Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2011
Tijdens het AO openbaar vervoer op 28 april jl. heeft de heer Monasch (PvdA) mij gevraagd naar vermeende kartelvorming tussen
de OV-bedrijven Veolia en Arriva in 2005. In mijn brief van 7 februari jl. (kamerstuk 23 645, nr. 408) heb ik hierover, naar aanleiding van een mondeling toezegging aan mevrouw Dijksma (PvdA) op 1 februari jl., het volgende
aangegeven:
«Wat betreft de vraag van mevrouw Dijksma of de NMa in haar rapport heeft meegewogen of er een mogelijke kartelvorming tussen
Arriva en Veolia in 2005 is geweest, kan ik u het volgende meedelen. De NMa is bij de beoordeling van de fusie Veolia-Transdev
uitgegaan van de juistheid van de informatie die zij van de fuserende partijen heeft gekregen. De NMa heeft ten aanzien van
de genoemde vervoerders geen overtreding van de Mededingingswet vastgesteld.»
Voor zover mij bekend is er nooit een onderzoek gepubliceerd over een vermeende kartelvorming tussen Veolia en Arriva in 2005,
noch ken ik aanwijzingen die op een dergelijke kartelvorming zouden duiden.
Van de NMa heb ik begrepen dat zij in het algemeen geen informatie geeft over verdenkingen en/of onderzoeken jegens individuele
ondernemingen en de handelingen die daaraan vooraf gaan. Dit vanwege het opsporingsbelang en het belang van ondernemingen
om niet ten onrechte in een kwaad daglicht te worden gesteld. Wanneer er concrete aanwijzingen van kartelvorming bestaan,
dan kan de NMa deze onderzoeken en hiertegen handhavend optreden wanneer een overtreding wordt vastgesteld.
De NMa heeft vanuit de wet de mogelijkheid onderzoek te doen naar concentraties. Naar de gevolgen van het samengaan van Transdev
en Veolia voor de concurrentie op de Nederlandse openbaar vervoersmarkt is uitvoerig onderzoek gedaan. Zoals bekend betreft
het een markt waarop overheden periodiek voor een bepaald gebied (exclusieve) concessies verlenen aan vervoersbedrijven door
middel van een aanbestedingsronde. Op dergelijke biedmarkten zeggen marktaandelen weinig over de marktmacht van spelers, omdat
elke concessie na verloop van tijd opnieuw wordt aanbesteed waardoor het concurrentieproces opnieuw begint. Een partij die
een concessie gewonnen heeft, en dus voor een beperkte periode de enige aanbieder is in het betreffende concessiegebied, kan
deze bij een volgende aanbesteding weer verliezen. Het onderzoek van de NMa richtte zich daarom op de vraag in hoeverre de
concurrentie om deze concessies wordt beïnvloed door een samengaan van Transdev en Veolia. Zij heeft vastgesteld dat er ook
na het samengaan van deze partijen steeds voldoende concurrentie overblijft bij aanbestedingen. Deze conclusie werd ondermeer
ingegeven door het feit dat er in deze markt sprake is van veel concessiewisselingen en het feit dat er concurrentiedruk uitgaat
van meerdere (potentiële) toetreders.
De NMa heeft aangegeven dat bij het fusieonderzoek geen aanwijzingen gevonden zijn voor kartelvorming die noopten tot een
andere conclusie over de fusie, noch voor de relevante onderzoeksperiode, noch voor de periode die daaraan voorafgaat. Dit
geldt dus ook voor de periode in 2005 waar de vraag van de heer Monasch betrekking op heeft.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus