Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2018
Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, een stand van zaken
toekomen in vervolg op het gevoerde schriftelijk overleg over de aanpassing van de
Verordening betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen
en Europese politieke stichtingen. Daarbij betrek ik, zoals door de vaste commissie
van Binnenlandse Zaken verzocht op 8 maart, tevens de op 22 februari aanvaarde motie
van het lid Van der Graaf (ChristenUnie) (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1303; Handelingen II 2017/18, nr. 56, Stemmingen moties Informele Europese Top) waarin
zij de regering verzoekt binnen de Raad ervoor te pleiten dat een laagdrempelige toegang
voor partijen tot het Europese bestel gehandhaafd blijft, en daartoe te komen met
alternatieve voorstellen.
Proces
In het schriftelijk overleg van 2 maart (Kamerstuk 22 112, nr. 2500) heb ik u reeds gemeld dat er een akkoord is bereikt tussen het voorzitterschap en
het Europees parlement naar aanleiding van het mandaat dat zij hiervoor van de Raad
had gekregen in het Coreper van 21 februari.
Op woensdag 7 maart is in Coreper een gekwalificeerde meerderheid gebleken over een
compromis dat in triloog met het Europees parlement is bereikt. Dit betekent dat ook
het Europees parlement op commissieniveau en vervolgens in de plenaire zitting van
mei zal kunnen stemmen over dezelfde tekst. Ook in de Raad Algemene Zaken zal het
voor die tijd worden besproken.
Laagdrempelige toegang partijen
Nederland heeft vanaf het begin van de onderhandelingen aandacht gevraagd voor de
pluriformiteit van de Europese democratie en meer in het bijzonder de positie van
middelgrote en kleine Europese politieke partijen. Hun positie is nu in het definitieve
voorstel op verschillende wijzen beter gewaarborgd.
-
– Europese politieke partijen krijgen meer tijd dan een maand na inwerkingtreding om
aan de bepalingen uit de herziening te voldoen t.b.v. de aanvraag voor financiering
in 2019. De Commissie zette in op een relatief korte deadline voor het voldoen aan
de nieuwe transparantie eisen, omdat zij deze al wil hanteren voor de financieringsbesluiten
over 2019 en voor de verkiezingen van het Europese parlement in 2019. Het verwerken
van de financieringsbesluiten dient in de herfst van 2018 te gebeuren en zal vanwege
de nieuwe eisen de nodige administratieve inzet vergen van Europese politieke partijen.
In dat licht is de termijn verdubbeld waarbinnen aan de eisen moet worden voldaan.
-
– Ten aanzien van het feit dat in de herziene verordening onafhankelijke parlementariërs
niet meer meetellen bij de registratie van een Europese politieke partij, merkt het
kabinet op dat het onafhankelijke Europarlementariërs te allen tijde vrij staat om
een (nationale of regionale) politieke partij op te richten of zich bij een bestaande
partij aan te sluiten, zodat zij op deze wijze voldoen aan deze eis voor de registratie
van een Europese politieke partij. Het kabinet heeft anderzijds begrip voor de zorgen
over de gevolgen voor de pluriformiteit en de toegankelijkheid van de Europese democratie.
Daarom wordt er bij de evaluatie van de herziene verordening nadrukkelijk gekeken
naar de effecten op middelgrote en kleine Europese politieke partijen.
Deze aspecten voor het veiligstellen van de laagdrempeligheid zijn allebei overgenomen
in het nu voorliggende compromis. Op basis van deze aanpassing is het kabinet van
mening dat invulling is gegeven aan de eerdergenoemde motie Van der Graaf (ChristenUnie).
Alles afwegende is het kabinet van mening dat met deze compromistekst in voldoende
mate tegemoet gekomen is aan de eerder uitgedragen Nederlandse aandachtspunten. Het
kabinet is daarom voornemens in te stemmen met het voorstel wanneer dit op de agenda
van de Raad zal worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren