24 170 Gehandicaptenbeleid

Nr. 129 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2012

Tijdens het Algemeen Overleg met de staatssecretaris van VWS op 8 februari jl. is gevraagd naar de inschakeling van deskundigen bij verhoren door de politie van personen met een verstandelijke beperking in zaken waarin sprake is van seksueel misbruik of als daartoe een vermoeden bestaat.

Daarbij is de vraag gesteld of het kabinet bereid is om de aanwezigheid van een deskundige bij dit soort zaken verplicht te stellen en daarbij gebruik te maken van de zogenaamde verhoorpools. Daarnaast is gevraagd of kan worden aangegeven hoe (en hoe vaak) deskundigheid wordt geregeld bij verhoren van mensen met een verstandelijke beperking die met seksueel geweld of misbruik te maken hebben gehad.

In antwoord daarop bericht ik u als volgt. De regels met betrekking tot het (ver)horen van personen met een verstandelijke beperking in zaken waarin sprake is van seksueel misbruik zijn vastgelegd in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik van het College van procureurs-generaal van 1 januari 2011 (2010A026) (hierna: de Aanwijzing). Daarin is aangegeven dat het verhoor van minderjarigen tot 12 jaar, personen met een verstandelijke beperking en personen met een cognitieve functiestoornis, zowel bij getuigen als aangevers in zedenmisdrijven wordt uitgevoerd door studioverhoorders. Indien in een zedenmisdrijf de verdachte een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis heeft, wordt de verdachte verhoord door tenminste een studioverhoorder of een bevoegd zedenrechercheur. Dit verhoor wordt audiovisueel geregistreerd.

Voor externe deskundigen is een belangrijke rol weggelegd met betrekking tot de advisering van de politie bij de voorbereiding en uitvoering van het verhoor. In uitzonderlijke gevallen kan de deskundige ook aanwezig zijn bij het verhoor in de verhoorkamer en daar waar het horen van een persoon met een verstandelijke beperking op grote problemen stuit kan, na toestemming van de officier van justitie, de externe deskundige deze persoon horen.

Deze regeling is tot stand gekomen na een uitgebreide raadpleging van wetenschappers, deskundigen en belangengroeperingen. Belangrijkste conclusie was dat het belang van de waarheidsvinding is gediend met een heldere afbakening van taken en verantwoordelijkheden tussen opsporingsambtenaren van de politie en externe deskundigen.

Het «afschaffen van de verhoorpools» waarop door het lid Leijten (SP) is gewezen had betrekking op de situatie waarin sommige verhoren in bovengenoemde categorie zelfstandig werden afgenomen door externe deskundigen uit de zogeheten verhoorpool. Met de inzet van deze deskundigen werd per regio verschillend omgegaan. Dat leidde tot onduidelijkheid en vragen vanuit de opsporingspraktijk.

In 2009 is met uw Kamer uitvoerig gesproken over de inzet van deskundigen bij verhoren van personen met een verstandelijke beperking. Als uitvloeisel daarvan is het College van procureurs-generaal bij brief van 21 december 2009* verzocht uitvoering te geven aan de motie Aasted Madsen-Van Stiphout/Heerts (Tweede Kamer 2008–2009 30 143, nr. 34) die de regering oproept de werkwijze met betrekking tot het horen en verhoren van personen met een verstandelijke beperking, in het bijzonder de inzet van deskundigen daarbij, vast te leggen en kenbaar te maken aan betrokkenen bij het horen en verhoren van slachtoffers, getuigen en verdachten uit deze kwetsbare groep.

Deze brief geeft – naast hetgeen de Aanwijzing regelt – het bredere kader aan voor OM en politie voor wat betreft de inschakeling van deskundigen bij verhoren van personen met een verstandelijke beperking. Benadrukt wordt dat de betrokkenheid van deskundigen bij het verhoren van personen met een verstandelijke beperking van groot belang is, maar dat het uiteindelijk aan de opsporingsambtenaren van de politie is om in het concrete geval een afweging te maken of, en zo ja op welke wijze, de betrokkenheid van een deskundige noodzakelijk is.

Daarnaast wordt aangegeven dat de inzet van deskundigen bij verhoren van personen met een verstandelijke beperking niet enkel moet worden overwogen in zedenzaken, maar ook in geval van andere ernstige misdrijven waarbij personen met een verstandelijke beperking worden gehoord of verhoord.

Overigens gaat de huidige Aanwijzing verder dan ten tijde van de brief het geval was in die zin dat onder de huidige Aanwijzing het mogelijk is dat in uitzonderlijke gevallen de externe deskundige, met toestemming van de officier van justitie, zelfstandig het verhoor afneemt.

Zoals door de staatssecretaris van VWS ook is gemeld in haar brief van 7 februari jl. (Kamerstuk 24 170, nr. 128) heb ik op dit moment geen signalen dat er problemen zouden zijn met de inschakeling van deskundigen bij dit type verhoren. Een rondvraag bij het landelijk overleg zedenofficieren en een aantal politieregio's leerde dat de politie handelt conform de Aanwijzing en waar nodig gebruik maakt van deskundigen. Vaak wordt vóór het verhoor een deskundige geraadpleegd om er goed achter te komen wat de betreffende persoon wel/niet kan en wat het niveau is. Ook kijkt vaak een begeleider/orthopaedagoog mee in de regiekamer. Het verhoor zelf wordt gedaan door studioverhoorders die speciaal zijn opgeleid voor dit type verhoren.

Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat voldoende is geborgd dat in zaken waarin dat noodzakelijk is door de politie gebruik wordt gemaakt van externe deskundigen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


XNoot
*

Op 7 januari 2010 in afschrift verzonden aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 143, nr. 35).

Naar boven