Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2016
Bij de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 11a Opiumwet en tijdens het mondelinge
vragenuurtje van 12 april jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 75, item 2) heb ik uw Kamer toegezegd om een jaar na inwerkingtreding van artikel 11a Opiumwet
de stand van zaken qua jurisprudentie aan de Kamer te melden. Door middel van deze
brief doe ik die toezegging gestand.
Achtergrond
Illegale hennepteelt levert door zijn omvang en professionaliteit een reëel veiligheidsrisico
op voor de samenleving. Hiertegen moet doortastend en effectief worden opgetreden.
Rond de eigenlijke teelt is een hele industrie ontstaan die op alle mogelijke manieren
een bijdrage levert aan de professionalisering, schaaluitbreiding en innovatie van
de illegale productie van cannabis. Het gaat hierbij zowel om het materiaal en technieken
als om de kring van personen rondom hennepteelt.
Bij de aanpak van illegale hennepteelt bleek dat het enkel optreden tegen de hennepkwekerijen
en de bij de teelt direct betrokkenen niet toereikend was. De noodzaak rees om ook
op te treden tegen activiteiten van ondersteunende aard rond de illegale teelt, in
het bijzonder die activiteiten, welke strekken ter voorbereiding of bevordering van
die teelt. Het beschikbare strafrechtelijk instrumentarium was daartoe niet toereikend.
Gelet hierop is sinds 1 maart 2015 de voorbereiding of bevordering van overtredingen
van de Opiumwet met betrekking tot lijst-II-middelen als zelfstandig delict in de
Opiumwet opgenomen onder het nieuwe artikel 11a.
Stand van zaken
In het eerste jaar zijn ruim 250 zaken ingestroomd onder het nieuwe artikel 11a. Het
gaat hierbij met name om growshophouders, maar ook om elektriciens en verhuurders
van panden waarin hennep wordt geteeld. In bijna 70% van de zaken is het Openbaar
Ministerie overgegaan tot dagvaarden. Ongeveer een kwart van deze zaken is inmiddels
aan de rechter voorgelegd. De rechter lijkt uit de voeten te kunnen met de nieuwe
wet, want bij ongeveer 80% leidt de zaak tot een strafoplegging door de rechter.
In het eerste jaar sinds de inwerkingtreding werd er door het OM gehandeld volgens
een informele, tijdelijke richtlijn voor de strafeis, specifiek voor artikel 11a.
Het lijkt er op dat rechters op dit moment vooral voorwaardelijke gevangenisstraffen
opleggen in combinatie met geldboetes of taakstraffen. Dit is veelal conform de eis
van het Openbaar Ministerie. Het aantal zaken waarbij uitspraak is gedaan is echter
nog te beperkt om algemene conclusies te trekken.
In de nieuwe versie van de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, die vanaf 1 juni geldt en wordt aangepast aan het nieuwe wetsartikel, zal als uitgangspunt
een gevangenisstraf van 3 maanden worden geformuleerd. Er wordt verwacht dat er in
de toekomst dan ook zwaardere straffen zullen worden opgelegd.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur