Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-32 nr. 1279 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-32 nr. 1279 |
Vastgesteld 19 februari 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 10 februari 2021 over de geannoteerde agenda videoconferentie voor landbouw- en visserijministers op 22 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1275). De overige vragen zijn beantwoord bij brief van 18 februari 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1277).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 februari 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 9 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Verslag videoconferentie van Landbouw en Visserijministers 25 januari 2021.
Een van de prioriteiten van het Portugees voorzitterschap is het sluiten van een overeenkomst over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in het voorjaar. Kan de Minister toelichten wanneer aanvullende informatie beschikbaar komt en wanneer de Kamer hierover kan spreken?
Antwoord
De trilogen tussen Raad en Europees Parlement om tot een overeenkomst te komen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn in november 2020 onder Duits voorzitterschap gestart. Het Portugese voorzitterschap leidt de besprekingen namens de Raad sinds 1 jan jl. en verwacht dat een akkoord onder haar voorzitterschap in de eerste helft van 2021 kan worden bereikt. Op de momenten dat de voortgang en/of uitkomsten van de triloog in de Landbouw- en Visserijraad worden geagendeerd, zal uw Kamer op de gebruikelijke wijze via de geannoteerde agenda of het verslag van de Raad hierover worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie spreken hun verbazing en zorg uit dat in tijden van een economische crisis als gevolg van de pandemie, de stand van zaken, de negatieve impact voor verschillende sectoren en de voortgang met betrekking tot (steun) maatregelen niet op de agenda staan of, zoals blijkt, niet in de brief zijn opgenomen. Kan de Minister toelichten wat haar inbreng op dit punt zal zijn? Kan zij tevens de ontwikkelingen in Nederland schetsen?
Antwoord
Portugal als huidige voorzitter van de Landbouw- en Visserijraad heeft de agenda van de vergaderingen opgesteld. Gelet op het belang van het visserijbeleid voor veel lidstaten en de onderwerpen die op dat terrein spelen, heeft de voorzitter besloten om in februari de gehele vergadering van de Raad aan dit onderwerp te wijden. Ik deel met de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is dat op Europees niveau de gevolgen van de Covid19-pandemie voor de land- en tuinbouw goed gemonitord wordt en waar nodig wordt ingegrepen. De Europese Commissie volgt de situatie nauwgezet en informeert de lidstaten hierover in de regelmatige vergaderingen van het beheerscomité in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening. Mochten Nederland en/of andere lidstaten zorgen hebben over de ontwikkelingen, dan wordt dat zeker ook op die wijze aan de orde gesteld. De verwachting is dat het Portugese voorzitterschap de marktsituatie in maart weer op de agenda plaatst. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd via de geannoteerde agenda van de Raad.
Over het algemeen liggen de prijzen voor veel vleessoorten nog steeds op een relatief laag niveau maar lijken ze niet verder weg te zakken. De prijzen voor veel granen en oliehoudende gewassen zijn momenteel hoog, wat gunstig is voor de akkerbouw, maar nadelig voor de veehouderijsectoren waar deze gewassen gebruikt worden voor veevoer. Al met al heeft COVID-19 nog steeds een grote impact op bedrijven in de land- en tuinbouwsector. Om die reden is in de regeling Tegemoetkoming Vast Lasten (TVL) de Regeling specifieke kosten land- en tuinbouw opgenomen. Het kabinet reserveert € 40 miljoen voor het eerste kwartaal van 2021 voor deze regeling.
Brief inzake de aardappelsector
Kan de Minister bevestigen dat vanaf maandag 15 februari 2021 de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal 2021 ook toegankelijk is voor de landbouw? Op welke manier heeft de Minister deze regeling onder de aandacht van de sectoren gebracht? Op welke manier gaat zij monitoren of deze regeling ook daadwerkelijk uitkomst biedt voor de zwaar getroffen sectoren zoals bijvoorbeeld de kalverhouderij, de eendenhouderij en andere sectoren die zwaar getroffen worden door de langdurig uitgevallen vraag van horeca en foodservice, zoals de (friet)aardappelsector?
Antwoord
De regeling voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal 2021 is ook voor de landbouw opengesteld. Hierbij geldt dat alle steun- en herstelmaatregelen worden gecommuniceerd via de rijksoverheid.nl website. Voor land- en tuinbouwbedrijven is daar ook een aparte pagina voor. Verder onderhoud ik intensief contact met de getroffen sectoren. TVL is een belangrijk hulpmiddel voor ondernemers die hun omzet zien kelderen. Desalniettemin ben ik mij er bewust van dat het helaas niet voor elke ondernemer soelaas biedt.
Naar aanleiding van de brief inzake «noodpakket banen en economie» (Kamerstuk 35 420, nr. 220) vragen de leden van de VVD-fractie een toelichting op de regeling van 21%-punt voor de betreffende landbouwsectoren. De Minister schrijft dat het kabinet 40 miljoen euro reserveert voor het eerste kwartaal van 2021 voor deze opslag. Hoe ziet deze regeling eruit en hoe wordt de 40 miljoen verdeeld?
Antwoord
De opslag van 21%-punt zal op dezelfde wijze worden vormgegeven als de opslag horeca en de non-food detailhandel. Dat betekent dat voor ondernemers binnen de SBI-codes 1.1 tot en met 1.5 bovenop de subsidie uit de reguliere TVL, een opslag krijgen van 21%. De opslag van 21%-punt wordt bij het percentage vaste lasten opgeteld.
De berekening wordt dan als volgt:
Reguliere subsidie:
Omzet 1e kwartaal 2019 * Omzetverlies% * Vaste lasten (20%) * 85%.
Met daarboven op:
Omzet 1e kwartaal 2021 * Omzetverlies% * Opslag (21%) * 85%.
De € 40 mln. is een inschatting, het totale benodigde budget hangt af van het aantal aanvragen en het omzetverlies. De koppeling aan TVL betekent dat de bedrijven dus een aanvragen voor TVL Q1 moeten indienen (en krijgen) om aanspraak te kunnen maken op deze opslag. Het is daarom niet van te voren te zeggen hoe deze € 40 miljoen zal worden verdeeld.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de communicatie en daarmee over de bekendheid van de verschillende steunmaatregelen waartoe het kabinet besloten heeft. De verschillende sectoren zitten in zwaar weer en kunnen alle steun gebruiken. Is de Minister bereid om de bestaande regelingen (waaronder ook de mogelijkheid tot uitstel van belasting) en de uitbreiding in de TVL, de borgstelling MKB-landbouwkredieten en de «opslagregeling» actief te communiceren via de verschillende landbouwmedia en tuinbouwmedia? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet communiceert regelmatig via de geijkte kanalen over de verschillende steunmaatregelen. Daarnaast worden de social media kanalen van het Ministerie van LNV ingezet om specifiek over de steun- en herstelmaatregelen voor de land- en tuinbouwsector te communiceren. Ik kan niet van de media vragen dat zij hier actief over communiceren, maar zorg er wel voor dat de (vak)media voorzien is van voldoende informatie, zodat zij – indien gewenst – hierover kunnen communiceren. Eveneens verwacht ik dat veel brancheverenigingen hun leden hier ook over zullen informeren. Ondernemers met vragen over de steunmaatregelen kunnen terecht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Borgstelling MKB-landbouwkredieten aangepast voor Capital Requirements Regulation (CRR) en Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19
De leden van de VVD-fractie hebben recent schriftelijke vragen gesteld over de borgstelling door banken (2021Z02182). Deze vragen zijn nog niet beantwoord maar gezien de urgentie vragen de leden naar de laatste stand van zaken. De Minister heeft eerder de oproep in de richting van de banken gedaan om gebruik te maken van de overheidsregelingen om ondernemers te helpen. Kan de Minister de huidige stand van zaken geven?
Antwoord
Vanaf 18 maart 2020 tot en met januari 2021 zijn door de banken in verband met de coronacrisis 204 kredieten onder de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten Corona (BL-C) verstrekt. Hiervan zijn 146 kredieten verstrekt in de sierteeltsector (snijbloemen, potplanten en bloembollen). Totaal gaat het om krediet van bijna 84 miljoen euro waarvoor de overheid (deels) garant staat. De overige kredieten zijn breed verspreid over de overige agrarische bedrijfstakken, met inbegrip van visserij- en aquacultuurbedrijven. Het gemiddeld versterkte krediet bedrag is circa 0,4 miljoen euro.
Op 14 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor de sierteelt, het horecasegment van de voedingstuinbouw en de fritesaardappels (Kamerstuk 35 650 XIV, nr. 4). RVO.nl rondt de beoordeling en afhandeling van de tegemoetkomingen naar verwachting in februari af. Daarna zal ik uw Kamer informeren over de definitieve resultaten.
Met de banken is, via de Klankbordgroep Agrarische Zaken, regelmatig overleg geweest over de BL-C. De banken hebben ook gebruik gemaakt van deze regeling zoals uit de genoemde cijfers is te lezen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken met betrekking tot de Landbouw- en Visserijraad 22 februari 2021 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
II. Andere consultaties: trilaterale consultatie (VK en Noorwegen) en bilaterale consultatie (Noorwegen)
De leden van de CDA-fractie lezen: «Noorwegen heeft recent in nationale wetgeving limieten vastgesteld voor de EU en het VK voor de visserij op kabeljauw in de wateren van Spitsbergen zonder de EU daarover te consulteren». Deze leden vragen zich af of dit gevolgen heeft voor Nederlandse vissers. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord
Dit heeft geen directe gevolgen voor de Nederlandse vissers. Nederland heeft geen quotum en geen visserij op kabeljauw in de wateren van Spitsbergen.
III. Ecoregelingen
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorbeelden die de Europese Commissie heeft gepresenteerd van landbouwpraktijken die zouden kunnen worden gesteund door ecoregelingen. Staan er wat de Minister betreft voorbeelden tussen die overgenomen kunnen worden in de ecoregelingen? Zo ja, welke? Kan de Minister aangeven wat de status op dit moment is van de ecoregelingen in Nederland?
Antwoord
De voorbeelden geven een goede indicatie van wat er mogelijk is met ecoregelingen, en sluiten grotendeels aan bij activiteiten die momenteel samen met belanghebbenden in Nederland voor de ecoregelingen worden uitgewerkt. Het zijn vrij veel voorbeelden, waarbij niet alle voorbeelden voor het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioritair zijn of beter passen binnen een andere interventie dan de ecoregelingen. Zo is bijvoorbeeld bij sommige voorbeelden onvoldoende uitgewerkt hoe deze te controleren zijn. In zo’n geval wil ik graag eerst samen met een groep agrariërs en andere belanghebbenden experimenteren hoe dit op termijn in een ecoregeling kan werken, en er dus niet nu al kiezen om het onder een ecoregeling onder te brengen. Daarnaast zijn er voorbeelden, zoals bijvoorbeeld het beheer van leefgebieden, dat in Nederland met het agrarisch natuurbeheer wordt ingevuld. Het komende half jaar wordt het NSP verder uitgewerkt, met daarin de kaders waarbinnen de interventies in Nederland kunnen worden ingevuld. Dit najaar zal ik uw Kamer het NSP doen toekomen.
Overige
De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat Lidl in Duitsland de consumenten meer liet betalen voor vlees in hun winkels. Echter, de verhoging is teruggedraaid omdat de vleesverkoop in deze winkels stagneerde wegens de hogere prijs en er overgestapt werd naar een concurrerende supermarkt. Een soortgelijke situatie vindt plaats in de zuivelketen, waarbij het aanbod van PlanetProof-melk groter is dan de vraag. Daardoor heeft de zuivelcoöperatie waaraan de boeren leveren besloten om met minder PlanetProof-boeren verder te gaan. Is de Minister het met deze leden eens dat geconstateerd moet worden dat duurzaamheid en een prijs naar een zogenaamd eerlijker, en hoger, prijsniveau door het grote publiek niet geaccepteerd wordt? Welke conclusies trekt de Minister hieruit voor de Nederlandse markt?
Antwoord
De voorbeelden laten zien dat verduurzaming niet aan marktpartijen alleen kan worden overgelaten, laat staan aan individuele bedrijven. Bedrijven die vrijwillig verduurzamen en de meerkosten daarvan willen doorberekenen aan de klant, krijgen te maken met een ongelijk speelveld. Immers, andere bedrijven kunnen lagere kosten in rekening brengen dan bedrijven die deze kosten proberen te verminderen en ze doorberekenen in de prijs van hun product. In mijn visie Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden heb ik benadrukt dat ook de consument een belangrijke rol speelt in de verdere verduurzaming. Cijfers uit de Monitor Duurzaam Voedsel 2019 laten zien dat de Nederlandse consument steeds vaker kiest voor voedsel dat op een duurzamere wijze geproduceerd is. Het aandeel duurzaam voedsel binnen de totale voedselbestedingen bedroeg in dat jaar 14%. Tegelijkertijd tonen de voorbeelden aan dat het niet langer voldoende is dat deze ontwikkeling zich blijft voortzetten, ze moet worden versneld (zie ook Kamerstuk 32 670, nr. 199). Dat kan de consument niet alleen. De PBL-studie Voedselconsumptie veranderen laat zien dat dit alleen lukt in samenwerking met ketenpartijen (zoals supermarkten, horeca en voedingsmiddelenproducenten) en overheden.
Tegelijkertijd zoek ik naar wegen om externe kosten van consumptie en productie in de marktprijs tot uitdrukking te laten komen. Het doel van «milieubeprijzing» is om consumenten, ketenpartijen en producenten te prikkelen actiever te zoeken naar mogelijkheden om externe maatschappelijke kosten te verlagen. Dat kan op verschillende manieren, zoals door het verschaffen van heldere en eenduidige informatie over de «echte prijs» van voedsel (informatie over duurzaamheid om bewustwording te creëren), en/of door het daadwerkelijk in rekening brengen van deze kosten en baten. In geval van een belasting op relatief vervuilende voedselproducten is een aandachtspunt of supermarkten de hogere prijs wel of niet doorberekenen aan klanten. Als niet iedereen dat doet, en supermarkten elkaar beconcurreren, leidt dat tot chaos en ineffectiviteit, want consumenten laten zich ook en in sommige groepen vooral door prijs leiden. Met als gevolg: wat goedkoper is op een andere plek, trekt de vraag naar zich toe. Maar dat is niet het hele verhaal. Want hoewel prijs een belangrijk, en in sommige situaties het belangrijkste aankoopcriterium is, laten de berichten óók zien dat duurzaamheid zich niet als vanzelf «verkoopt». Zolang de meerwaarde van duurzaamheid niet zichtbaar is, is het niet verwonderlijk dat consumenten hun keuze alleen baseren op de prijs.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de grondstoffenmarkt overspannen aan het raken is. De belangrijkste oorzaken lijken de grote vraag naar veevoergrondstoffen uit China en een kleine wereldwijde voorraad te zijn. Heeft de Minister hier ook een beeld bij en bespreekt ze deze situatie in Europees verband? Heeft de Minister zicht op exportbeperkingen uit bijvoorbeeld Brazilië, Argentinië, Midden-Amerika en Rusland? Welke maatregelen kunnen Europees worden getroffen om de verhoging van grondstofprijzen te beperken?
Antwoord
De prijzen van granen en oliehoudende zaden liggen momenteel inderdaad op een erg hoog niveau. Deze hoge prijzen in zijn in belangrijke mate terug te voeren op omstandigheden en ontwikkelingen zoals tegenvallende opbrengsten door ongunstige weersomstandigheden, exportheffingen, stakingen in belangrijke productielanden, wisselkoerseffecten en een hoge vraag. De ontwikkeling van de prijzen wordt daarnaast ook beïnvloed door verwachtingen over de productie in de nabije toekomst.
De Europese Commissie monitort de ontwikkelingen van zowel de prijzen als wereldwijde graanvoorraden nauwgezet, voert toekomstanalyses uit en informeert de lidstaten hierover in de vergaderingen van het beheerscomité in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO). Haar analyses worden ook op internet gepubliceerd1. De huidige hoge prijzen leiden ook tot hogere prijzen voor veevoer wat negatief uitpakt voor veehouderijsectoren die voor hun voervoorziening (mede) afhankelijk zijn van aangevoerd veevoer. Dit effect is ook al aan de orde gekomen in een recente vergadering van het GMO-beheerscomité. De hoge prijzen kunnen overigens gunstig zijn voor akkerbouwers die tegen relatief hogere prijzen graan in de voorverkoop kunnen afzetten.
De EU heeft geen effectieve mogelijkheden om aan de huidige hoge prijzen iets te doen. Het gegeven dat de huidige prijzen hoog zijn, leidt naar verwachting wel tot een reactie in de markt (bijvoorbeeld mondiaal meer inzaai) die zou moeten leiden tot een groter mondiaal aanbod van granen en oliehoudende zaden waardoor schaarste zou moeten afnemen en de prijzen zouden moeten gaan dalen. Voor de langere termijn streven de EU en de EU-lidstaten naar een hogere zelfvoorzieningsgraad voor grondstoffen zoals eiwitten door deze te betrekken uit nieuwe bronnen (insecten, kroos, algen), hergebruik van rest- en nevenstromen (eiwitten) en vergroting van de eigen productie van eiwit (zie ook de Nationale Eiwitstrategie, Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de aankomende Landbouw- en Visserijraad en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
Mercosur
De leden van de D66-fractie lezen dat ten aanzien van het akkoord tussen de EU en de Mercosur-landen een «landingsgebied» is gevonden. Wat is de huidige inzet van de Europese Commissie ten aanzien van Mercosur? Hoe groot acht de Minister de kans dat een daadwerkelijk akkoord wordt gesloten? De Minister geeft aan dat zij onder andere heeft ingezet op het verankeren van duurzaamheid, het aangaan van ambitieuze verplichtingen op het gebied van dierenwelzijn en dat zij het gebruik van pesticiden heeft onderstreept. Deze leden onderschrijven dat deze doelen van groot belang zijn en zijn benieuwd naar de precieze voorstellen die de Minister heeft gedaan in het kader hiervan.
Antwoord
De Europese Commissie heeft recent aangegeven met de lidstaten in gesprek te willen over de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet worden, met name waar het gaat om de duurzaamheidsinzet, om ondertekening van het akkoord politiek mogelijk te maken. Op het moment van de beantwoording van deze vragen is echter nog geen uitnodiging daartoe of een concreet, inhoudelijk voorstel voor een dergelijk gesprek ontvangen.
Het kabinet wil niet vooruit lopen op de besluitvorming over het EU Mercosur akkoord. Het kabinet heeft eerder toegezegd zich een mening te zullen vormen over het Mercosur-akkoord als alle daarvoor relevante documenten beschikbaar zijn, waaronder de Sustainable Impact Assessment (SIA) die in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerd wordt. De SIA wordt naar verwachting in het voorjaar gepubliceerd.
De inzet op handelsakkoorden valt onder het de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Tijdens meerdere Landbouwraden heb ik echter een aantal aspecten van die inzet benadrukt die ik vanuit mijn verantwoordelijkheid belangrijk vindt, zoals het belang van ontbossingsvrije waardeketens, een gelijker speelveld, implementatie van afgesloten handelsakkoorden en dierenwelzijn. De inzet over dierenwelzijn met betrekking tot handelsakkoorden is opgenomen in de voortgangsbrief Landbouwhuisdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1063).
Bijen
De leden van de D66-fractie hebben meermaals gevraagd naar de inzet van de Minister omtrent het bijenrichtsnoer en zijn benieuwd naar de uitkomsten van de bijeenkomst hierover op 23 februari. Deze leden vragen daarnaast waarom het proces van de uitwerking van het bijenrichtsnoer vertraging heeft opgelopen, waardoor de publieke consultatie pas eind dit jaar zal plaatsvinden.
Antwoord
Voor mijn inzet verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer over de bijeenkomst van 23 februari (2021Z03474) en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Wassenberg. Tijdens deze bijeenkomst heeft de Europese Commissie lidstaten gevraagd naar hun inzet bij het vaststellen beschermdoelen van de honingbij. De Europese Commissie streeft er naar om op 24/25 maart in het ScoPAFF een voorstel hiertoe voorleggen aan de lidstaten. Ik informeer uw Kamer over mijn inzet hierop.
EFSA heeft in 2019 het mandaat van de Europese Commissie gekregen om het bijenrichtsnoer uit te werken. De uitwerking van het bijenrichtsnoer verloopt volgens het vooraf bepaalde werkplan2. Gedurende het werk van EFSA worden lidstaten en stakeholders regelmatig meegenomen en geconsulteerd over de tussentijdse resultaten. Mede gezien de grootte aandacht voor dit onderwerp in heel Europa duurt dit proces langer dan vooraf verwacht.
Dierenwelzijnslabel
De leden van de D66-fractie waren blij met de vorige stand-van-zakenbrief over het dierenwelzijnslabel waarvoor de Europese Raad inmiddels opdracht heeft gegeven aan de Europese Commissie. Deze leden staan pal achter het principe van meer transparantie in de keten en verwelkomen daarom de ontwikkeling van een EU-brede geharmoniseerde set aan criteria boven op bestaande wettelijke EU-dierenwelzijnsvoorschriften ten zeerste. Deze leden zijn benieuwd wanneer de Minister resultaat verwacht van deze opdracht. Ook zijn zij benieuwd naar de reactie van de Minister op het initiatief dat is gestart door de Dierenbescherming en LTO om een Noord-Europese pilot op te zetten in de aanloop naar de bredere ontwikkeling van het Europese Method of Production-label (MOP+). Ten slotte zijn zij benieuwd of de Minister hun mening deelt dat de criteria voor het label in elk geval niet lager mogen zijn dan bestaande EU-dierenwelzijnsvoorschriften en dat het verdienmodel voor de boer een prominent aspect moet zijn waarnaar gekeken wordt in de ontwikkeling van dit model.
Antwoord
De Raad van de Europese Unie heeft de Europese Commissie uitgenodigd om verschillende aspecten te overwegen alvorens een voorstel met betrekking tot labeling van dierenwelzijn in te dienen. Zoals eerder aangegeven zal de Commissie zich dit jaar eerst nader op labelingsopties oriënteren. Pas als de Commissie besluit dat er EU-regelgeving voorgesteld zal gaan worden zullen formulering van regelgevingsopties en impact assessment volgen. Het is derhalve moeilijk om op dit moment in te schatten wanneer de Commissie met een concreet voorstel voor EU-regelgeving met betrekking tot labeling van dierenwelzijn kan komen, maar de inschatting is op dit moment niet voor eind 2023.
De oproep en inzet van de Dierenbescherming en LTO Nederland met betrekking tot een «Method of Production Plus» label sluit aan bij mijn inzet op een overkoepelend EU-kader met criteria en indicatoren over productieomstandigheden en dierenwelzijn. Bovendien werkt mijn ministerie samen met de Dierenbescherming en LTO Nederland aan het opzetten van de genoemde pilot in het kader van het project Advancing Sustainable Animal Products in Northwest Europe (ASAP; www.asapconference.eu). De criteria voor het label mogen inderdaad in elk geval niet lager zijn dan bestaande EU-dierenwelzijnsvoorschriften en het systeem moet veehouders stimulansen bieden om aan verbeteringsstappen te voldoen, producten daarmee positief te profileren en hogere opbrengstprijzen te kunnen ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie ingaan op de trilaterale consultatie met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen en de bilaterale consultatie met Noorwegen. De trilaterale consultaties zijn ver gevorderd, maar nog niet afgerond. Er is met name discussie over de hoogte van de Total Allowable Catch (TAC) voor kabeljauw en haring. Wanneer verwacht de Minister een akkoord? Wat is de inzet van Nederland met betrekking tot de discussie over de TAC voor kabeljauw en haring? Noorwegen heeft recent in nationale wetgeving limieten vastgesteld voor de EU en het Verenigd Koninkrijk voor de visserij op kabeljauw in de wateren van Spitsbergen zonder de EU daarover te consulteren. Wat zijn de consequenties voor de duurzaamheid van de visstand van de door Noorwegen vastgestelde limieten voor de visserij op kabeljauw? In hoeverre worden duurzaamheids- en vissenwelzijnscriteria meegenomen in de onderhandelingen? Wat heeft dit voor invloed op de bilaterale consultatie die later nog plaatsvindt met Noorwegen?
Antwoord
Ik verwacht dat de trilaterale consultaties op korte termijn kunnen worden afgerond. De inzet van Nederland bij de discussie over haring en kabeljauw in de Noordzee heb ik met uw Kamer gedeeld op 4 december 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1268). Voor beide is mijn inzet het volgen van het advies van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) op basis van de Maximum Sustainable Yield (MSY).
De kabeljauw in de wateren van Spitsbergen is onderdeel van het arctische kabeljauw bestand. Volgens ICES staat het bestand er goed voor en wordt er voor 2021 een toename in de vangstmogelijkheden geadviseerd van +20% ten opzichte van de hoeveelheden die in 2020 golden. Noorwegen heeft de EU unilateraal een lager quotum gealloceerd door het aandeel van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit dit quotum te halen. Dat is echter niet conform de afspraken met Noorwegen (in het Spitsbergenverdrag) en vloeit ook niet voort uit het akkoord met het VK. Ik verwacht niet dat deze discussie direct gevolgen zal hebben voor de duurzaamheid van de visstand. Dat laat onverlet dat Noorwegen en de EU overeenstemming moeten vinden over de hoeveelheden die gevist worden van dit visbestand. Deze discussie heeft ertoe geleid dat de trilaterale consultaties tijdelijk zijn stilgezet, maar inmiddels zijn de consultaties hervat en wordt dit discussiepunt los daarvan besproken. Omdat in de trilaterale consultaties de adviezen van ICES als basis worden gezien, wordt het duurzaamheidsaspect voor de betreffende bestanden (schol, kabeljauw, haring en wijting) meegewogen. Er is echter geen expliciete aandacht voor vissenwelzijn. De bilaterale consultaties tussen de EU en Noorwegen zullen naar verwachting op korte termijn starten. De verwachting is dat de discussie over kabeljauw in de wateren van Spitsbergen hier geen rol meer zal spelen, aangezien Noorwegen en de EU hebben afgesproken deze discussie los van de consultaties te zullen voeren.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben verder nog wat andere vragen over de rol van Nederland in de verduurzaming van de internationale visserij. Dit wordt namelijk voor een groot deel georganiseerd via de vijf zogenaamde regionale visserij managementorganisaties, beter bekend onder het Engelstalige acroniem RFMO. Nederland is in deze RFMO’s al dan niet via de Europese Commissie vertegenwoordigd en heeft daar, bijvoorbeeld als het gaat om de blauwvintonijn en haaien, in het verleden vaak een actieve rol gespeeld bij het verdedigen van de duurzaamheidsbelangen. Maar deze leden hebben begrepen dat deze rol op het spel staat omdat een aantal RFMO’s het niet eens kunnen worden over praktische beleidsmaatregelen en de uitvoering die moeten zorgen voor het in stand houden van de tonijn en andere vis die onder hun beheer vallen. En dat terwijl de duurzaamheid van tonijnvoorraden flink onder druk staat en er juist steeds meer vraag is naar duurzame vis. Een van de redenen is dat de visserijbelangen binnen de RFMO’s veel te grote rol spelen. De belangen van de consument, retail en handel lijken in veel mindere mate meegenomen te worden, terwijl deze belangen juist meer vragen om duurzame vis. De RFMO’s kunnen die niet meer voldoende bieden; de geelvintonijn en skipjack worden in de Indische Oceaan met uitsterven bedreigd. Er zijn daarom terecht enkele retailers die nu al geen tonijn meer kopen uit de Indian Ocean Tuna Commission (IOTC), de RFMO van de Indische Oceaan. Daarom hebben deze leden de volgende vragen aan de Minister. Hoe kijkt zij aan tegen de huidige rol van RFMO’s bij de verduurzaming van de vissector? In welke mate worden de belangen van de consument die duurzaam gecertificeerde vis wil eten en supermarkten die dit aan willen bieden, meegenomen in de RFMO’s? Hoe is Nederland in elk van de vijf RFMO’s vertegenwoordigd? Hoe kan de Minister zich sterk maken voor een langetermijnstrategie in de RFMO’s? Hoe kijkt de Minister aan tegen de rol van China, die naar aanleiding van het coronavirus eerder dit jaar heeft besloten zijn eigen tonijnindustrie aanzienlijk te vergroten om in de nabije toekomst verzekerd te zijn van voldoende aanvoer van veilige en gezonde eiwitten? Kortom, deze leden maken zich grote zorgen over de rol van de RFMO’s in de visserij en vragen de Minister om zich in te zetten voor de versnelde verduurzaming van de visserijsector en tonijn in het bijzonder.
Antwoord
RFMO's spelen een belangrijke rol in het duurzaam beheer van visbestanden. Dit geldt zowel voor tonijn als voor andere visbestanden. RFMO's hebben een mandaat om, met het oog op duurzaamheid van de visserij, beheermaatregelen te nemen. Deze maatregelen gaan bijvoorbeeld over vangst-hoeveelheden, zonering in tijd en ruimte en toegestane visserijtechnieken. Door het faciliteren van een duurzame visserij wordt indirect het belang van duurzaam gevangen vis voor consument en retail gediend. RFMO's richten zich echter primair op visserij als zodanig en niet op belangen van consumenten en retail. RFMO's hebben dan ook niet als taak om gevangen vis te certificeren als duurzaam. Hiervoor zijn andere instrumenten beschikbaar, zoals het MSC-keurmerk.
Nederland is geen zelfstandig lid van de door de leden van de GroenLinks-fractie bedoelde RFMO's de EU is lid namens de EU-lidstaten. Nederland heeft overigens ook geen direct visserij belang in deze tonijn RFMO's. Toch zet ik mij actief in voor het zo duurzaam mogelijk maken van tonijn visserij; nu en voor de lange termijn. Ik doe dit vanuit het welbegrepen belang van duurzame visserij voor natuur, handel en consument.
Mijn inzet binnen de EU is gericht op het realiseren van wetenschappelijk onderbouwde visserij-maatregelen in RFMO's, die een gezond bestandsbeheer mogelijk maken. Bovendien zet ik mij nadrukkelijk in voor het zo veel mogelijk verminderen van ongewenste bijvangsten van ongewenste vissoorten, haaien, zeezoogdieren en zeevogels.
In algemene zin deel ik de zorgen van de leden van de GroenLinks-fractie over de expansie van de Chinese tonijnvisserij. Ik volg dit, samen met mijn EU collega's, dan ook kritisch. Ik zal samen met de EU blijven pleiten voor het realiseren van duurzame visserij; ongeacht welk land of welke beheersorganisatie hiervoor verantwoordelijk is.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de geannoteerde agenda dat in totaal 77,1 miljoen euro is uitbetaald aan de 40 agrarische collectieven. Vorig jaar was dat 71,2 miljoen euro. Deze leden zien Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) als een belangrijke manier om de biodiversiteit in het agrarisch gebied en het verdienvermogen van de boer te verbeteren. Zij hebben hierover dan ook enkele vragen. Wat zijn de resultaten van de miljoenen die aan de collectieven gegeven worden? Hoe kan de Minister aantonen dat ANLb tot meer biodiversiteit heeft geleid?
Antwoord
Sinds de invoering van het ANLb in 2016 is door het Rijk, de provincies, RVO.nl, BIJ12, BoerenNatuur en de agrarische collectieven hard gewerkt om het nieuwe stelsel in uitvoering te brengen en verder te versterken. De maatregelen waren gericht op intensivering van beheer en inrichting op de goede plek, kennisontwikkeling en kennisdelen, verbeteren van de monitoring, professionalisering van de collectieven en verbeteren van de gebiedssamenwerking. Ondanks al deze inspanningen zien we dat de ontwikkeling van de boerenlandvogels nog steeds een dalende trend laat zien en toont aan dat ANLb niet het enige instrument kan zijn om de biodiversiteit in het agrarische gebied te versterken.
Op korte termijn verwacht ik de resultaten van de lerende evaluatie van het ANLb beschikbaar te krijgen en zal ik deze aan uw Kamer toezenden. In de evaluatie staat de volgende vraag centraal: Hoe hebben het Rijk, de provincies, de agrarische collectieven en andere stakeholders uitvoering gegeven aan de stelselvernieuwing, worden de verwachtingen op het vlak van de uitvoerbaarheid, doelgerichtheid en ecologische effectiviteit waargemaakt en wat kan er geleerd worden voor de resterende periode tot en met 2022 en voor het nieuwe GLB?
Dit jaar werd 99,8% van de aangevraagde subsidie uitbetaald, zogezegd omdat de aanvragen dit jaar van hoge kwaliteit waren. Waar zit verder het verschil in met 2019? Waarom werd toen ruim 6 miljoen euro minder uitbetaald?
Antwoord
Het uitbetalingspercentage in 2019 was eveneens 99,8%. Jaarlijks kunnen de agrarische collectieven bij de provincies een uitbreidingsaanvraag indienen. De provincies stellen het budget beschikbaar. Met een uitbreidingsaanvraag neemt het beheerde areaal toe. Door de uitbreidingen in de omvang van het beheerde areaal is de omvang van de subsidie in 2020 met 6 miljoen euro toegenomen.
Daarnaast zijn zij benieuwd of, als er meer geld vanuit het GLB beschikbaar zou zijn, er ook meer geld naar de agrarische collectieven zou kunnen gaan. In andere woorden, is er genoeg interesse vanuit boeren om te doen aan ANLb?
Antwoord
Ja. Uit de jaarlijkse groei van het beheerde areaal kan worden opgemaakt dat er voldoende interesse van deelnemers om mee te doen aan het ANLb.
Zo ja, is de Minister bereid om zich bij de onderhandelingen over het GLB en de inrichting van haar Nationaal Strategisch Plan (NSP) te richten op uitbreiding van de ANLb-regeling?
Antwoord
De deelnamebereidheid van agrariërs aan het ANLb is hoog en de wachtlijsten tonen aan dat deze nog groter zou kunnen zijn. Momenteel zijn beschikbaar budget en de begrenzing van de leefgebieden de beperkende factoren voor groei. Uitbreiding en invulling van het ANLb is onderwerp van bespreking bij de invulling van het Nationaal Strategisch Plan. Daarnaast zal het door de toekomstige ecoregelingen mogelijk worden voor alle landbouwers om maatregelen te nemen ten behoeve van milieu, klimaat en biodiversiteit.
Verder hebben de leden van de GroenLinks-fractie de door de Europese Commissie gepresenteerde lijst met voorbeelden van landbouwpraktijken die zouden kunnen worden gesteund door de ecoregelingen gelezen. Kan de Minister aangeven welke voorbeelden van de Europese Commissie zij wil overnemen in de ecoregelingen? Kan de Minister aangeven in welk stadium de vormgeving van de ecoregelingen in Nederland zich bevindt? Wanneer verwacht de Minister een concept van de ecoregelingen klaar te hebben? Wil de Minister deze concept-ecoregelingen met de Kamer delen alvorens deze ter goedkeuring aan de Europese Commissie worden voorgelegd? Dan nog een wat specifiekere vraag: geeft de lijst volgens de Minister voldoende aanknopingspunten om het verhogen van het waterpeil hieronder te laten vallen en zouden natte teelten in het veenweidegebied ook onder de ecoregelingen kunnen vallen? Zo ja, is de Minister bereid om dit onder de aandacht te brengen tijdens de Landbouw- en Visserijraad?
Antwoord
Op dit moment worden activiteiten voor ecoregelingen samen met belanghebbenden in Nederland uitgewerkt, en getoetst in pilots. Een groot deel van de voorbeelden die de Europese Commissie schetst worden hierin meegenomen. Daarbij wordt ook een afweging gemaakt of een ecoregeling wel het juiste instrument is om de activiteit te subsidiëren. Voor het verhogen van het waterpeil en/of natte teelten in het veenweidegebied kan bijvoorbeeld een gebiedsspecifieke compensatie of het agrarisch natuurbeheer een effectievere interventie zijn. Het NSP wordt het komend half jaar in concept uitgewerkt, en dit najaar aan uw Kamer voorgelegd. Het NSP wordt eind dit jaar, dus nadat uw Kamer is geconsulteerd, ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie.
De leden van de GroenLinks-fractie weten dat het systeem van nationale visquota afgesproken is voor een verantwoorde en eerlijke visserij. Door overnames zijn visrechten van veel landen echter in handen gekomen van een kleine groep mondiale visgiganten, blijkt uit een artikel van de Groene Amsterdammer dat 10 februari 2021 verscheen.1 In veel landen spelen visschandalen waar Nederlandse bedrijven bij worden genoemd. Het komt vaak voor dat vissers hun ruim legen in de zee als ze een school duurdere vis tegenkomen. Hierdoor zijn de visstanden in de wereld vertekend en staan deze veel meer onder druk dan de officiële cijfers laten zien. Deelt de Minister de zorgen van deze leden over dit fenomeen? Kan zij dit toelichten? Ziet de Minister een kans om tijdens de consultaties dit probleem aan de orde te stellen? Zo ja, hoe wil zij dit doen? Hoe kan worden voorkomen dat visrechten in handen komen van een kleine groep visgiganten? In het artikel wordt namelijk ook genoemd dat kleine vissers uit o.a. het Verenigd Koninkrijk en Bretagne de dupe zijn van de megatrawlers die alle vis voor hun neus wegvissen. In Namibië zitten lokale vissers zelfs thuis omdat er niets meer te vangen is. Wat vindt de Minister hiervan? Waarom komt het vrijwel nooit tot veroordelingen wanneer vissers worden beschuldigd van het dumpen van dode vis in de zee? Is de Minister het met deze leden eens dat het voor de stand van de vis van belang is dat dit soort schandalen niet meer voorkomt? Zo ja, wat wil de Minister doen om te voorkomen dat de visstanden nog meer onder druk komen te staan door dit soort praktijken?
Antwoord
Om het illegaal overboord gooien als ook het illegaal aanlanden en verkopen van vis te voorkomen, geldt een complex systeem aan Europese regels. Deze zien op de vangstmethoden, verwerking aan boord en de vangstgebieden alsmede op hoe het toezicht hierop in te richten. Alle Europese vissers dienen zich aan deze maatregelen te houden, ook als zij buiten Europese wateren vissen. Voor invoering van de aanlandplicht was het overboord gooien van ondermaatse vis en vis waarvoor de visser geen quotum heeft, legaal. Het overboord gooien van verkoopbare vis, voor een betere soort of kwaliteit, is al veel langer verboden. Sinds invoering van de aanlandplicht hebben de Nederlandse freezer-trawlers het discardgootje in het ruim dichtgelast. Bovendien worden de vangstadviezen jaarlijks vastgesteld op basis van grootschalig onderzoek. Als een bestand er slecht voor staat – of dat nou door highgrading zou zijn of door andere factoren – wordt dit weerspiegeld in het advies.
Om te voorkomen dat quota in handen komen van een kleine groep visgiganten, is de Nederlandse visserijsector gebonden aan Europese regels ten aanzien van monopolie- en oligopolievorming. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op vragen van de leden van de fractie van Forum voor Democratie uit de Eerste Kamer van 9 april 2020 (Kamerstuk 21 501-32, C) is het de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in Nederland om het risico van monopoly- en oligopolievorming te beoordelen. Het externe visserijbeleid van de EU is eveneens gericht op duurzaam beheer van de bestanden buiten Europa. Alleen het surplus van de quota, dus wat de landen niet voor hun eigen visserijsector gebruiken dan wel reeds aan vangstrechten aan niet-EU-landen beschikbaar is gesteld, wordt voor onderhandelingen met de EU benut. Het is aan de betreffende landen zelf om ervoor te kiezen hun eigen quota (deels) beschikbaar te stellen aan buitenlandse bedrijven en op deze manier buitenlandse investeringen aan te trekken.
Het blijft bij vermeende misstanden heel lastig om deze hard te maken, omdat niet zichtbaar is wat zich op zee precies afspeelt. Andersom is het voor bedrijven ook lastig om te laten zien dat ze wel volgens de regels opereren of dat in een bepaalde situatie bijvoorbeeld sprake was van overmacht. Juist om de controle en handhaving op zee effectiever te maken, wordt op Europees niveau gesproken over verplichte invoering van deze technieken. Daarnaast werk ik aan de invoering van de bestuurlijke boete, voor meer lik-op-stuk beleid, met als doel de handhaving op visserijmaatregelen effectiever te maken en de nalevingsbereidheid van vissers te vergroten. Internationaal worden stappen gezet om de samenwerking tussen landen te verbeteren en hiermee illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij nog beter tegen te gaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Visserij
Uit recente artikelen in de Groene Amsterdammer blijkt dat er in Europa gesjoemeld wordt met visrechten en vangstcijfers. 2 In de praktijk schijnen vissers hun vangst uit een ander gebied te halen dan ze op papier aangeven. Op deze manier kunnen quota voor andere vangstgebieden vrijgehouden worden. Ook blijkt dat er in de praktijk nog steeds veel vis overboord gaat, omdat er bijna geen controle op zee is. Problematisch is dat wetenschappers bij het vaststellen van de quota geen rekening meer houden met het overboord zetten van vis, omdat dit niet in toegestaan en dus niet meer zou kunnen. Deelt de Minister de mening van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat deze fraude zorgelijk en onacceptabel is? Kan zij fraude met visrechten, vangstcijfers en aanlandplicht bespreken in Europa en de uitkomsten delen met de Kamer? Is de Minister bereid te onderzoeken hoe fraude effectiever opgespoord en aangepakt kan worden? Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de aanlandplicht en hoe wordt hierop gecontroleerd? Is de Minister bereid om in Europa bespreekbaar te maken dat wetenschappers de quota moeten herzien door een mogelijk percentage van fraude met de aanlandplicht mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met deze leden eens dat fraude met de aanlandplicht niet mag lonen? Zo ja, kunnen de quota voor 2021 naar beneden worden bijgesteld, rekening houdend met de fraude met de aanlandplicht? Kan de Minister aangeven wat de positie van Nederland is met betrekking tot flexibiliteit van quota tussen gebieden en jaarflexibiliteit, ten behoeve van het meerjarenbeheer van de visbestanden? Wat zijn de huidige voorstellen voor flexibiliteit van quota tussen gebieden en hoe wordt het advies van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) hierin meegenomen? Hoe wordt fraude tegengegaan bij flexibiliteit van quota en bij het meerjarenbeheer van de visbestanden, rekening houdend met de huidige problematiek van fraude met visrechten en visvangsten?
Antwoord
Ik deel de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat fraude in welke vorm dan ook zorgelijk en onacceptabel is. Het effectiever aanpakken van illegale visserij wereldwijd heeft continu aandacht en er wordt continu gewerkt aan verbeteringen. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de vragen die over dit onderwerp gesteld zijn door de leden van de fractie van GroenLinks.
Om fraude met visrechten en visvangsten tegen te gaan, moeten vissers bij elke trek in het digitale logboek opgeven wat de locatie van de vangst is. Controle hierop vindt plaats bij controle op zee en aan wal via kruiscontroles tussen gegevens uit het digitale logboek en het Vessel Monitoring Systeem. Met de huidige controlemiddelen blijft het echter erg lastig om zogenaamde verschrijving van quota tussen gebieden echt hard te maken. Om de controle en handhaving op zee effectiever te maken, wordt op Europees niveau gesproken over verplichte invoering van deze technieken.
Bijenrichtsnoer
In het verslag van een schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 25 januari 2021 lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat op 23 februari 2021 de beschermdoelen voor bijen besproken worden in een bijeenkomst met lidstaten. De Minister stelt in dit verslag dat zij de positie van Nederland nog moet bepalen, maar deze leden wijzen haar erop dat de Kamer zich hier reeds over uitgesproken heeft in de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50). Zij vertrouwen erop dat de Minister deze motie uitvoert en daarmee een positie inneemt die honingbijen, hommels en wilde, solitaire bijen beschermt en dat zij zich niet laat leiden door de belangen van de pesticidenindustrie. Heeft de Minister kennisgenomen van de brandbrief die vier maatschappelijke organisaties aan de Europese Commissie hebben verzonden, waarin zij hun zorgen uiten over de nieuwe voorgestelde methode van de European Food Safety Authority (EFSA), waarin nog steeds gebruik wordt gemaakt van het BEEHAVE-model?3 Kan zij bevestigen dat ook vele burgers zich hier grote zorgen om maken, gezien de petitie met ruim 83.000 ondertekenaars die haar op 14 oktober 2020 is overhandigd?4 Deelt de Minister het inzicht dat wanneer het beschermdoel van maximaal 7% bijensterfte – waar de Kamer en het maatschappelijk middenveld om vragen – met een bepaald model niet werkbaar zou zijn, dat betekent dat het model aangepast of vervangen moet worden, maar niet dat het beschermdoel losgelaten moet worden? Aangezien de discussie zich in Europa erg toespitst op honingbijen, vragen deze leden nogmaals wat de inzet van de Minister is voor hommels en wilde, solitaire bijen. Heeft zij reeds bij de Europese Commissie kenbaar gemaakt dat het Nederlandse parlement van mening is dat niet alleen honingbijen maar zeker ook wilde bijensoorten scherpe beschermdoelen nodig hebben?
Antwoord
Ik heb uw Kamer op 19 februari (2021Z03474) en aanvullend met antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1783) geïnformeerd over mijn inzet voor de bijeenkomst op 23 februari en hoe ik invulling geef aan de motie van het lid Wassenberg.
Ik heb daarnaast kennisgenomen van de vele inbreng van bezorgde organisaties en burgers. Het doet mij goed om te weten dat de gezondheid van bijen zo velen aan het hart gaat. Ik deel hun mening dat bijen een goede bescherming verdienen.
Tijdens de bijeenkomst van 23 februari is gesproken over het beschermdoel voor honingbijen. Ik heb de Europese Commissie tijdens deze bijeenkomst opgeroepen om ook voorstellen te doen voor beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. De Europese Commissie heeft toegezegd dergelijke voorstellen te doen zodra het beschermdoel voor honingbijen is vastgesteld.
Automatische verlengingen azolen
De besmetting van coronapatiënten die op de IC liggen met resistente varianten van de Aspergillus-schimmel maakt de langlopende discussie over het gebruik van azolen in de landbouw opnieuw urgent. 5 Het gebruik van azolen als landbouwgif zorgt voor de ontwikkeling van resistentie bij schimmels, waardoor deze, wanneer mensen ermee besmet raken, niet meer reageren op medicatie. Ook in ziekenhuizen worden namelijk azolen gebruikt en om de effectiviteit daarvan te behouden en levens te redden, vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het gebruik van azolen in de landbouw niet te verantwoorden is. Al in 2014 nam de Tweede Kamer daarom een motie van het lid Ouwehand aan om vijf soorten azolen van de markt te halen (Kamerstuk 27 858, nr. 222). Twee daarvan hebben inmiddels geen toelating meer, maar de overige drie worden nog steeds gebruikt. Kan de Minister bevestigen dat de toelating van bromuconazool al eens procedureel verlengd is (dus zonder herbeoordeling op de veiligheid voor mens, die en milieu), tebuzonazool al twee keer, en difenoconazool maar liefst driemaal? Kan de Minister bevestigen dat Nederland daar nooit tegen heeft gestemd, ondanks de genoemde aangenomen motie van het lid Ouwehand? Kan de Minister bevestigen dat deze stoffen dit jaar opnieuw ter stemming zullen komen voor een automatische verlenging?
Antwoord
De goedkeuring van tebuconazoool en difenoconazoool is tijdelijk verlengd omdat de herbeoordeling, buiten de schuld van de aanvrager, niet tijdig kon worden afgerond. Het is de verwachting dat in de tweede helft van dit jaar besluitvorming zal voorliggen over deze twee werkzame stoffen. De toelating van de werkzame stof bromuconazool loopt nog tot en met 31 januari 2024.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik om ga met voorstellen van tijdelijke procedurele verlengingen van een pakket aan werkzame stoffen waar ook stoffen in zitten waar uw Kamer zich eerder bij moties over heeft uitgesproken. Ik geef met een stemverklaring over de betreffende stoffen invulling aan de moties.
Ook loopt de discussie al lange tijd over het stemmen in pakketten. Kan de Minister bevestigen dat zij eraan vasthoudt om niet tegen één stof te willen stemmen, omdat zij niet tegen het hele pakket wil stemmen? Kan zij bevestigen dat het vaker is voorgekomen dat een lidstaat tegen een heel pakket stemt en dat dit dus niet ongebruikelijk is? Waarom doet zij dat in de gevallen met azolen niet? Kan zij bevestigen dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat het niet praktisch haalbaar is om per stof te stemmen? Deelt zij het inzicht dat wanneer Nederland (en andere lidstaten) uit voorzorg – en omdat de Kamer daarop aandringt – wél tegen hele pakketten van procedurele verlengingen stemt, dit de Europese Commissie mogelijk snel zal overtuigen om voortaan toch per individuele stof te stemmen? Is zij bereid bij de volgende stemmingen binnen het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over procedurele verlengingen tegen de pakketten te stemmen waar de azolen in zitten, waar stoffen in zitten waarvan bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting zijn, zoals waartoe de motie van het lid Ouwehand oproept (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176)? Zo nee, kan zij uitleggen waarom zij deze moties niet uitvoert en daarmee voor lief neemt dat daarmee met Aspergillus besmette patiënten in gevaar worden gebracht?
Antwoord
Het tijdelijk procedureel verlengen van de goedkeuring vind ik een ongewenste ontwikkeling. In het verslag van de evaluatie van de verordening gewasbeschermingsmiddelen heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan om dit tegen te gaan. Ik steun die voorstellen. Vooralsnog is de Europese Commissie gehouden aan de bepalingen in de verordening om te besluiten tot deze procedurele tijdelijke verlengingen, zolang er geen wetenschappelijke of juridische grondslag is om daar van af te wijken en vanwege rechtmatig handelen jegens de aanvrager. Ik volg hierin het advies van het Ctgb en de lijn van de Europese Commissie. Het klopt dat in enkele situaties lidstaten tegen de procedurele verlenging van de goedkeuring van een heel pakket stemmen, maar dat wijzigt de grondslag niet waarmee de Europese Commissie haar besluiten moet onderbouwen. Verder betreft een besluit over een tijdelijke procedurele verlenging een pakket van werkzame stoffen waar ook laag risico stoffen in kunnen zitten, bijvoorbeeld stoffen van biologische herkomst, en waarvan het gewenst is dat deze beschikbaar blijven.
Europees verbod op de nertsenfokkerij
De Minister schreef in reactie op vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat zij en haar collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ondanks de eerdere toezeggingen, nog niet hebben gepleit voor een algemeen verbod op de commerciële pelsdierhouderij in de EU.6 Wel zijn zij bezig met de voorbereiding hiervoor, om zo veel mogelijk draagvlak bij de andere lidstaten en de Europese Commissie te verkrijgen. «Een dergelijke inzet vraagt om een effectief proces en goede onderbouwing gericht op zoveel mogelijk draagvlak bij andere lidstaten en de Europese Commissie», schrijft de Minister. Deze leden vragen de Minister om hier nader op in te gaan. Wat verstaat de Minister onder een «effectief proces» en hoe gaat zij hiervoor zorgen? Wat ontbreekt er nog aan onderbouwing voor dit pleidooi? Hoeveel en welke lidstaten steunen deze inzet al? Betrekt de Minister deze «welwillende» lidstaten ook bij het voorbereiden van haar pleidooi om zo de krachten te bundelen? Bij welke lidstaten voorziet de Minister problemen? Welk tijdpad ziet de Minister voor zich?
Antwoord
Zoals aangegeven zal ik mij inzetten voor een verbod op de pelsdierhouderij in de EU. Met een effectief proces bedoel ik een pleidooi dat, vanwege de goede onderbouwing, kan rekenen op draagvlak onder zoveel mogelijk EU-lidstaten en bij de Europese Commissie. Dit draagvlak is een vereiste voorwaarde om agendering van een verbod in EU-verband een vervolg te geven. Alleen op die manier kan op termijn daadwerkelijk effect gesorteerd worden.
In de aankomende weken bekijk ik of Nederland met enkele gelijkgestemde EU-lidstaten tot een gezamenlijk standpunt kan komen. Dit standpunt kan daarna gedeeld worden met de andere EU-lidstaten, voorafgaand aan agendering van het onderwerp in de Landbouw- en Visserijraad. De agendering vindt plaats wanneer dit opportuun wordt geacht.
Kan de Minister bevestigen dat ook in Denemarken, de grootste producent van nertsenbont binnen Europa, op dit moment de nertsenfokkerij geheel stilligt, dat alle 15 miljoen dieren sinds deze maand zijn gedood en dat daar tot 2022 geen nertsen meer mogen worden gefokt?
Antwoord
Ja, dat heeft Denemarken aangegeven. De nertsenhouderij is in Denemarken verboden tot en met 31 december 2021.
Kan de Minister bevestigen dat nu ook bij een Poolse nertsenfokkerij een variant van het coronavirus is gevonden die over kan springen van nerts op mens en andersom?7 Deelt de Minister de mening dat juist nu het moment is om een einde te maken aan deze sector?
Antwoord
Polen heeft een melding bij de Europese Commissie gedaan van een besmetting van een nertsenfokkerij. Bij de laatste bijeenkomst van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed is hierover gerapporteerd. De Poolse autoriteiten doen nog onderzoek naar de karakteristieken van het virus. Ik kan daarom nog niet bevestigen dat er een variant is gevonden die over kan springen van nerts op mens en andersom. Wel zal ik mij inzetten voor een verbod op de pelsdierhouderij in de EU.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-1279.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.