24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 616 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2022

De ambities van het kabinet om armoede en schulden de komende kabinetsperiode verder terug te dringen zijn stevig1. De noodzaak om hier zwaar op in te zetten was er al, maar bestaande uitdagingen zijn des te groter nu we nog te maken hebben met het coronavirus en het maatschappelijke en economische herstel daarvan, en nu ook de gevolgen gaan merken van de oorlog in Oekraïne. De brede armoede- en schuldenaanpak wordt met volle kracht voortgezet; er wordt ingezet op financiële educatie en preventie en vroeg signalering en het sociaal minimum wordt iedere vier jaar herijkt. In het bijzonder heeft het tegengaan van kinderarmoede hoge prioriteit deze kabinetsperiode. Het kabinet stelt zichzelf het doel om in vier jaar tijd het aantal kinderen dat opgroeit in armoede te halveren. Een forse uitdaging, maar met een groot belang, want opgroeien in armoede zet kinderen en jongeren op een serieuze achterstand, niet alleen financieel gezien, maar op allerlei levensaspecten en -domeinen.

De afgelopen kabinetsperiode zijn er, mede gestuurd door de in 2019 geformuleerde ambities kinderarmoede, al stappen gezet om kinderarmoede verder terug te dringen. In deze brief rapporteer ik, zoals toegezegd in de brief van 12 oktober 2021 aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal2, over de voortgang op ambitie 2 «het aantal huishoudens met kinderen dat te maken heeft met een laaginkomen neemt af» op basis van de meest recente CBS data over 2020. Tevens ga ik in op ambitie 4 «Er komt periodiek een kwalitatief overzicht van goede voorbeelden en initiatieven van gemeenten en andere lokale en landelijke organisaties gericht op het voorkomen van armoede onder kinderen en de negatieve gevolgen daarvan voor kinderen». Een brief van gelijke strekking heb ik verzonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Verdere daling aantal kinderen in armoede in 2020

In lijn met de tweede ambitie moet het aantal huishoudens met kinderen dat te maken heeft met een laag inkomen de komende jaren een dalende trend laten zien. De indicatieve streefwaarde stelt een afname van het aantal kinderen in armoede voor van 9,2 procent in 2015 naar 4,6 procent in 2030. Omgerekend naar een stabiele dalende trend over de jaren komt het doel voor eind 2021 op 7,2 procent uit.

De meest recent beschikbare cijfers van het CBS zijn gepubliceerd in december 2021 en gaan over 2020.3 In 2020 zette de sinds 2013 ingezette dalende trend verder door (zie figuur 1). In 2020 maakten 221 duizend minderjarige kinderen (6,9 procent, ofwel ongeveer 1 op de 14 kinderen) deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 17 duizend minder dan in het jaar ervoor (7,4 procent). Het aantal kinderen in een gezin dat al ten minste vier jaar moest rondkomen van een laag inkomen daalde dat jaar met bijna 3 duizend, naar 95 duizend (3,1 procent). Het aantal kinderen met een langdurig armoederisico daalt sinds 2015.

Figuur 1 Percentage kinderen in een huishouden met een (langdurig) laag inkomen

Figuur 1 Percentage kinderen in een huishouden met een (langdurig) laag inkomen

Bron: CBS, 2020

In de publicatie «Inkomen verdeeld, trends 1977 – 2019» die afgelopen oktober verscheen4 werd duidelijk dat de ontwikkeling van het armoederisico in Nederland sinds 1977 in grote lijnen de conjunctuur volgt: in tijden van economische neergang stijgt de kans op armoede, in tijden van economische voorspoed daalt de armoedekans. Het percentage kinderen dat leeft in een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw sterk gedaald, van rond de 17 procent naar 6,9 procent in 2020.

Europese relatieve armoedecijfers laten een lichte stijging zien

Zoals toegezegd door voormalig Staatssecretaris Wiersma tijdens het debat over het niet-indexeren van de kinderbijslag afgelopen 13 oktober5, rapporteer ik in deze brief tevens over de Europese armoedecijfers.6 Het hebben van een risico op armoede wordt door de Europese Commissie gedefinieerd als het hebben van een inkomen dat minder is dan 60 procent van het mediane nationale inkomen. Deze indicator is dus een maatstaf van ongelijkheid in een land. In 2020 liep naar schatting 14,1 procent van de kinderen en jongeren onder de 18 jaar na sociale overdrachten een armoederisico. Dit is hoger dan het jaar ervoor (13,6 procent). Deze indicator fluctueert in de laatste tien jaar, maar de laatste jaren zijn in Nederland de middeninkomens relatief harder gestegen dan de laagste inkomens. Tegelijkertijd blijkt uit CBS-cijfers dat de inkomensongelijkheid (GINI-index) in Nederland de laatste decennia stabiel is. De GINI-index blijft gelijkt als de middeninkomens stijgen en de hoogste en laagste inkomens wat dalen.

Weten wat werkt en die inzichten benutten

Er is al veel onderzocht over het tegengaan van armoede en er wordt veel gedaan rondom de bestrijding van armoede. Het verspreiden en daadwerkelijk toepassen van alle bestaande kennis, ervaringen en inzichten is een uitdaging voor alle betrokken partijen, zoals gemeenten en maatschappelijke organisaties. In de bijlage is een brochure opgenomen met informatie voor professionals die in nauw contact staan met (ouders van) kinderen de opgroeien in armoede en voor beleidsmakers7. Deze brochure is in opdracht van het Ministerie van SZW ontwikkeld door Hogeschool Rotterdam en Hanzehogeschool Groningen en is tot stand gekomen met hulp van gemeenten, Divosa, NCJ, Alliantie Kinderarmoede, de Gelijke Kansen Alliantie, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik zal er met alle betrokken partijen voor zorgen dat de brochure breed verspreid wordt onder professionals en beleidsmedewerkers.

Programma Armoedebeleid- Gezamenlijke en structurele aandacht nodig

De gevolgen van opgroeien in armoede zijn dermate groot en hardnekkig dat ieder kind dat zich, door op te groeien in armoede niet kansrijk kan ontwikkelen, er één teveel is. In het coalitieakkoord is dan ook de doelstelling opgenomen het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in vier jaar tijd te halveren. Een grote uitdaging waar ik mij voor ga inzetten.

Ik ben voornemens een ambitieus interdepartementaal en interbestuurlijk programma Armoedebeleid te starten, waarin de behoeften van mensen centraal staan. Binnen dit programma zal aandacht zijn voor het verbeteren van bestaanszekerheid, maar ook erbij horen & meedoen en groei & ontwikkeling. Er zal onder andere aandacht zijn voor het aanpakken van het hoge niet-gebruik van voorzieningen, het beter bereiken van werkenden met een laag inkomen, kansengelijkheid en de sociale componenten van armoede. Ik zal in dit programmaplan ingaan op de geambieerde halvering van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede, en de samenhang met de reeds bestaande ambities kinderarmoede.

Ik kan dit, ook als eerste Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, niet alleen. Voor een succesvolle uitwerking en uitvoering van dit programma zoek ik nadrukkelijk de samenwerking met ervaringsdeskundigen, gemeenten, maatschappelijke organisaties, wetenschappelijke kennisinstituten en andere ministeries. Samen moeten we de komende jaren het verschil gaan maken.

Ik zal het programmaplan voor de zomer aan uw Kamer aanbieden.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Coalitieakkoord 2021 – 2025. Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77

X Noot
2

Kamerstuk 35 925 XV, nr. A

X Noot
3

CBS (2021). Armoede en Sociale Uitsluiting 2021

X Noot
4

Universiteit Leiden en CBS (2021). inkomen verdeeld trends 1977 – 2019

X Noot
5

Tweede Kamer, Plenair verslag 11e vergadering, Woensdag 13 oktober 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 11, item 6)

X Noot
6

Eurostat- At-risk-of-poverty rate by poverty threshold, age and sex

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven