nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 1996
Tijdens de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel op 28 maart jl. heb
ik de Tweede Kamer toegezegd, dat ik na overleg met de Minister van Justitie,
de Kamer nog nader zou informeren over drie onderwerpen die in eerste instantie
het terrein van de Minister van Justitie raken. Het betrof de verhouding tussen
de informatieverplichting uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
en de Wet politieregisters, de gevolgen van het wetsvoorstel voor de rechterlijke
macht en de verhouding van het wetsvoorstel en de vierde tranche van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb).
Mede namens de Minister van Justitie kan ik u het volgende mededelen.
1. Gevraagd werd of de inlichtingenplicht van de politie aan de belastinginspecteur
niet in strijd was met de Wet politieregisters. Dit is niet het geval.
Inlichtingenverstrekking uit een politieregister is aan strenge eisen
onderworpen. De algemene regels daarvoor zijn te vinden in de Wet politieregisters.
Op deze algemene regels bestaat een aantal uitzonderingen op grond van bijzondere
wettelijke verplichtingen. Een politiefunctionaris kan op grond van een bijzondere
wet verplicht zijn informatie te verstrekken. Zo bestaat voor de politie de
plicht aan de belastinginspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken
die ter uitvoering van de belastingwet worden gevraagd, op grond van zo'n
bijzondere wet, te weten artikel 55 van de AWR. De AWR verhoudt zich in dat
opzicht tot de Wet politieregisters als lex specialis. In dit opzicht kan
men ook denken aan bijzondere informatieverplichtingen van de politie aan
de rechter en aan de Nationale ombudsman.
2. Gevraagd werd naar de belasting van de rechterlijke macht als gevolg
van dit wetsvoorstel. Daarbij werd vooral gedoeld op het geval dat zowel tegen
de aanslag als tegen de boete bezwaar en beroep zou worden aangetekend. Het
wetsvoorstel voorziet in die situatie in een voeging van beide
bezwaren in een bezwaarschrift of beroepschrift (de voorgestelde artikelen
24a, 25, zevende lid, en 28a AWR). De behandeling bij het gerechtshof van
beide beroepen zal dan ook gezamenlijk plaatsvinden, net als thans het geval
is bij beroep tegen een aanslag met verhoging. Er is dan ook geen aanleiding
te veronderstellen dat de werklast voor de rechterlijke macht groter zal worden.
3. Gevraagd werd in hoeverre wijzigingen als gevolg van de Awb zullen
leiden tot wijzigingen in de AWR. In de Commissie Algemene regels van bestuursrecht
(Commissie Scheltema) wordt thans gewerkt aan een voorontwerp van de vierde
tranche Awb. In dat kader komt ook een algemene regeling voor de bestuurlijke
boete aan de orde. De Minister van Justitie heeft op 31 januari 1996 tijdens
het debat over de derde tranche Awb de Kamer toegezegd dat zij de Kamer voor
de zomer zou informeren over de planning van de vierde tranche en in het bijzonder
over de bestuurlijke boete. Ervan uitgaande dat na afronding van het voorontwerp
het nog enige tijd vergt voordat de regering met een wetsvoorstel komt, betekent
dit dat het nog wel even duurt voordat duidelijk wordt hoe een algemene wettelijke
regeling inzake de bestuurlijke boete in de Awb er precies uit komt te zien.
Het is derhalve op dit moment niet goed aan te geven in hoeverre deze toekomstige
regeling zal leiden tot aanpassingen in het fiscale boete systeem en in hoeverre
de AWR dan aanpassing behoeft.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend