22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1679 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 augustus 2013

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Besluit en verordening eCall (Kamerstuk 22 112, nr. 1671)

Fiche 2: Wijziging richtlijn nucleaire veiligheid (Kamerstuk 22 112, nr. 1672)

Fiche 3: Richtlijn en mededeling elektronische facturering en aanbesteding overheidsopdrachten (Kamerstuk 22 112, nr. 1673)

Fiche 4: Verordening aanpassing comitologie post-Lissabon (PRAC – delegatie) (Kamerstuk 22 112, nr. 1674)

Fiche 5: Mededeling en aanbeveling Roma (Kamerstuk 22 112, nr. 1675)

Fiche 6: Mededeling maatregelen tegen lock-in bij opbouw van ICT-systemen (Kamerstuk 22 112, nr. 1676)

Fiche 7: Verordening langetermijninvesteringsfondsen (Kamerstuk 22 112, nr. 1677)

Fiche 8: Verordening vergoedingen geneesmiddelenbewaking (Kamerstuk 22 112, nr. 1678)

Fiche 9: Mededeling «naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector»

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: Mededeling «Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector»

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector

Datum ontvangst Commissiedocument

25 juli 2013

Nr. Commissiedocument

COM (2013) 542

Pre-lex

52013DC0542

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

Niet opgesteld

Behandelingstraject Raad

Raad voor Concurrentievermogen en Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie

Eerstverantwoordelijk Ministerie

Ministerie van Defensie en het Ministerie van Economische Zaken, in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken

2. Essentie voorstel

De Commissie oordeelt dat Europa een grotere verantwoordelijkheid moet nemen voor de veiligheid binnen en buiten de Europese grenzen. De complexe veiligheidsdreigingen van deze tijd vergen een samenhangende aanpak, ondersteund door zowel civiele als militaire capaciteiten. De economische crisis in Europa heeft volgens de Europese Commissie ook geleid tot een daling van de defensiebudgetten. Een gebrek aan coördinatie bij de implementatie van defensiebezuinigingen heeft ertoe bijgedragen dat Europa een tekort heeft aan bepaalde belangrijke militaire capaciteiten. Daarnaast is sprake van dalende investeringen door overheden in research and development (R&D) in de defensiesector. Dit heeft nadelige gevolgen voor de defensie-industrie, die een belangrijke rol speelt in de Europese economie. De industrie had in 2012 een omzet van € 96 miljard, levert 400.000 directe en 960.000 indirecte banen op en zorgt voor innovatie en hoogwaardige technologieën. Ook draagt de European Defence and Technological and Industrial Base (EDTIB) ertoe bij dat Europa zelfstandig in staat is de veiligheid van haar burgers te garanderen en haar waarden en belangen te beschermen (strategische autonomie). De Commissie constateert dat 87 procent van de productiecapaciteit voor defensiegoederen in Europa in zes lidstaten is geconcentreerd (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden). Deze landen kunnen (konden) relevante land-, lucht- en zeeplatforms volledig in eigen land ontwikkelen, produceren en onderhouden.

De industrie heeft zich volgens de Commissie tot dusver kunnen handhaven door investeringen uit het verleden en een toename van de export naar landen buiten de EU. Dit laatste gaat echter vaak gepaard met verzoeken om offset, overdracht van technologie en intellectueel eigendom en uiteindelijk het opzetten van de nieuwe productielijnen buiten Europa. Tot slot zorgt de fragmentatie van de markt voor onnodige duplicatie van capaciteiten, organisaties en uitgaven. Samenwerking op de defensiemarkt blijft een uitzondering.

Tegen deze achtergrond roept de Commissie op tot meer Europese samenwerking en een effectiever gebruik van beschikbare middelen. Het actieplan daartoe bevat de volgende aspecten:

  • 1. Het versterken van de interne markt voor defensie, onder meer door toe te zien op de naleving van de bestaande richtlijnen en de correcte toepassing van artikel 346 VWEU bij materieelverwerving, het bestrijden van offset, het vergemakkelijken van de handel in defensiematerieel binnen de EU ten behoeve van de security of supply en het opstellen van een groenboek over de controle van de lidstaten op de industriële vermogens van de Europese defensie-industrie;

  • 2. Het bevorderen van het concurrentievermogen van de defensie-industrie, onder meer door het ontwikkelen van standaarden voor producten met zowel een civiele als een militaire toepassing, standaarden voor militaire producten en een Europees certificeringsysteem voor militaire luchtwaardigheid, en door de ontwikkeling van een Europees Strategisch Cluster Partnerschap (ESCP) ten behoeve van het midden en klein bedrijf (mkb);

  • 3. Het optimaal benutten van dual use (civiel en militair gebruik) mogelijkheden van onderzoek en het versterken van het innovatievermogen door een pre-commercial procurement scheme voor prototypes te ondersteunen en een voorbereidende actie (Preparatory Action) voor een Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB)-gerelateerd onderzoeksprogramma op te zetten;

  • 4. Het bevorderen van de ontwikkeling van dual use capaciteiten, onder meer door de interoperabiliteit van civiele en militaire gebruikers van informatiesystemen te verbeteren en de noodzaak van het verwerven van dual use capaciteiten door de EU te onderzoeken;

  • 5. Het vergroten van de wisselwerking tussen civiele en militaire activiteiten met betrekking tot de ruimte (space), door een Europees Space Surveillance and Tracking (ESS) systeem te ontwikkelen voor dual use gebruik, het verminderen van de fragmentatie van de vraag voor beveiligde satelliet communicatie en het onderzoeken van de mogelijkheid nieuwe beeldsatellieten te ontwikkelen ten behoeve van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en GVDB-missies en operaties.

  • 6. Het terugdringen van het energiegebruik van krijgsmachten, onder meer door het opzetten van een groep van experts uit de krijgsmachten van de lidstaten die moet bezien in hoeverre de bestaande EU-regels voor energie en steunmaatregelen kunnen worden toegepast in de defensiesector en door het steunen van defensie energieprojecten zoals het GO GREEN initiatief van het Europees Defensie Agentschap (EDA).

  • 7. Het bevorderen van de toegang van de Europese industrie tot derde landen, onder meer door te onderzoeken hoe de mogelijk negatieve effecten van offset, opgelegd door de derde landen voor de Europese industrie kunnen worden verminderd en door het opstellen van een mededeling met een lange termijn visie en beleidsvoornemens op het gebied van EU strategische export controle.

3. Wat is de Nederlandse grondhouding ten aanzien van de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit van deze mededeling en de eventueel daarin aangekondigde concrete wet- en regelgeving? Hoe schat Nederland de financiële gevolgen in, alsmede de gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten?

Bevoegdheidsvaststelling

De EU is bevoegd een GVDB te voeren, als onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (artikel 2, lid 4 VWEU). De uitvoering van het GVDB berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde capaciteiten. Er is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de Unie ten aanzien van industriebeleid (artikel 6 onderdeel b VWEU en artikel 173 VWEU). Wat betreft de maatregelen waarbij sprake is van de uitoefening van bevoegdheden ten aanzien van de interne markt, zijn dit gedeelde bevoegdheden (artikel 4, tweede lid, onderdeel a VWEU). Hetzelfde geldt voor de maatregelen ter bevordering van onderzoek en technologische ontwikkeling (zie artikel 4, derde lid, VWEU). De maatregelen die betrekking hebben op (toezicht op naleving van) mededingingsregels zijn een exclusieve bevoegdheid van de Unie (art. 3, eerste lid onderdeel b VWEU). Het voorgenomen scherpere toezicht op het gebruik van art. 346 VWEU is een bevoegdheid van de Commissie op grond van artikel 348 VWEU.

Subsidiariteit

Positief, voor zover van toepassing. Het toezicht door de Commissie op de mededingingsregels en de juiste toepassing van de aanbestedingsrichtlijn defensie en veiligheid en het gebruik van de uitzondering vervat in artikel 346 VWEU volgt uit de exclusieve bevoegdheden van de Unie (zie artikel 3, eerste lid, onderdeel b, VWEU en artikel 4, tweede lid, onderdeel a in samenhang met artikel 2, tweede lid, VWEU). De vraag naar de subsidiariteit is daarom op dat punt niet aan de orde. Voor het overige geldt dat Europese defensiesamenwerking noodzakelijk is, onder meer vanwege het belang van een sterke Europese Unie voor de Navo, de verschuiving in het strategische denken van de Verenigde Staten, de geleerde lessen in operaties zoals Libië met betrekking tot het kunnen beschikken over belangrijke capaciteiten, en de krimpende defensiebudgetten als gevolg van de economische crisis. Het GVDB blijft de verantwoordelijkheid van de lidstaten, maar de voorstellen van de Commissie dragen bij aan het zo effectief mogelijk besteden van de beschikbare defensiebudgetten en het zeker stellen van het vermogen gezamenlijk te handelen. Ook het exportcontrolebeleid strategische goederen blijft vooralsnog een nationale aangelegenheid, om te kunnen garanderen dat de toetsingscriteria voor exportvergunningen strikt worden toegepast.

Nederland acht industriebeleid primair de verantwoordelijkheid van de lidstaten. De mededeling van de Commissie legt terecht de nadruk op die aspecten waar de Europese Unie een toegevoegde waarde heeft, waaronder Europese strategiebepaling, samenwerking, versterking van de interne markt, de vermindering van regeldruk, toegang tot financiering en innovatie.

Proportionaliteit

Positief met enkele kanttekeningen. Nederland is van mening dat de Commissie een ondersteunende en stimulerende rol kan spelen in de ontwikkeling van het GVDB. Omdat het primaat van het GVDB bij de lidstaten ligt, ligt het niet voor de hand dat de Commissie initiatiefnemer wordt op dit terrein, door bijvoorbeeld zelf militaire capaciteiten te gaan verwerven. Daarvan is in deze mededeling ook geen sprake. Nederland wijst het voornemen van de Commissie om, in nauw overleg met de EDEO, te onderzoeken of de EU capaciteiten zou kunnen verwerven met zowel civiele als militaire gebruiksmogelijkheden (dual use), niet bij voorbaat van de hand. Nederland stelt hierbij vooraf vast dat dergelijke initiatieven het handelingsvermogen van de EU dienen te vergroten en er niet toe moeten leiden dat landen minder de noodzaak voelen te blijven investeren in capaciteitsversterking en onderzoek. Verder heeft Nederland de nodige vragen ten aanzien van besluitvormingsprocedures, beheer en de kosten voor verwerving, exploitatie, inzet, personeel en infrastructuur. Bij het verwerven van EU-capaciteiten op het gebied van defensie dient rekening te worden gehouden met de institutionele inbedding en de betrokkenheid van de Europese Raad conform artikel 42 EU.

Nederland oordeelt positief over de voorstellen bestaande wetgeving voor de werking van de interne defensiemarkt goed te monitoren. Dit is bij uitstek een taak van de Europese Commissie. De maatregelen die de Commissie voorstelt onder het versterken van de interne defensiemarkt zijn proportioneel, omdat er wordt gekeken in hoeverre het bestaande instrumentarium van de EU voor de defensie-industrie kan worden ingezet. De acties die de Commissie voorstelt om het concurrentievermogen te bevorderen zijn proportioneel, met uitzondering van het voorstel om te komen tot een European Strategic Cluster Partnership. Nederland waarschuwt voor van bovenaf opgelegde clustervorming en vindt dat de Commissie zich wat clustervorming betreft moet beperken tot het uitwisselen van best practices en informatie. Wat Nederland betreft dient marktwerking het leidende principe te zijn.

Financiële gevolgen

De financiële consequenties zijn nog niet duidelijk, maar de Commissie stelt dat alle voorgestelde maatregelen uit bestaande instrumenten en fondsen worden gefinancierd. Nederland onderstreept dat de maatregelen binnen de in de Europese Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 moeten passen en bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse overheid zullen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

Gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten

De gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten zijn gering, daar de voorstellen van de Commissie in deze mededeling vooral gericht zijn op de naleving van bestaande defensierichtlijnen en er geen nieuwe regelgeving wordt voorgesteld.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Nederland streeft naar meer Europese verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid en defensie. Door het afnemende relatieve gewicht van individuele Europese landen is een verdieping van de samenwerking met Europese partners nodig. Ook om relevant te blijven voor de VS en de rest van de wereld. Een sterke EU die ook meer verantwoordelijkheid neemt op het terrein van veiligheid en defensie is van belang voor een stabiel internationaal stelsel en een sterke NAVO. Dit betekent ook meer defensiesamenwerking met andere Europese landen om ons militaire handelingsvermogen te vergroten en voldoende slagkracht te behouden. De EU-landen hebben te lang geïsoleerd geopereerd op defensieterrein. In december zal de Europese Raad na vijf jaar weer inhoudelijk stilstaan bij het GVDB. Deze mededeling met voorstellen om de defensie- en veiligheidssector van de Europese Unie te versterken dient in samenhang te worden gezien met het interim-rapport van de Hoge Vertegenwoordiger van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid Ashton (d.d. 24 juli 2013), dat samen met de mededeling zal worden betrokken bij de voorbereiding op het debat in de Europese Raad. Dit interim-rapport bevat voorstellen die de effectiviteit en zichtbaarheid van het GVDB kunnen vergroten, de beschikbaarheid van civiele en militaire capaciteiten kunnen verbeteren en de Europese defensie-industrie kunnen versterken. In de geannoteerde agenda’s voor de Informele Raad van Ministers van Defensie en de Informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) is de Tweede Kamer geïnformeerd over het standpunt ten aanzien van het interim-rapport.

Nederland dringt erop aan dat de voorgestelde acties van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger geïntegreerd worden uitgevoerd. Er zal een duidelijk signaal van alle lidstaten moeten komen om in gezamenlijkheid te werken aan al deze aspecten. De Commissie zal, samen met de Hoge Vertegenwoordiger, EDEO, EDA, het Europees ruimte Agentschap (ESA) en andere relevante spelers, het proces moeten monitoren en regelmatig moeten rapporteren over de voortgang aan de Raad.

Nederland kan de voorstellen van de Commissie om de defensie- en veiligheidssector van de Europese Unie te versterken in grote lijnen steunen. Wat Nederland betreft ligt de nadruk op de activiteiten genoemd onder:

  • versterken interne markt

  • bevorderen concurrentiekracht

  • optimaal benutten van dual use onderzoek

  • bevorderen van het ontwikkelen van dual use capaciteiten

  • het bevorderen van toegang tot derde markten.

Het stimuleren van Europese samenwerking bij capaciteitenontwikkeling en -verwerving en het streven naar een meer competitieve en efficiënte Europese defensiemarkt en -industrie zijn een logisch gevolg van de wens meer autonoom te kunnen opereren op veiligheidsterrein. Nederland is voorstander van maatregelen die de versnippering van de vraagzijde verminderen en neemt hiertoe reeds deel aan diverse bilaterale en multilaterale samenwerkingsinitiatieven.

De Commissie constateert dat 87 procent van de productiecapaciteit voor defensiegoederen in Europa in zes lidstaten is geconcentreerd. Deze landen kunnen (konden) relevante land-, lucht- en zeeplatforms volledig in eigen land ontwikkelen, produceren en onderhouden. In de andere landen, waaronder Nederland, zijn vooral toeleveranciers voor verschillende platforms te vinden. Nederland beschikt hierbij over niche-capaciteiten zowel op het gebied van nieuwbouw als onderhoud van defensiematerieel, die van belang zijn in de brede internationale context.

Nederland erkent dat er in een beperkt aantal landen in de EU wereldspelers op het gebied van defensie-industrie zijn. Hiermee is niet gezegd dat de belangen van de overige landen, die vooral toeleverende defensie-industrie huisvesten, ondergeschikt zijn aan de belangen van de wereldspelers. Nederland acht een concurrerende, toeleverende defensie-industrie in Europa van groot belang omdat deze zorgt voor hoogwaardige werkgelegenheid, innovatief vermogen en spin-off effecten. Ook draagt deze industrie bij aan de borging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid. Wat betreft het voorstel een Europese Defensie Industrie Strategie te ontwikkelen is Nederland van mening dat een dergelijke strategie de belangen van álle Europese industrieën moet borgen.

1. Het versterken van de interne markt voor defensiematerieel

Nederland acht het positief dat de Commissie geen nieuwe richtlijnen voorstelt voor het versterken van de interne defensiemarkt. Eerst dient tot de geplande evaluatie in 2016 gekeken te worden naar de naleving en effectiviteit van de recent geïmplementeerde richtlijnen inzake aanbestedingen voor defensie en veiligheid en inzake intracommunautaire handel in defensiegerelateerde producten.

Nederland steunt het werk van de Europese Commissie op het gebied van het creëren van een sterke interne markt voor de defensie-industrie. Nederland deelt de visie dat voor een geloofwaardig GVDB Europa een sterke industriële en technologische basis moet hebben. Daarbij zijn niet alleen de Europese hoofdleveranciers van militaire systemen belangrijk, ook de vele toeleveranciers spelen daarbij een cruciale rol. Gesteld kan worden dat het gebruik van Richtlijn 2009/81 vooralsnog nog niet heeft geleid tot een transparante interne markt waar bedrijven uit alle Europese landen gelijke kansen hebben. Met het huidige overwicht van industrieën in zes grote landen en gesloten toeleveringsketens is het in het bijzonder voor bedrijven uit landen met veelal toeleveranciers, zoals Nederland, erg moeilijk een plek in de keten te behouden of te bemachtigen. Nederland vindt het daarom van belang dat de Commissie het gebruik van de Richtlijn monitort, in het bijzonder ook of, en de mate waarin de lidstaten gebruik maken van de 30 procent onderaanneming paragraaf. Wat betreft artikel 346 VWEU betreffende de bescherming van de wezenlijke belangen van de veiligheid, zal Nederland bij de verwerving van defensiematerieel per geval bezien of hier een gerechtvaardigd beroep op kan worden gedaan. Daarbij zal ook bekeken worden of binnen de kaders van artikel 346 VWEU industriële participatie kan worden gevraagd, zonder dat de huidige mededingingsverhoudingen op de interne markt worden verstoord zoals aangeven in artikel 348 VWEU.

In de ogen van Nederland is de belangrijkste oorzaak van de versnippering van de Europese markt de gefragmenteerde vraag door een gebrek aan gezamenlijke behoeftestelling, in combinatie met een gebrek aan toegang tot grensoverschrijdende Europese toeleveringsketens. In het interim-rapport van de Hoge Vertegenwoordiger Ashton worden acties aangekondigd op het gebied van de bevordering van capaciteitenontwikkeling (cluster 2), waaronder het stimuleren van gezamenlijke behoeftestelling. Het gebrek aan toegang tot de toeleveringsketens van de grote zelfscheppende industrieën heeft vooral te maken met het karakter van de defensie-industrie, dat primair door nationale veiligheidsbelangen wordt bepaald.

Het voornemen van de Commissie om een Groenboek te publiceren over de controle op industriële vermogens op het gebied van defensie en veiligheid is genoteerd. Wel vindt Nederland dat hier buitengewoon terughoudend geopereerd moet worden vanwege de mogelijke consequenties voor het open investeringsklimaat dat Nederland voorstaat.

2. Het bevorderen van het concurrentievermogen van de defensie-industrie

De versterking van de concurrentiepositie is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. Eventuele ondersteuning daarbij ligt in de eerste plaats op het niveau van nationale overheden, die daarbij gehouden zijn aan de regels van de interne markt. De Europese Unie kan aanvullende acties voorstellen wanneer er toegevoegde waarde op EU-niveau kan worden bereikt. Dergelijke acties moeten gericht zijn op de vermindering van regeldruk, de verbetering van de toegang tot financiering voor mkb-bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie, het creëren van open markten wereldwijd en de verbetering van de interne markt. Nederland mist in de mededeling voorstellen om de toegang tot (bedrijfs)financiering te verbeteren. In de Commissiemededeling «Geïntegreerd industriebeleid in een tijd van globalisering» worden wel voorstellen gedaan op dit terrein. Het concurrentievermogen voor mkb-bedrijven, waaronder defensie gerelateerde bedrijven, is onder meer afhankelijk van toegang tot (bedrijfs)financiering voor deze bedrijven. Evenmin worden in deze mededeling voorstellen gedaan om de regeldruk te verlagen, hoewel maatregelen op dit terrein altijd een verbetering van de concurrentiepositie opleveren.

Nederland is van mening dat maatregelen voor de defensiemarkt en -industrie gericht moeten zijn op de ondersteuning van innovatieve bedrijven in de productie- en onderhoudsketens van dual use producten. De ontwikkeling van standaarden voor civiel en militaire toepassingen wordt ondersteund, waarbij niet genoeg kan worden benadrukt dat er geen dubbel werk wordt gedaan ten opzichte van de initiatieven die de NAVO in dit kader ontplooit.

Wat betreft de ambitie een Europese certificeringsautoriteit op te richten voor bijvoorbeeld de certificering van militaire luchtvaartproducten en munitie is Nederland van mening dat dit zeker kostenbesparend zal werken. In 2009 hebben de Europese Ministers van Defensie reeds besloten de regelgeving inzake de luchtwaardigheid, waaronder de certificering van luchtvaartproducten, te harmoniseren om de kosten van certificering omlaag te brengen en de concurrentiepositie van bedrijven op de Europese defensiemarkt te verbeteren. Onder leiding van het EDA hebben de militaire luchtwaardigheidsautoriteiten sindsdien belangrijke stappen gezet in de ontwikkeling van Europese regelgeving. De certificering van militaire luchtvaartproducten blijft echter een nationale verantwoordelijkheid die aan eigen nationale wet- en regelgeving onderworpen is.

Ten aanzien van het gebruik van grondstoffen voor de defensie-industrie ondersteunt Nederland het initiatief om te bezien in hoeverre defensiematerieel specifiek behoefte heeft aan bepaalde grondstoffen en zeldzame aardmetalen.

Nederland is van mening dat de Europese activiteiten op het gebied van clusters beperkt moeten blijven tot het uitwisselen van informatie en best practices. Het inzetten van COSME instrumenten voor het vormen van een Europees Strategisch Cluster Partnership wijst Nederland af omdat marktwerking voorop moet staan en er geen clustering van bovenaf moet worden opgelegd. Nederland steunt de aandacht voor slimme regionale specialisatie bij de inzet van Europese Structuurfondsen en Investeringsfondsen voor clusters, met daarbij een evenredige aandacht voor de defensiemarkt.

3. Het optimaal benutten van dual use mogelijkheden bij onderzoek en het versterken van het innovatievermogen

Nederland steunt de voorstellen van de Commissie om dual use toepassingen te stimuleren. Nederland dringt erop aan dat bij dergelijke initiatieven de militaire invalshoek voldoende wordt gewaarborgd. Dit betekent dat de lidstaten, maar ook Europese instituties zoals het EDA, EDEO en de Europese Unie Militair Comité (EUMC) nauw samenwerken bij het ontwikkelen van dual-use initiatieven door de Commissie. Duplicatie met NAVO-initiatieven moet worden voorkomen.

Nederland staat positief tegenover het Commissievoorstel te onderzoeken hoe de resultaten van civiel onderzoek en innovatieactiviteiten, uitgevoerd onder Horizon 2020, ten goede kunnen komen aan de defensie-industrie. Voorbeelden van thema’s die zowel een civiele als een militaire dimensie hebben zijn cyber security, chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) detectie, maritime surveillance, energie en space. Het stimuleren van precommercial procurement activiteiten door de Commissie wordt van groot belang geacht. Hierbij gaat Nederland ervan uit dat militaire capaciteiten door lidstaten worden aangeschaft en niet door Europa.

4. Het bevorderen van de ontwikkeling van dual use capaciteiten

Nederland steunt de voorstellen van de Commissie om de interoperabiliteit van informatiesystemen tussen civiele en militaire gebruikers te bevorderen. Nederland verwelkomt de gedachtevorming in de Commissie om, in nauw overleg met EDEO, te onderzoeken of de EU capaciteiten zou kunnen verwerven met zowel civiele als militaire gebruiksmogelijkheden (dual use). Nederland dringt erop aan hierbij ook het EDA te betrekken. Voorts stelt Nederland dat dergelijke initiatieven het handelingsvermogen van de EU dienen te vergroten en er niet toe moeten leiden dat landen minder de noodzaak voelen te blijven investeren in capaciteitsversterking en onderzoek. Verder heeft Nederland de nodige vragen ten aanzien van besluitvormingsprocedures, beheer en de kosten voor verwerving, exploitatie, inzet, personeel en infrastructuur. Nederland pleit voor een efficiënter gebruik door de EU en haar lidstaten van bestaande organisaties zoals het NATO Support Agency (NSPA) en de Europese organisatie voor materieelsamenwerking OCCAR, waarin afspraken zijn gemaakt over capaciteitenontwikkeling en -verwerving binnen de NAVO en de EU. Tevens dient een goede analyse beschikbaar te komen van de ervaringen van de Commissie met de verwerving van capaciteiten voor civiele bescherming en Frontex.

Hierbij zij opgemerkt dat bij export van dual-use goederen er een verantwoordelijkheid ligt wat betreft regelgeving op Europees niveau, terwijl de uitvoering ervan in nationale handen is.

5. Het vergroten van de kruisbestuiving tussen civiele en militaire activiteiten met betrekking tot de ruimte (space)

Nederland steunt in principe deze voorstellen, maar dringt er sterk op aan deze in gezamenlijkheid met het ESA uit te werken. Op de terreinen van bescherming van de ruimte infrastructuur en hoge resolutie capaciteit is de expertise van ESA onontbeerlijk. Gelet op de huidige ontwikkeling van capaciteiten voor gebruik in- en monitoring van de ruimte is civiel-militaire samenwerking noodzakelijk. Daarbij onderkent Nederland dat op enig moment behoefte kan bestaan aan ruimtecapaciteit voor strikt militaire doeleinden. Nederland staat positief tegenover de ontwikkeling van een Europees Space Surveillance and Tracking (ESS) systeem. Ook de ontwikkeling van beeldsatellieten ten behoeve van GBVB en GVDB-missie en operaties biedt meerwaarde. Daarbij geldt als voorwaarde dat de voorgestelde activiteiten binnen bestaande financiële kaders kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor de mogelijkheden dergelijke capaciteiten ook te gebruiken voor nationale of multilaterale doeleinden. Nederland steunt tot slot het verminderen van de fragmentatie van de vraag voor beveiligde satelliet communicatie.

6. Het terugdringen van het energiegebruik van krijgsmachten

In lijn met bestaande Europese fora over energie stelt de Commissie voor in 2014 een expertgroep van medewerkers van de defensieMinisteries van de lidstaten in te stellen die onderzoekt hoe het EU-energiebeleid in de defensiesector kan worden toegepast. Daarbij noemt de mededeling een aantal onderwerpen waarop dat overleg zich zou moeten richten, zoals efficiënt energiegebruik, duurzame energie, alternatieve brandstoffen en de energie infrastructuur. Wat betreft de legerings- en kantoorgebouwen van Defensie is dit een ondersteuning van het regeringsbeleid dat alle overheidsinstanties de verplichte norm van 20 procent energiebesparing in 2020 (20/20/20) moeten halen. Voor het zogeheten operationele energiegebruik door wapensystemen als fregatten, pantservoertuigen en jachtvliegtuigen geldt een uitzondering op deze «civiele» normen. Hoewel de mededeling daar niet met zoveel woorden op ingaat, ligt het gezien de bredere strekking van de mededeling voor de hand dat het voorgestelde overleg zich ook tot operationele energiebesparing zal uitstrekken.

De recente ervaringen in Afghanistan en elders onderstrepen dat energiebesparing ook voor het operationele deel van Defensie relevant is; energiebesparing vergroot het operationele voortzettingsvermogen, vermindert de logistieke kwetsbaarheid en bespaart kosten. Internationale samenwerking is nodig om standaarden af te spreken en kosten voor R&D te besparen. Hiertoe neemt Defensie binnen de NAVO en de EDA al deel aan overleg over operationele energiebesparing.

Het voorstel van de Commissie om energiebesparing in de defensiesector naar een hoger plan te tillen, biedt kansen voor de Europese defensie-industrie bij de ontwikkeling van nieuw, energiezuinig materieel. Nederland stelt daarbij dat de activiteiten van de Europese Unie aanvullend moeten zijn op de activiteiten die in NAVO-kader worden ontwikkeld. Verder mogen de activiteiten van de Commissie er niet toe leiden dat voor de operationele capaciteiten van Defensie wettelijke energienormen worden afgesproken die vanuit operationeel oogpunt onhaalbaar zijn.

7. Het bevorderen van de toegang van de Europese industrie tot derde landen

De Europese industrie opereert zeker op het gebied van defensiematerieel op een wereldmarkt. De maatregelen die de Commissie voorstelt om de toegang tot derde landen te bevorderen worden onderschreven. Ook bij het creëren van nieuwe regelgeving en het beoordelen van de efficiëntie van bestaande regelgeving voor een sterke interne markt moet met deze externe dimensie rekening worden gehouden. In de eerste plaats dient de Commissie in te zetten op het verkrijgen van betere informatie over de voorwaarden waaronder de Europese industrie mag opereren op derde (defensie)markten. Nederland kijkt met belangstelling uit naar de mededeling met een lange termijnvisie voor EU strategische exportcontrole en concrete beleidsinitiatieven om snel te kunnen reageren op technologische ontwikkelingen, waarbij exportcontrole op militaire goederen nadrukkelijk een nationale competentie dient te blijven.

Naar boven