nr. 294
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2008
Naar aanleiding van de Schipholbrand heeft toenmalig Staatsecretaris Van
Hoof u bij brief van 13 december 20061 laten
weten samen met de collega’s van BZK en VROM (thans WWI), te zullen
onderzoeken hoe de bedrijfshulpverlening aan niet-werknemers in geval van
calamiteiten het beste wettelijk verankerd en gehandhaafd kan worden.
De reden voor dit onderzoek was dat in de rapporten van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid en van de rijksinspecties over de Schipholbrand ingegaan werd
op de bedrijfshulpverlening zoals geregeld in de Arbeidsomstandighedenwet,
terwijl niet duidelijk is in hoeverre deze regeling van bedrijfshulpverlening
van toepassing is op andere personen dan werknemers.
Hierbij informeer ik u, mede namens de bewindspersonen van BZK en WWI,
over het vervolg op dit onderzoek.
Het in bovenbedoelde brief toegezegde onderzoek is uitgevoerd door de
Utrechtse Juristengroep (UJG) en kende als doelstelling te bereiken dat alle
aanwezige personen in afgezonderde open of besloten ruimten of een gebouw,
niet behorend tot een privédomein, in geval van een calamiteit kunnen
rekenen op adequate hulpverlening, in afwachting van professionele hulpdiensten.
Het onderzoeksrapport van de UJG van 17 maart 2008, getiteld «Opties
voor wettelijke verankering van organisatie van interne hulpverlening in noodsituaties»
ontvangt u hierbij ter kennisneming.2
Mede op basis van dit verkennende rapport hebben wij besloten de geformuleerde
doelstelling te realiseren door het ontwerpen van een gezamenlijke amvb met
betrekking tot bedrijfshulpverlening op basis van de Arbeidsomstandighedenwet,
de Woningwet en de toekomstige, op dit moment nog bij uw Kamer in behandeling
zijnde, Wet veiligheidsregio’s3. Dit wordt
thans door de drie departementen voorbereid.
Bij de keuze voor deze gezamenlijke regelgeving heeft meegespeeld dat,
in vergelijking met bijvoorbeeld drie afzonderlijke amvb’s gebaseerd
op dezelfde wetten, landelijke uniformiteit beter kan worden geborgd.
Bovendien draagt de keuze voor gezamenlijke regelgeving bij aan de vermindering
van de regeldruk. Om de regeldruk nog verder te beperken is het uitgangspunt
van de gezamenlijke BHV-regelgeving dat de bepalingen, conform de huidige
BHV-bepalingen in de Arbeidsomstandighedenwet, zoveel mogelijk als doelvoorschrift
worden geformuleerd, zodat maatwerk mogelijk is.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
XNoot
1Kamerstukken II 2006/07, 24 587, nr. 207.
XNoot
2Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
XNoot
3Kamerstukken 2006/07, 31 117, nrs. 1–3.