22 054 Wapenexportbeleid

Nr. 179 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2011

Op 30 juni werden twee moties van de leden Van Dijk (SP) (TK 22 054, nr. 173) en El Fassed (GroenLinks) (TK 22 054, nr. 172) met betrekking tot het Nederlandse wapenexportbeleid aangenomen. De motie Van Dijk «verzoekt de regering geen wapenexportvergunning te verlenen aan landen waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden en waar geen vrije verkiezingen worden gehouden». De motie El Fassed «verzoekt de regering geen vergunningen meer te verlenen voor uitvoer en doorvoer van wapens naar Saoedi-Arabië, zolang dit land geen betekenisvolle structurele hervormingen doorvoert». Met deze brief informeren wij u op welke wijze wij omgaan met de moties.

Het beleid

Het Nederlandse wapenexportbeleid gaat uit van de erkenning dat in het belang van de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid grenzen moeten worden gesteld aan de exportactiviteiten van de defensie gerelateerde industrie. Het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport dd. 8 december 2008, waarbinnen deze doelstelling is uitgewerkt, vormt het raamwerk voor het Nederlandse wapenexportbeleid. In het Gemeenschappelijk Standpunt worden acht criteria gedefinieerd die als kader dienen voor de toetsing van alle aanvragen. Elke aanvraag voor uitvoer of doorvoer van militaire goederen wordt per geval uitvoerig aan deze criteria getoetst met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming en de eindgebruiker. Volledige wapenembargo’s voor specifieke landen worden uitsluitend ingesteld op basis van internationale afspraken.

Ten aanzien van de twee aangenomen moties zijn criteria 2 en 3 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt van bijzonder belang. Criterium 2 van het Standpunt gaat in op de eerbiediging van de rechten van de mens en het internationaal humanitair recht door het land van eindbestemming. Bij het toetsen aan dit criterium wordt onderzocht of er een risico bestaat dat de uit te voeren goederen gebruikt zullen worden voor binnenlandse onderdrukking en/of ernstige schendingen van de mensenrechten, dan wel schending van internationaal humanitair recht. Indien dit het geval is, wordt geen exportvergunning afgegeven.

Criterium drie toetst op interne spanningen en gewapende conflicten in het land van eindbestemming. Bij de toetsing aan deze criteria wordt tevens gekeken naar het politieke systeem en de aard van het regime in het land van eindbestemming. Indien er sprake is van een ondemocratisch en repressief regime, dan wordt dat meegewogen in de toetsing. In alle gevallen waar geen sprake is van een wapenembargo wordt gekeken naar de aard van het goed, de eindgebruiker en het eindgebruik en wordt bezien of de goederen door de specifieke eindgebruiker kunnen worden ingezet bij conflicten in het land van eindbestemming.

De moties

De regering is van mening dat beide moties voorbij gaan aan de essentie van het Gemeenschappelijk Standpunt dat in EU-verband is overeengekomen, in de zin dat het Standpunt uitgaat van individuele toetsing van transacties aan de acht criteria. Daarom heeft de staatssecretaris van EL&I bij het ontraden van de moties aangegeven dat de strekking van de moties «te generiek» was. Het Gemeenschappelijk Standpunt schrijft voor dat een verband wordt gelegd tussen de goederen en geconstateerde vormen van repressie of mensenrechtenschendingen. De regering gaat reeds verder dan het Standpunt door bij de toetsing niet alleen te kijken naar de relatie tussen de goederen en geconstateerde mensenrechtenschendingen, maar ook tussen de goederen en mogelijke toekomstige schendingen of vormen van repressie. Dat is een aanscherping van het beleid, waaraan de regering zich heeft gecommitteerd. En het is een aanscherping die de noodzaak respecteert om bij de individuele toetsing van wapenexportaanvragen het verband te leggen tussen de goederen en de situatie in het land van eindbestemming.

In het geval van Saoedi-Arabië heeft de regering in maart jl., naar aanleiding van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika besloten om de vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Saoedi-Arabië aan te houden. De regering wenst de mogelijkheid te behouden om aanvragen weer te gaan toetsen aan het Gemeenschappelijk Standpunt, zoals in deze brief wordt omschreven.

De regering merkt op dat de moties van de leden Van Dijk en El Fassed neerkomen op de facto wapenembargo’s. Nederland heeft in het verleden nooit eigenstandige wapenembargo’s ingesteld tegen derde landen. Een wapenembargo is slechts effectief wanneer het internationaal is afgestemd en internationaal wordt geïmplementeerd.

Een politieke uitspraak zoals neergelegd in de moties El Fassed en Van Dijk kan niet dienen als een zelfstandige juridische afwijzingsgrond voor vergunningen met voldoende juridische draagkracht. Een afwijzing dient onderbouwd te kunnen worden op grond van een analyse van de acht criteria in relatie tot het te exporteren goed, de eindgebruiker en het beoogde eindgebruik.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie,

H. Bleker

Naar boven