Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 april 2021
Op 9 april heb ik in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) met de decentrale
overheden en de OV-bedrijven gesproken over de beschikbaarheidsvergoeding voor het
OV. Graag informeer ik u over de uitkomsten van dit overleg. Dit is in lijn met mijn
brief van najaar 2020 over de beschikbaarheidsvergoeding OV waarin ook al het perspectief
op een vergoeding voor de tweede helft van 2021 is geschetst.
Hoewel er inmiddels dankzij de vaccinatiecampagne licht aan het einde van de tunnel
gloort, is het nog niet bekend wanneer de coronamaatregelen die impact hebben op het
openbaar vervoer worden versoepeld of afgeschaft. De OV-bedrijven verwachten dat de
reizigersopbrengsten in het vierde kwartaal van 2021 nog steeds onvoldoende zullen
zijn voor een OV-aanbod aan de reizigers dat voldoet aan de doelstellingen van bereikbaarheid,
veiligheid en opschaalbaarheid. Het verlengen van de beschikbaarheidsvergoeding door
het Rijk voorkomt dat na de zomer ingrijpende keuzes gemaakt moeten worden in de dienstregeling.
Gezien de doorlooptijd van planningsprocessen in het OV is besluitvorming over de
dienstregeling voor het vierde kwartaal van 2021 nu aan de orde. Het kabinet heeft
daarom besloten om de beschikbaarheidsvergoeding1 voor het openbaar vervoer ongewijzigd door te trekken naar eind 2021. Hiermee ontstaat
voor de OV-bedrijven en daarmee voor de OV-reizigers duidelijkheid over de dienstregeling
en het OV-aanbod voor heel 2021. In het NOVB is deze afspraak met de OV-partijen gedeeld.
Via de begrotingsstukken wordt u formeel om instemming gevraagd op de besteding van
de middelen in het laatste kwartaal van 2021. O.b.v. eerdere kwartalen is een additioneel
bedrag geraamd van € 370 miljoen. Het uiteindelijk benodigde bedrag is afhankelijk
van het aantal reizigers en de gerealiseerde reizigersinkomsten in het laatste kwartaal.
Net zoals bij de eerdere besluitvorming over de beschikbaarheidsvergoeding zal hiervoor
een incidentele suppletoire begroting worden aangeboden aan uw Kamer. Indien de formele
autorisatie van beide Kamers, op het moment dat richting de vervoerders uit hoofde
van dit besluit verplichtingen worden aangegaan, nog niet is afgerond zal het kabinet
de uitvoering van de voorgenomen maatregelen in het belang van het Rijk starten, conform
artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
Voor de fase na de beperkende maatregelen bereiden partijen zich voor om de transitie
van het openbaar vervoer mogelijk te maken. In deze fase wordt toegewerkt naar een
nieuw financieel evenwicht binnen de concessies. Dit betekent dat we richting de zomer
van 2021 werken aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij
we de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen betrekken.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-Van der Meer