Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2012
Hierbij informeer ik u in de aanloop naar het Algemeen Overleg Openbaar Vervoer van
25 april aanstaande over de aanbesteding van het stadsvervoer in de drie stadsregio’s
Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden.
Volgens het vigerende Besluit Personenvervoer 2000 (Bp2000) moet het stadsvervoer
in de drie grote steden worden aanbesteed. Voor bus- en multimodale concessies moet
het vervoer uiterlijk op 1 januari 2013 zijn aanbesteed; voor tram- en metroconcessies
is deze datum 1 januari 2017.
De Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden hebben er voor gekozen het busvervoer
openbaar aan te besteden. De aanbestedingsprocedures hiervoor zijn eerder dit jaar
gestart. De Stadsregio Rotterdam heeft op 14 maart 2012 de concessie «Bus Rotterdam
e.o.» na een openbare aanbesteding gegund aan RET en in het Stadsgewest Haaglanden
kunnen op dit moment vervoerders nog inschrijven op de concessie «Openbaar vervoer
bus Haaglanden-Stad».
De Stadsregio Amsterdam (SRA) heeft ervoor gekozen om een multimodale concessie in
één keer openbaar aan te besteden (bus/tram/metro). De stadsregio wil haar aanbesteding
meer vraaggericht organiseren zodat de vervoerder optimaal kan inspelen op behoeften
van reizigers.
SRA heeft aangegeven voor deze omvangrijke, multimodale concessie meer tijd nodig
te hebben dan de wetgeving nu toestaat. De planning van de stadsregio is om op uiterlijk
15 september 2013 de multimodale concessie te verlenen.
Ik heb met SRA een bestuursovereenkomst gesloten waarin deze planning is vastgelegd
samen met financiële afspraken (boetebeding) om extra druk te zetten op de uitvoering
van de planning1. Binnen de afspraken van deze bestuursovereenkomst heeft SRA op grond van artikel
61 van de Wet personenvervoer 2000 een verzoek tot ontheffing van de aanbestedingsplicht
ingediend.
Ik heb geconstateerd dat de aanvraag van SRA binnen de ontheffingsgronden van de Wp2000
past. Een belangrijke overweging daarbij is dat binnen de concessie waarschijnlijk
substantiële veranderingen zullen optreden, omdat SRA de vervoerder vrijheid wil geven
om het netwerk anders (en efficiënter) in te richten en het aanbod beter aan te laten
sluiten op de vraag van de reizigers naar openbaar vervoer.
Tegen deze achtergrond en omdat ik bovendien een bestuursovereenkomst met SRA heb
gesloten waarin de planning van de aanbesteding vastligt, heb ik besloten de tijdelijke
ontheffing te verlenen.
Hiermee kan SRA de omvangrijke, multimodale concessie zorgvuldig aanbesteden volgens
een planning die door de bestuursovereenkomst niet vrijblijvend is.
Uiteraard blijf ik toezien op een zorgvuldige uitvoering van de Wet Personenvervoer
2000.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus