21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 225 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2014

Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda op het terrein van onderwijs en cultuur/audiovisueel voor de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) van 20 en 21 mei aanstaande.

In de bijlage worden deze onderwerpen nader toegelicht en treft u per onderwerp de kabinetsinzet aan. Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden. Over de jeugd- en sportonderdelen wordt u apart geïnformeerd door mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 20 en 21 mei 2014

Er is op dit moment nog geen definitieve agenda voor deze OJCS-Raad beschikbaar. Naar verwachting zullen de volgende onderwerpen worden geagendeerd:

Onderwijs

  • Kwaliteitsborging in het onderwijs (aannemen Raadsconclusies)

  • Effectief opleiden van leraren (aannemen Raadsconclusies)

  • Meertaligheid en beheersing van vreemde talen (aannemen Raadsconclusies)

Cultuur/Audiovisueel

  • Formele titelverlening Europese Culturele Hoofdstad 2018 aan Leeuwarden (aannemen Besluit)

  • Benoeming leden jury Europese Culturele Hoofdsteden namens Raad (aannemen Besluit)

  • Cultureel erfgoed (aannemen Raadsconclusies)

  • EU Werkplan Cultuur (Oriënterend Beleidsdebat)

Onderwijs

Kwaliteitsborging in het onderwijs (aannemen Raadsconclusies)

Het Griekse voorzitterschap heeft het initiatief genomen om concept-raadsconclusies over kwaliteitsborging in het onderwijs op te stellen naar aanleiding van twee rapporten van de Europese Commissie over het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs.1 In het rapport over hoger onderwijs concludeert de Europese Commissie dat kwaliteitsborging moet bijdragen aan een kwaliteitscultuur die alle activiteiten van de hoger onderwijsinstellingen omvat. Het mag niet blijven bij het afvinken van een checklist. Het rapport werpt de vraag op of de huidige sectorspecifieke kwaliteitsborging nog wel volstaat. Studenten bewegen immers meer en meer tussen onderwijssystemen, mede vanwege mogelijkheden die ICT biedt. Wellicht zouden sectoroverstijgende kwaliteitsprincipes geformuleerd kunnen worden.

Het rapport over beroepsonderwijs concludeert dat EQAVET, het Europese referentiekader voor kwaliteitsborging in het beroepsonderwijs, heeft bijgedragen aan een kwaliteitscultuur binnen de onderwijsinstellingen. De impact ervan op work-based learning is evenwel minder zichtbaar. Doordat bij EQAVET een flexibele «toolbox benadering» is gehanteerd, komt het als gemeenschappelijk conceptueel kader onvoldoende uit de verf. De Commissie stelt voor deze dimensie te versterken door descriptoren, indicatoren en richtsnoeren uit te werken.

De precieze inhoud van de Raadsconclusies over kwaliteitsborging staat nog niet vast, omdat de besprekingen daarover nog gaande zijn. De voorgestelde tekst is breder dan alleen hoger onderwijs en beroepsonderwijs. De insteek van het Griekse voorzitterschap is dat kwaliteit op alle onderwijsniveaus belangrijk is en dat het daarom belangrijk is er op een integrale manier naar te kijken. Bestaande instrumenten moeten beter op elkaar aansluiten. Ook is er aandacht voor uitdagingen die bijvoorbeeld MOOC’s en grensoverschrijdend franchise onderwijs met zich meebrengen.

Inzet Nederland

Nederland staat in algemene zin achter de boodschap van de Raadsconclusies. De tekst sluit aan bij het Nederlandse beleid om een cultuur van kwaliteitszorg in het onderwijs te bevorderen.

Nederland vindt dat de Raadsconclusies zich moeten richten op soft policy, dus op het leren van elkaar. Wat betreft het mbo benadrukt Nederland het belang van implementatie van het bestaande EU-instrumentarium. Er is geen behoefte aan nieuwe instrumenten. Ook wat betreft het primair en voortgezet onderwijs is geen behoefte aan EU-instrumentarium op dit gebied. Met een aantal andere lidstaten vindt Nederland dat overkoepelende Europese kwaliteitsprincipes en -richtsnoeren voor het gehele onderwijs niet nuttig zijn. Nederland vindt niet dat de nationale ruimte moet worden beïnvloed en zet in op formuleringen die meer op specifieke onderwijssectoren zijn toegespitst.

De Raadsconclusies zijn deels een vervolg op de agenda die de Europese Commissie in 2011 presenteerde in de mededeling over de modernisering van hoger onderwijs. In deze mededeling, die door Nederland werd verwelkomd, werden lidstaten onder meer opgeroepen zich in te zetten voor het verhogen van de kwaliteit van het hoger onderwijs (Kamerstuk 22 112, nr. 1248). Nederland vindt dat de Raadsconclusies zich moeten richten op het bevorderen van het Bologna-proces. Daarom zet Nederland erop in dat de tekst richting de Bologna Ministeriële Conferentie (mei 2015) een concrete boodschap afgeeft. Deze moet luiden dat modernisering van kwaliteitsborging in het hoger onderwijs nodig is door meer aandacht voor (gerealiseerde) leeropbrengsten en door meer samenwerking tussen landen bij joint degrees en online- en afstandsleren.

Effectief opleiden van leraren (aannemen Raadsconclusies)

Het Griekse voorzitterschap heeft het initiatief genomen om Raadsconclusies op te stellen over effectief onderwijs aan leraren. Initiële lerarenopleidingen moeten onderwerp zijn van kwaliteitszorg. Deze opleidingen zouden leraren moeten toerusten met alle voor kwaliteitsonderwijs benodigde kerncompetenties (inclusief digitale). Verder moeten partnerschappen met relevante stakeholders binnen en buiten het onderwijs worden bevorderd. Deze kunnen de ontwikkeling en uitvoering van opleidingsprogramma’s voor lerarenopleiders ondersteunen. Leraren zouden zich permanent moeten bijscholen in nieuwe lesmethoden, inclusief nieuwe technologieën. Voor het beroepsprofiel van leraren zouden bekwaamheidseisen moeten worden ontwikkeld. Lidstaten worden uitgenodigd deze initiatieven te ondernemen – met inachtneming van subsidiariteit en rekening houdend met nationale omstandigheden – en mogelijkheden voor bestaande financieringsinstrumenten, zoals in het Erasmus+programma, te gebruiken. Verder worden de lidstaten en de Europese Commissie uitgenodigd succesvolle praktijken op het terrein van het opleiden van leraren uit te wisselen.

Inzet Nederland

Nederland staat achter de boodschap van de Raadsconclusies. De tekst van de Raadsconclusies sluit deels aan op de eerdere aanbeveling van de Europese Commissie in de Mededeling «Een andere kijk op onderwijs» om het beroepsprofiel van onderwijsberoepen te herzien en te versterken. In het betreffende BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1532) heeft het kabinet geconstateerd dat dit aansluit bij de Nederlandse prioriteiten voor versterking van het leraarschap. De tekst van de Raadsconclusies sluit ook goed aan bij de kabinetsinzet zoals geformuleerd in de Lerarenagenda 2013–2020 (Kamerstuk 27 923, nr. 171). Daarmee beoogt het kabinet onder meer dat de kwaliteit van lerarenopleidingen zo verbeterd wordt dat alle startende leraren hun kennis op orde hebben en de basisvaardigheden beheersen. Naar verwachting levert de tekst van de Raadsconclusies ook bij andere lidstaten geen grote problemen op.

Meertaligheid en beheersing van vreemde talen (aannemen Raadsconclusies)

Het Griekse voorzitterschap heeft een voorstel opgesteld voor Raadsconclusies over meertaligheid en beheersing van vreemde talen. De besprekingen over deze Raadsconclusies zijn nog gaande waardoor de precieze inhoud nog niet vaststaat.

Het Griekse voorzitterschap stelt voor om de voortgang in het ontwikkelen van vaardigheid in vreemde talen op Europees niveau te onderzoeken om meertaligheid en het onderwijs in vreemde talen te bevorderen. Lidstaten worden onder meer opgeroepen – met inachtneming van het subsidiariteitsprincipe en in overeenstemming met nationale omstandigheden – maatregelen te nemen om meertaligheid te bevorderen, inclusief onderwijs in vreemde talen aan jonge kinderen. Aanvankelijk bevatte de tekst ook een voorstel van de Europese Commissie om Europese streefcijfers in te voeren voor de beheersing van 15-jarigen van de meest gedoceerde tweede taal (meestal Engels) en voor het percentage scholieren in het lager middelbaar onderwijs dat onderricht krijgt in ten minste een tweede en derde taal. Onder aanvoering van Nederland heeft een aantal lidstaten zich echter tegen streefcijfers verzet. Inmiddels stelt het Griekse voorzitterschap voor in lidstaten alleen de vaardigheid van 15-jarigen in een tweede taal Europees te onderzoeken. Er komt een indicator om de gezamenlijke voortgang op dit gebied zichtbaar te maken, waarbij lidstaten eigen gegevens kunnen aanleveren.

Inzet Nederland

Nederland verwelkomt de aandacht voor meertaligheid en de ontwikkeling van beheersing van vreemde talen. Dit initiatief moet worden gezien als een vervolg op de European Survey on Language Competences (ESLC) waaraan Nederland in 2011 heeft deelgenomen.2 De uitkomsten van de ESLC heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap u eind 2012 toegezonden (Kamerstuk 31 289, nr. 142). Daarbij gaf hij aan de Nederlandse prestaties in internationaal vergelijkend perspectief te willen blijven volgen, maar deelname aan een vervolgsurvey afhankelijk te stellen van de uiteindelijke opzet en kosten.

Nederland vindt vreemdetalenonderwijs van groot belang voor versterking van de kenniseconomie. In het primair onderwijs stimuleert het kabinet daarom vroeg vreemdetalenonderwijs en is bijvoorbeeld een plan van aanpak voor het Engels opgesteld (Kamerstuk 31 293, nr. 179). En in het voortgezet onderwijs is Engels een kernvak geworden en neemt het aantal afdelingen van middelbare scholen met tweetalig onderwijs toe.

Nederland heeft zich in de discussie over de Raadsconclusies verzet tegen het opnemen van streefcijfers, omdat dit geen toegevoegde waarde heeft voor het nationale beleid en geen meerwaarde op Europees niveau. Daarnaast leiden een Europese streefcijfers tot meer rapportageverplichtingen voor lidstaten. Het bijgestelde voorstel van het Griekse voorzitterschap kan Nederland in hoofdlijn steunen, maar Nederland heeft nog wel opmerkingen over de methodiek. De discussie over de Raadsconclusies is nog niet afgerond. Een aantal lidstaten heeft nog zorgen over de opzet, de kosten en de methodologie.

Cultuur/Audiovisueel

Formele titelverlening Europese Culturele Hoofdstad 2018 aan Leeuwarden (aannemen Besluit)

De Raad zal op 21 mei 2014 formeel de titel Culturele Hoofdstad 2018 verlenen aan Leeuwarden. Dit besluit is de laatste stap in het proces van aanwijzing van – en titelverlening aan een Europese Culturele Hoofdstad. Jaarlijks zijn twee steden in verschillende Europese landen Culturele Hoofdstad. Voor 2018 mogen Nederland en Malta elk een stad voordragen. Naar aanleiding van de nationale voorselectie heeft de ministerraad in november 2013 besloten dat Leeuwarden voorgedragen wordt.

Inzet Nederland

Nederland zal Leeuwarden voordragen als Europese Culturele Hoofdstad 2018 en een korte presentatie over Leeuwarden verzorgen voor de andere lidstaten.

Benoeming leden jury Europese Culturele Hoofdsteden 2020–2033 namens Raad (aannemen Besluit)

Het Griekse voorzitterschap heeft een Besluit geagendeerd over de wijze waarop de Raad drie leden zal benoemen in de tienkoppige jury voor de Europese Culturele Hoofdsteden voor de periode van 2020–2033. Ook de Europese Commissie, het Europees Parlement en het Comité voor de Regio’s dragen om de drie jaar (roulerend) eigen leden voor, volgens zelfgekozen procedures.

Het Voorzitterschap volgt op hoofdlijnen de huidige procedure. Eerst worden de 16 landen uitgesloten die onderwerp zijn van evaluatie; dit moet belangenverstrengeling voorkomen. Ook mogen landen niet tweemaal achtereen een jurylid leveren, zodat geografische spreiding wordt bevorderd. Vervolgens nemen overblijvende landen die willen, deel aan een trekking. De drie winnende lidstaten kiezen elk een expert uit de «pool», die de Commissie zal vullen door een doorlopende oproep aan deskundigen te doen om hun belangstelling kenbaar te maken.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met deze werkwijze van benoeming van leden voor de jury Europese Culturele Hoofdsteden 2020–2033. De voorgestelde manier van benoeming komt overeen met de nu geldende procedure waar Nederland reeds mee heeft ingestemd bij het vaststellen van het huidige programma Europese Culturele Hoofdsteden.

Cultureel erfgoed (aannemen Raadsconclusies)

Het Griekse voorzitterschap heeft Raadsconclusies opgesteld over cultureel erfgoed als een strategische bron voor een duurzaam Europa. De Raadsconclusies hebben een algemeen karakter en wijzen op het belang van cultureel erfgoed in domeinen buiten het culturele veld, b.v. landbouw, onderzoek & innovatie, onderwijs, sociale cohesie. Hoewel cultuur en erfgoed een subsidiair onderwerp is, kan het EU-beleid raken aan erfgoedbelang, maar ook kansen bieden voor het behoud van het erfgoed en het gebruiken en zichtbaar maken. Met de Raadsconclusies wordt dit gegeven door de lidstaten bevestigd.

Er vloeien geen directe verplichtingen uit de conclusies, wel ondersteunt het het inzicht dat cultureel erfgoed door haar wisselwerking met andere domeinen belangrijk is lokaal, regionaal, nationaal, en ook in het brede Europese beleid. Dit is nu nog geen vanzelfsprekendheid.

Inzet Nederland

Nederland staat achter de boodschap van de Raadsconclusies. Sinds het Belgisch voorzitterschap in 2010 is gewerkt aan het agenderen van erfgoed in de breedte van de EU-domeinen door een groep waar ook Nederland lid van is. Nederland heeft deelgenomen in een internationale expertgroep die bekeek hoe in de EU wetgeving en het EU-beleid rekening gehouden wordt met cultureel erfgoed. In de geagendeerde Raadsconclusies zijn de adviezen van deze expertgroep meegenomen.

EU Werkplan Cultuur (Oriënterend Beleidsdebat)

Het Griekse voorzitterschap is voornemens om een oriënterend beleidsdebat te agenderen over het EU Werkplan Cultuur. Momenteel is er nog geen discussiedocument beschikbaar.

De aanleiding voor een oriënterend debat is het feit dat het huidige EU Werkplan Cultuur in 2015 afloopt en er in de afgelopen maanden een evaluatie heeft plaatsgevonden over het huidige werkplan. Op basis van de reacties op de evaluatie zal de Europese Commissie een concept-werkplan opstellen voor de zomer. Daarover wordt vervolgens een formeel besluit genomen in de OJCS-Raad in het najaar van 2014.

In het Werkplan Cultuur vormen de inrichting van een aantal OMC (Open Method of Coordination) werkgroepen de hoofdmoot. Deze werkgroepen adviseren de lidstaten over Europese samenwerking op prioritair aangemerkte gebieden als: culturele diversiteit, interculturele dialoog, cultuureducatie, creatieve industrie, mobiliteit van kunstenaars, erfgoed en collecties.

Inzet Nederland

De Nederlandse ambtelijke ervaring met OMC-werkgroepen is gemengd. Nederland is positief over de werkwijze en de ondersteuning door de Commissie, maar kritisch over de impact. Ook uit evaluaties door en voor de Europese Commissie blijkt dat de meeste OMC-rapporten beperkt effect hebben op nationaal en Europees beleid. Het meest succesvol waren OMC-groepen over bruikleenverkeer tussen musea. Dit is echt een grensoverschrijdende kwestie en mede door de OMC-groepen bieden nu meer lidstaten indemniteit tegen schade en verlies, zijn professionele richtlijnen breder verspreid en is er meer onderling vertrouwen. Nederland zou het aantal groepen willen beperken en de aandacht willen richten op kwesties die urgent zijn en waar Europese samenwerking echt meerwaarde heeft.

Naar boven