Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2018
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 19 december jl. (Handelingen II 2017/18,
nr. 36, item 19) is het kabinet verzocht om een reactie op het bericht dat de Europese Commissie
(hierna: de Commissie) al jaren gewaarschuwd zou hebben voor het afschaffen van de
dividendbelasting.1 Door middel van deze brief geef ik aan dit verzoek gevolg.
Het document waarop het bericht is gebaseerd, is een discussiedocument dat de Commissie
begin 2016 op verzoek van de EU-Gedragscodegroep heeft geschreven om een discussie
over potentiële problemen bij betalingen vanuit EU-lidstaten naar derde landen en
de rol van dividendbelasting daarbij op gang te brengen. Het bedoelde document is
geen officiële aanbeveling van de Commissie, noch een door de lidstaten omarmd standpunt.
In de Gedragscodegroep werken de EU-lidstaten samen op belastinggebied en kunnen EU-lidstaten,
in unanimiteit, bijvoorbeeld richtsnoeren (soft law) afspreken in het kader van schadelijke belastingconcurrentie. Ik ben uitgebreid
ingegaan op het werk van de Gedragscodegroep in mijn brief van 12 december 2017.2
In het document beschrijft de Commissie dat de discussie over nut en noodzaak van
uniformering van dividendbelastingen en de tarieven daarvan in Europa een lange geschiedenis
kent. Zo zijn in 2010 twee mogelijk oplossingen besproken.3 Enerzijds een uniform tarief voor de bronheffing en het heronderhandelen van belastingverdragen
en anderzijds het ontwikkelen van anti-misbruikmaatregelen. Hoewel sommige lidstaten
de door de Commissie geschetste problemen herkenden, konden de meeste lidstaten zich
echter niet vinden in de genoemde oplossingen. Omdat beslissingen in unanimiteit moeten
worden genomen, was de conclusie dan ook dat het niet mogelijk was om een oplossing
te vinden in de EU-Gedragscodegroep. Een van de belangrijkste argumenten van lidstaten
tegen deze oplossingen was dat lidstaten van mening zijn dat ze soeverein zijn om
zelf te bepalen welke belastingen zij heffen. In 2015 is overigens wel een algemene
antimisbruikbepaling («GAAR») in de Moeder-dochterrichtlijn opgenomen.4 Deze maatregel biedt het bronland de mogelijkheid om kunstmatige constructies te
negeren als – kort gezegd – deze zijn opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen
om belasting te ontgaan.5 Hiermee is alsnog navolging gegeven aan de tweede oplossingsrichting.
De Commissie stelt verder in het document dat bedrijven geneigd zijn zich te vestigen
in een land dat in zijn belastingverdragen met derde landen lage tarieven heeft afgesproken
of in een land dat geen dividendbelasting heft of dat een laag tarief van de dividendbelasting
kent. Deze redenering ligt mede ten grondslag aan het voornemen van het kabinet in
het Regeerakkoord om de dividendbelasting af te schaffen. Hierdoor wordt Nederland
als vestigingsland aantrekkelijker. Het kabinet erkent dat dit zonder aanvullende
maatregelen belastingontwijking in de hand kan werken en vindt dit vanzelfsprekend
onwenselijk. Vandaar dat de dividendbelasting (materieel) in stand blijft in misbruiksituaties
of bij dividenduitkeringen aan low tax jurisdictions. Voorts is het kabinet voornemens
een bronheffing in te voeren op rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in
misbruiksituaties. Met deze bronheffing wordt tegengegaan dat winsten niet of zeer
laag belast worden indien sprake is van een betaling aan een low tax jurisdiction
en daarmee worden de in het document genoemde problemen ondervangen.
Over de dividendbelasting heeft het kabinet bij meerdere gelegenheden uitgebreid met
het parlement van gedachten gewisseld. Over de plannen tot afschaffing van de dividendbelasting,
alsmede over de invoering van bronheffingen op dividend-, rente- en royaltybetalingen
naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties, komt het kabinet verder met uw
Kamer te spreken zodra een uitwerking daarvan aan uw Kamer is voorgelegd.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel