nr. 18
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 23 december 1997
Hierbij bied ik u aan het rapport van de commissie rechten en plichten
van echtgenoten1. Aanleiding voor de instelling
van deze commissie was de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel
geregistreerd partnerschap. Daarbij kwam de vraag aan de orde of de rechten
en verplichtingen van echtgenoten in titel 6 (artt. 81 tot en met 92a Boek
1 B.W.) en het huwelijksvermogensrecht in de titels 7 en 8 Boek 1 B.W. heroverweging
behoeven. In de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel
inzake het geregistreerd partnerschap is de toezegging gedaan dat een werkgroep
hiernaar onderzoek zou verrichten (Kamerstukken II 1996/97 23 761 nr.
7, blz. 7).
Bevindingen van de commissie
De commissie gaat eerst in op de in titel 6 van Boek 1 B.W. opgenomen
rechten en plichten van echtgenoten. In deze titel is bij voorbeeld opgenomen
de verplichting tot samenwoning en de hoofdelijke aansprakelijkheid van echtgenoten
(en ook van geregistreerde partners) voor de kosten van de gewone gang van
de huishouding.
Aanbevolen wordt om deze titel af te slanken in die zin dat bij voorbeeld
de verplichting tot samenwoning omgezet zou worden in een vermoeden van samenwoning.
Ook wordt voorgesteld de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de kosten van
de gewone gang van de huishouding te schrappen.
Deze wijzigingen zouden op kortere termijn gerealiseerd kunnen worden
door middel van een te bevorderen wetswijziging, zo adviseert de commissie.
In het tweede deel van het rapport wordt het bestaande huwelijksgoederenrecht
onder de loep genomen. Eerst is een inventarisatie opgenomen van de voor-
en nadelen van de huidige huwelijksgoederenregimes. Vervolgens worden gedachten
geformuleerd over aanpassing van het bestaande huwelijksgoederenrecht.
Ten slotte wordt ingegaan op de huidige procedure met betrekking tot het
maken, wijzigen of opheffen van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk.
Bij het onderzoek naar de titels 7 en 8 zijn twee klankbordgroepen geraadpleegd,
bestaande uit deskundigen uit de rechterlijke macht, het notariaat en de advocatuur.
De commissie adviseert op basis van haar onderzoek dat aanpassing van
het huidige recht wenselijk is. Zij stelt voor een nieuw systeem in te voeren,
daarin bestaande dat aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners vóór
hun huwelijk dan wel hun geregistreerd partnerschap een keuze maken tussen
twee in de wet opgenomen stelsels van huwelijksgoederenrecht.
Naar huidig recht bestaat die keuze niet. Als aanstaande echtgenoten of
aanstaande geregistreerde partners voorafgaande aan hun huwelijk of geregistreerd
partnerschap geen huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden maken,
dan geldt nu dat zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd dan wel geregistreerd.
De commissie beveelt aan om aanstaande echtgenoten/geregistreerde partners
te laten kiezen tussen een enigszins aangepaste gemeenschap van goederen enerzijds
en anderzijds een stelsel met als uitgangspunt dat er geen boedelmenging optreedt,
maar dat er wel verrekening van overgespaarde inkomsten plaatsvindt. Voor
de aanpassingen van de bestaande gemeenschap van goederen doet de commissie
voorstellen.
Daarnaast is de commissie van mening dat nog nader onderzoek vereist is.
Zo zullen de fiscale aspecten van een en ander in beeld gebacht moeten worden.
Verder is het naar het oordeel van de commissie nodig rechtsvergelijkend onderzoek
te verrichten naar de vraag of en zo ja, welke kenmerkende verschillen er
in de praktijk bestaan tussen het huidige Nederlandse hoofdstelsel van de
wettelijke gemeenschap van goederen en moderne buitenlandse stelsels van huwelijksvermogensrecht.
Van belang is het daarbij ook te kijken naar de wijze waarop de boedel gescheiden
wordt in geval van scheiding.
Ten slotte vindt de commissie dat ook het gedragspatroon van echtgenoten/geregistreerde
partners met betrekking tot hun onderlinge vermogensrechtelijke verhouding
in kaart gebracht zou moeten worden om te kunnen beoordelen welk stelsel het
beste aansluit op het feitelijk gedrag.
De commissie stelt voor dat parallel aan dit onderzoek een concept-wetsvoorstel
wordt voorbereid. Dit concept-wetsvoorstel kan vervolgens besproken worden
met de klankbordgroepen die ook in een eerdere fase zijn geconsulteerd.
Ten aanzien van de procedure om huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden
gedurende het huwelijk of de partnerschapsregistratie tot stand te brengen
dan wel te wijzigen, doet de commissie enige voorstellen tot wetswijziging
die het oogmerk hebben de huidige procedure te vereenvoudigen. Ook deze wijzigingsvoorstellen
zouden op kortere termijn kunnen worden gerealiseerd.
Ten slotte beveelt de commissie aan de toegankelijkheid van het huwelijksgoederenregister
te verbeteren.
Standpunt
De commissie stelt voor om titel 6 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
af te slanken en daartoe een wetsvoorstel voor te bereiden. Dit voorstel neem
ik graag over. Tegelijkertijd kunnen in dit wetsvoorstel ook de voorgestelde
aanpassingen met betrekking tot de procedure van wijziging van
het huwelijksgoederenregime gedurende het huwelijk opgenomen worden.
Verder stelt de commissie voor om een concept-wetsvoorstel voor te bereiden
waarin haar voorstel is verwerkt dat aanstaande echtgenoten of geregistreerde
partners voortaan kunnen kiezen uit twee huwelijksgoederenregimes, enerzijds
een wat aangepaste gemeenschap van goederen en anderzijds een verrekenstelsel.
Ik vind het van belang dat grondig naar de huidige regeling van het huwelijksgoederenrecht
gekeken wordt. De door de commissie gekozen lijn daarvoor spreekt mij aan.
Haar voorstel om in overleg met de praktijk de voorgestelde weg in te slaan,
neem ik dan ook over. Uiteraard zal dit gepaard moeten gaan met nader onderzoek.
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz