nr. 353
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 maart 2010
Tijdens het Algemeen Overleg van 21 januari 2010 (kamerstuk 23 645,
nr. 350) heeft de toenmalige Staatssecretaris toegezegd uw Kamer te informeren
over de onderzoeksopdracht aan de Commissie Kist inzake de opbrengstneutraliteit
van de invoering van de OV-chipkaart.
Met deze brief breng ik u op de hoogte van de opdracht die ik aan de Commissie
Kist heb verleend. Centrale doelstelling van het onderzoek is het vooraf toetsen
van de eis van opbrengstneutraliteit per decentrale overheid.
Het onderzoek van de Commissie Kist richt zich op de volgende onderzoeksvragen:
1. Onderzoek op welke wijze de tarieven in de duale fase van de OV-chipkaart
door de decentrale overheden worden berekend en vastgesteld.
2. Geef op basis van dit onderzoek, voorafgaand aan de toets van het ministerie
van VenW bij het besluit tot uitzetten van het NVB, per decentrale overheid
een oordeel over de opbrengstneutraliteit.
3. Bied per decentrale overheid inzicht in de kosten van de aanschaf van
de OV-chipkaart voor de reiziger.
4. Bied per decentrale overheid inzicht in de bandbreedte in de afwijkingen
die ontstaan voor groepen reizigers (spreiding).
Mede naar aanleiding van de recente mediaberichten heb ik de Commissie
Kist gevraagd om in het onderzoek ook in te gaan op bijzondere kwesties zoals
die in de provincie Zuid-Holland, waarbij in één scenario sprake
zou zijn van een terugval in het aantal reizigers zodra de OV-chipkaart het
enige betaalmiddel is.
De Commissie Kist zal per decentrale overheid rapporteren over zijn bevindingen.
Gestart wordt met de Stadsregio Amsterdam. Mede vanwege dit onderzoek verwacht
ik niet eerder dan medio april 2010 mijn voornemen tot een besluit
kenbaar te maken over het verzoek van de Stadsregio Amsterdam om het NVB uit
te zetten. De Stadsregio Amsterdam is daarvan op de hoogte gesteld. Het spreekt
vanzelf dat ik dit voornemen direct naar de Tweede Kamer zal sturen, zodat
uw Kamer in de gelegenheid is hierover met mij te spreken, alvorens ik het
voornemen per ministeriële regeling omzet in een daadwerkelijk besluit.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings