zoals het voeren van een preventiebeleid op schrift, het hebben van een veiligheidsbeheerssyssteem, het gebruik maken van scenario’s, en het hebben van een bedrijfsnoodplan. De meeste van deze voorschriften zijn bij Ministeriële regeling nader uitgewerkt.

Het SER advies

De SER (Commissie Arbeidsomstandigheden) heeft unaniem geadviseerd dat, gezien de ernstige risico’s waarvoor de ARIE-regeling van toepassing is, een regeling in het publieke domein in de rede ligt. De huidige – meer gedetailleerde – regelgeving zou in het algemeen moeten worden behouden. De SER constateert dat de ARIE-regeling een goed effect lijkt te hebben. Volgens de SER zijn er wel verbeterpunten in details van de regeling (m.n. rondom het zogenaamde aanwijssysteem, dat bepaalt of bedrijven wel of niet onder de regeling vallen) of in de implementatie ervan, waardoor de regeling gebruikersvriendelijker kan worden voor bedrijven. De Commissie noemt in dat verband onder meer onderzoek naar een categorale aanwijzing of uitsluiting van vervoersgebonden inrichtingen, een aantal technische wijzigingen, en facilitering door ondermeer de ontwikkeling van een digitaal rekeninstrument. Ook doet zij enkele verbetersuggesties voor handhaving en toezicht.

Het volledige advies treft u aan als bijlage bij deze brief.1

Reactie

Uit het unanieme advies maak ik op dat er overeenstemming is om de bestaande ARIE-regeling te laten voortbestaan. De ernstige risico’s van ongevallen met grote hoeveelheden stoffen rechtvaardigen (gedetailleerde) publieke regelgeving.

Ik concludeer dat voor dit soort ernstige veiligheidsrisico’s (met kans op zware ongevallen met maatschappelijke impact) de bestaande uitzondering op het uitgangspunt dat de Arbowet en -regelgeving alleen uit doelvoorschriften dient te bestaan, op zijn plaats is. Ik sluit me aan bij de sociale partners bij het niet verder dereguleren van de betreffende wet- en regelgeving.

De SER doet aanbeveling of geeft signalen af op een drietal terreinen: regelgeving, facilitering, en toezicht. Hieronder geef ik weer welke acties ik voorgenomen heb op deze terreinen.

Regelgeving

De SER beveelt aan om te onderzoeken of het mogelijk is vervoersgebonden inrichtingen categoraal aan te wijzen of uit te sluiten van de ARIE-regeling, onder voorwaarde van handhaving van het huidige beschermingsniveau. De voorwaarde van handhaven van het huidige beschermingsniveau maakt dit een complexe materie, maar ik ben bereid de mogelijkheden hiervoor vergaand te verkennen. Hierover is reeds overleg gevoerd met de branchevereniging van vervoersgebonden inrichtingen. Daarbij is afgesproken dat de branchevereniging een eerste voorstel zal doen voor een categorale aanwijzing. Ook mogelijkheden van maatwerk in handhaving en toezicht zullen worden verkend.

De SER spreekt van de mogelijkheid dat er een betere afstemming zou kunnen worden bereikt van de gehanteerde terminologie met die in de Wet Milieubeheer en de Europese CLP Verordening. Tevens stelt de Commissie voor de rekenregels in het aanwijssysteem aan te passen op enkele (technische) punten, waardoor naar verwachting een beperkt aantal bedrijven (waarbij de risico’s minder groot blijken te zijn), niet meer onder de ARIE-regeling zou vallen.

Ik heb het RIVM opdracht verleend een gecombineerd onderzoek te laten doen naar deze aspecten. Dit onderzoek is inmiddels gestart. De resultaten worden in de loop van 2011 verwacht. Als het onderzoek oplevert dat het mogelijk is de aanpassingen door te voeren zonder afbreuk te doen aan het beoogde beschermingsniveau, ben ik bereid dergelijke wijzigingen door te voeren.

Verder verwijst de SER naar de lopende algemene discussie over de analyse van de beleidsregels en de overname van normen uit deze beleidsregels in de arboregelgeving. Voor de ARIE-regeling gaat het om beleidsregel 2.2, die aangeeft welke hoeveelheden van een specifieke stof overeenkomen met de globale grenswaarden die een rol spelen bij aanwijzing als ARIE-plichtig bedrijf, en die zijn opgenomen in het Arbobesluit.

In mijn brief (Tweede kamer, vergaderjaar 2009–2010, 25 883, nr. 175) over de beleidsregels arbeidsomstandigheden die ik u heb toegestuurd heb ik laten weten dat ik deze beleidsregel tot nader order aanhoud. Dit doe ik in afwachting van een alternatief systeem om de kennis uit deze beleidsregel beschikbaar te houden.

Tenslotte beschrijft de SER dat zij een klacht kreeg over vergunningverlenende instanties die (op basis van BZK-regelgeving) voor ARIE-bedrijven een bedrijfsbrandweer verplicht stellen. De SER relativeert dit door erop te wijzen dat dit in de BZK-regels geen automatisme maar een mogelijkheid is en brengt hierover verder geen advies uit.

BZK ziet op dit moment geen aanleiding de reikwijdte van het Besluit bedrijfsbrandweren – met ingang van 1 oktober 2010 Besluit veiligheidsregio’s hoofdstuk 7 Bedrijfsbrandweer – bij te stellen wat betreft de vervoersgebonden inrichtingen. De adviezen en consultaties tijdens het voorbereidingstraject van het Besluit veiligheidsregio’s geven hiertoe geen aanleiding. Recent presenteerde het Landelijk Expertisecentrum Brandweer Brzo aan overheid en bedrijfsleven de «Werkwijzer bedrijfsbrandweren». Van deze werkwijzer mag verwacht worden, dat hij een juiste en uniforme uitvoering van de regelgeving op het gebied van de bedrijfsbrandweer door de veiligheidsregio’s (geadviseerd door het landelijk expertisecentrum) verder bevordert.

BZK wil wel betrokken zijn bij het door de SER aanbevolen onderzoek naar de vervoersgebonden inrichtingen

Facilitering

De SER pleit voor de ontwikkeling van een faciliterend digitaal rekeninstrument om te bepalen of de ARIE regeling van toepassing is. Daarmee kunnen de complexe rekenregels in het aanwijssysteem gebruiksvriendelijker worden.

Ook het ontwikkelen van zo’n instrument wil ik aan het RIVM opdragen nadat in 2011 de resultaten van het eerder genoemde RIVM onderzoek beschikbaar zijn.

De kennis in de genoemde beleidsregel zou daar vanzelfsprekend een onderdeel in moeten worden, evenals de mogelijke aanpassingen in het aanwijssysteem die als gevolg van de eerder genoemde onderzoeksvragen – over terminologie en technische punten in de rekenregels – zouden kunnen worden doorgevoerd. De verwachting is dat het instrument op zijn vroegst eind 2011 via het Arboportaal beschikbaar worden gesteld voor gebruik door bedrijven.

Wanneer deze onderzoeks- en ontwikkelingsfase is afgerond zal ik in navolging van het advies van de SER in overleg treden met een opleidingsinstituut over opleiding of bijscholing over de ARIE-verplichtingen en een eventueel gewenste bijdrage van de Arbeidsinspectie aan de begeleiding van de ontwikkeling hiervan.

Toezicht

De SER adviseert een formele toets door de Arbeidsinspectie op de rekensommen in het aanwijssysteem. Naar mijn mening haalt dit, indien toegepast op alle individuele bedrijven, teveel verantwoordelijkheid bij de bedrijven weg. In de huidige systematiek moeten bedrijven zelf aan de hand van de regelgeving en rekenregels bepalen of zij al dan niet onder de ARIE regeling vallen en zich vervolgens melden bij de AI. Standaard handhavingsbeleid is dat dit steekproefsgewijs wordt gecontroleerd. Bedrijven die vragen hebben over het aanwijzingssysteem kunnen zich altijd tot de Arbeidsinspectie wenden. Het is de verwachting dat het nieuw te ontwikkelen rekeninstrument dat via het internet bereikbaar zal worden (kleine) bedrijven aanmerkelijk makkelijker zal maken om te bepalen of zij al dan niet onder de ARIE regeling vallen. De Arbeidsinspectie zal nauw worden betrokken bij de ontwikkeling van het genoemde digitale internet instrument voor de rekensommen in het aanwijssysteem.

De SER pleit voor maatwerk in handhaving en toezicht. In de praktijk is zowel de inhoud van inspecties als het inzetten van eventuele handhaving op dit moment al maatwerk, dat wil zeggen, afgestemd op de situatie in het individuele bedrijf. Er wordt door mijn ministerie aan gewerkt om het maatwerk nog beter vorm te geven, onder meer voor de reeds eerder genoemde vervoersgebonden inrichtingen. In het verlengde daarvan zal in de toekomst ook de frequentie en de intensiteit van de inspecties op de ARIE-verplichtingen meer risico-gestuurd worden en mede gebaseerd worden op de stand van het veiligheidsbeheerssysteem in de bedrijven.

Ook zal door de Arbeidsinspectie worden gestimuleerd dat de brandweer en bevoegde gezagen in toenemende mate met de Arbeidsinspectie gezamenlijk zullen inspecteren.

De door de Commissie Arbeidsomstandigheden gewenst afstemming daarover is al gaande en zal zeker worden voortgezet

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven