21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 326 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2014

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken over de informele concurrentieraad op 12 en 13 mei 2014. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 6 mei 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Minister van Economische Zaken bij brief van 9 mei 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Thomassen

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Antwoord / Reactie van de Minister

4

III.

Volledige agenda

9

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de informele Raad voor Concurrentievermogen van 12 en 13 mei. Zij hebben hierbij een aantal vragen en opmerkingen.

Geannoteerde Agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 12 en 13 mei

De leden van de VVD-fractie hechten aan een sterke en innovatieve industrie in Europa. Zij vragen de Minister in hoeverre hij ruimte ziet om de fondsen van het cohesiebeleid meer te richten op het industriële concurrentievermogen van de EU. In het kader van de modernisering van de staatssteunkaders heeft de Commissie aangekondigd met een mededeling te komen die lidstaten handvatten biedt voor de toetsing aan staatssteunregels van overheidsfinanciering van projecten van gemeenschappelijk Europees belang. Kan de Minister het standpunt van de regering hierover verduidelijken? Welke procedures moeten er gevolgd worden om aan te tonen dat deze categorie van staatssteun toegestaan is? Vindt de toetsing vooraf of achteraf plaats en wie toetst er? Zetten we hiermee de deur voor juist de grotere landen open? En tot slot: wat is het voordeel voor Nederland? Deze leden lezen verder dat er een parallelle sessie zal zijn over de uitdagingen voor de energie-intensieve industrie. Dit is een thema dat niet vaak genoeg kan worden besproken. Nog belangrijker zijn daden. Wil de Minister tijdens de Raad het belang van verdere integratie van de Europese energiemarkt nogmaals benadrukken? Hoe ziet zijn actiepuntenlijst op dit gebied eruit?

Fiche: Aanbeveling Europese kwaliteitsbeginselen voor toerisme

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister een negatieve grondhouding heeft ten aanzien van de subsidiariteit van de aanbeveling Europese kwaliteitsbeginselen voor toerisme. Wederom sluiten zij zich aan bij het oordeel van de Minister. Zij onderschrijven de uitstekende en onderbouwde argumentatie van de Minister ten aanzien van de Nederlandse positie van harte en vertrouwen er op dat de Minister in Brussel conform deze lijn stevig zal inzetten.

Fiche: Mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister een negatieve grondhouding heeft ten aanzien van de subsidiariteit van de Mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme. Zij sluiten zich daar volmondig bij aan. Lidstaten kunnen prima zelf hun zaken regelen op het gebied van kust- en maritiem toerisme. Deze leden zien hier dan ook totaal geen meerwaarde van een gezamenlijke EU-brede aanpak. Graag vragen zij dan ook hoe de Minister dit voorstel van tafel kan krijgen, of op zijn minst zo onschadelijk mogelijk kan maken? De VVD-fractieleden lezen verder in dit fiche dat de Minister wel positief staat ten aanzien van onderzoek naar EU-maatregelen voor de watersportsector, zoals nautische reisdocumenten en vaartuigregistratie. Kan de Minister de meerwaarde van deze maatregelen voor Nederland toelichten? Tot hoeveel extra financiële en administratieve lasten en kosten voor watersporters leiden deze maatregelen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven ten aanzien van de informele concurrentieraad op 12 en 13 mei 2014. Deze leden hebben vragen en opmerkingen.

Verslag van de Raad voor concurrentievermogen van 20 en 21 februari 2014.

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 februari 2014 dat een groot aantal lidstaten de doelstelling van de Commissie onderschreef om ernaar te streven dat per 2020 20 procent van het bbp wordt gegenereerd door de industrie. Wat zijn de gevolgen voor Nederland indien dit werkelijk in Europees beleid wordt omgezet? Zij lezen tevens in het verslag dat Eurocommissaris voor Interne markt en diensten het belang benadrukt van de verordening kostenreductie aanleg breedband. Deze leden hebben begrepen dat de verordening zou worden omgezet in een richtlijn, zou de Minister kunnen aangeven of dit klopt? Zou de Minister kunnen aangeven wat op dit moment de stand van zaken is betreft de uitvoering van de verordening c.q. richtlijn kostenreductie aanleg breedband in Nederland? Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat een aantal lidstaten hebben aangegeven dat onderzoekers en ondernemers nog onvoldoende gebruikmaken van de reeds beschikbare middelen en methoden, zoals de structuurfondsen in de regio’s, innovatief inkopen en het risicokapitaal voor bijvoorbeeld het opzetten van living labs of demonstratieprojecten. Zou de Minister kunnen aangeven of dit in Nederland ook het geval is? Zo ja, zou de Minister nader kunnen toelichten hoe het komt dat onderzoekers en ondernemers nog onvoldoende gebruikmaken van reeds beschikbare middelen en methoden?

Geannoteerde Agenda voor de informele Raad voor concurrentievermogen, 12 en 13 mei 2014, Athene.

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat met betrekking tot de verbetering van de financiering de rol van de Europese Investeringsbank (EIB) nader wordt onderzocht. Naar aanleiding van de geannoteerde agenda vragen deze leden wat op dit moment de rol is van het EIB bij de financiering in Nederland, met name op het gebied van de sleuteltechnologieën? Deze leden achten het van belang dat er bij de Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s) aandacht is voor het mkb. Hoe beoordeelt de Minister op dit moment de aandacht voor het mkb bij de EIP’s? Op welke wijze zou de aandacht voor het mkb bij EIP’s verbeterd kunnen worden?

Fiche: Mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme.

De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van de mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme vragen over het bevorderen van internetverbindingen. De Commissie schetst in de uitdaging «het bevorderen van vaardigheden en innovatie» dat onder andere het bevorderen van internetverbindingen van belang is. Vindt de Minister het bevorderen van internetverbindingen ook van belang voor meer groei en werkgelegenheid in de kust- en maritiem toerisme? De Minister geeft in de brief aan dat het bevorderen van internetverbindingen thuis hoort op nationaal niveau of bij de sector zelf. Vindt de Minister dat er helemaal geen rol is weggelegd voor Europa om internetverbindingen te bevorderen?

II. Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hechten aan een sterke en innovatieve industrie in Europa. Deze leden vragen de Minister in hoeverre hij ruimte ziet om de fondsen van het cohesiebeleid meer te richten op het industriële concurrentievermogen van de EU.

Het stimuleren van innovatie is van groot belang voor het versterken van het concurrentievermogen. Dit geldt niet alleen voor de industrie maar voor het gehele bedrijfsleven. Mede door een stevige inzet van Nederland is technologische ontwikkeling en innovatie één van de belangrijkste doelen van de inzet van structuurfondsen voor de periode 2014–2020. Lidstaten en hun regio's zijn gevraagd hier invulling aan te geven door Smart Specialisation Strategies (S3). Regio’s kunnen zich met behulp van de S3 verder specialiseren in een beperkt aantal kansrijke sectoren en aangeven hoe het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), Horizon2020 en andere fondsen een rol kunnen spelen bij de innovatie in deze sectoren. Hiermee zijn de kaders geschapen voor het steviger inzetten van de structuurfondsen voor onder andere innovatie ter versterking van het concurrentievermogen. Het is nu aan de regio's en de lidstaten in de hele EU om te zorgen dat dit daadwerkelijk gestalte zal krijgen. In Nederland wordt ongeveer 70% van de EFRO middelen voor de periode 2014–2020 ingezet voor innovatie, bijvoorbeeld voor toegepast onderzoek en demonstratieprojecten.

In het kader van de modernisering van de staatssteunkaders heeft de Commissie aangekondigd met een mededeling te komen die lidstaten handvatten biedt voor de toetsing aan staatssteunregels van overheidsfinanciering van projecten van gemeenschappelijk Europees belang. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister het standpunt van de regering hierover verduidelijken. Voorts vragen deze leden welke procedures er gevolgd moeten worden om aan te tonen dat deze categorie van staatssteun toegestaan is en of de toetsing vooraf of achteraf plaats vindt en wie er toetst. De leden vragen of hier de deur voor juist de grotere landen open wordt gezet. Tot slot vragen de leden wat het voordeel is voor Nederland.

Regels met betrekking tot overheidsfinanciering voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang bestaan al en zijn nu uitgewerkt in de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en in de richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming. Nieuw is dat de Commissie in de modernisering van het EU-staatssteunbeleid een geschikte gelegenheid ziet om in één document de regels voor de overheidsfinanciering voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang te bundelen, zodat deze kunnen worden afgestemd op de Europa 2020-doelstellingen en kunnen worden uitgebreid tot alle economische sectoren. De Commissie heeft aangekondigd een mededeling te willen uitbrengen met verduidelijking van de criteria hoe de Commissie de verenigbaarheid met de interne markt beoordeelt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang.

Nederland verwelkomt de mededeling. De uitrol van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang vergt vaak een aanzienlijke bijdrage van de overheid omdat de markt dit soort projecten anders niet zou financieren. Dankzij dit soort projecten kunnen kennis, deskundigheid, financiële middelen en economische spelers uit de hele Unie worden gebundeld, zodat zeer aanzienlijk markt- of systeemfalen kan worden aangepakt en bijzonder innovatieve projecten kunnen worden uitgevoerd waarvan het de bedoeling is dat de aanzienlijke voordelen aan de Unie als geheel ten goede komen, te denken valt aan de Europa 2020-doelstellingen of de sleuteltechnologieën.

Om een project te kunnen ondersteunen zullen lidstaten een voornemen voor overheidsfinanciering voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag, vooraf bij de Commissie ter beoordeling op verenigbaarheid met de interne markt moeten voorleggen. De Commissie toetst vervolgens of zij de steun verenigbaar acht. Over de tenuitvoerlegging van een dergelijk project moet op regelmatige tijdstippen verslag aan de Commissie worden gedaan. In voorkomend geval kan de Commissie vragen dat een doorlichting achteraf wordt uitgevoerd.

De Commissie heeft aangegeven dat deze projecten een bredere relevantie voor de hele Unie moeten hebben en niet alleen ten goede komen aan één specifieke (grotere) lidstaat. De Commissie wil daarbij in de mededeling criteria formuleren waaraan zij de noodzaak en evenredigheid van de steun maar ook de ongewenste concurrentieverstoringen zal toetsen. Deze criteria moeten garanderen dat er op de interne markt een gelijk speelveld behouden blijft. Ook Nederland kan hiervan profiteren, bijvoorbeeld in het kader van projecten met een pan-Europees belang op het gebied van biotechnologie.

De leden van de VVD-fractie lezen verder dat er een parallelle sessie zal zijn over de uitdagingen voor de energie-intensieve industrie. Dit is een thema dat volgens deze leden niet vaak genoeg kan worden besproken. Nog belangrijker zijn daden. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister tijdens de Raad het belang van verdere integratie van de Europese energiemarkt nogmaals te benadrukken en vragen verder hoe zijn actiepuntenlijst er op dit gebied uit ziet.

Nederland heeft tijdens recente bijeenkomsten van de Energieraad herhaaldelijk gewezen op de noodzaak tot verdere marktintegratie en een snelle voltooiing van de interne energiemarkt. Nederland zal ook tijdens de informele RvC deze boodschap verkondigen. Stijgende energieprijzen verhogen de lasten voor het bedrijfsleven, in het bijzonder voor de energie-intensieve industrie, en tasten de Europese concurrentiekracht aan. Ook de Europese Commissie wees daarop in haar recente studie over de ontwikkeling van energieprijzen en -kosten in Europa (TK 33 858, nr. 3).

Voor Nederland is een gelijk speelveld van groot belang, zowel binnen de EU als daarbuiten. Een versterkte interne energiemarkt draagt hieraan bij. Ontheffingen en speciale belastingregimes kunnen specifieke Europese industrieën in beginsel bescherming bieden tegen de effecten van internationaal uiteenlopende energieprijzen, maar dienen alleen te worden toegepast indien deze de markt niet verstoren en passen binnen de geldende staatssteunkaders. De huidige versnippering van energiebeleid, waarbij lidstaten veelal hun eigen koers varen, gaat ten koste van de Europese concurrentiekracht. Betere Europese en regionale coördinatie van energiebeleid is daarom cruciaal. Dit geldt bijvoorbeeld voor het oplossen van vraagstukken omtrent leveringszekerheid. Voorkomen moet worden dat nationale oplossingen in de vorm van capaciteitsmechanismen de interne markt ondermijnen. Daarnaast is afstemming van steunregelingen voor hernieuwbare energie binnen Europa nodig om negatieve grensoverschrijdende effecten te voorkomen. Hernieuwbare energie moet uiteindelijk integraal onderdeel worden van de energiemarkt. Nederland heeft deze boodschappen ingebracht tijdens de Energieraad op 4 maart 2014, en zal ze in EU-verband blijven uitdragen. Tot slot is het van belang om op korte termijn te komen tot heldere Europese klimaat- en energiedoelen die duidelijkheid en stabiliteit bieden aan de Europese industrie.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister een negatieve grondhouding heeft ten aanzien van de subsidiariteit van de Mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme. Deze leden sluiten zich daar volmondig bij aan. Lidstaten kunnen prima zelf hun zaken regelen op het gebied van kust- en maritiem toerisme. Deze leden zien hier dan ook totaal geen meerwaarde van een gezamenlijke EU-brede aanpak. De leden vragen de Minister hoe dit voorstel van tafel te krijgen is, of op zijn minst zo onschadelijk mogelijk gemaakt kan worden.

Het kabinet staat inderdaad terughoudend tegenover de mededeling voor het versterken van het kust- en maritiem toerisme. Desalniettemin signaleert Nederland enkele deelterreinen waarop Europese samenwerking van meerwaarde kan zijn, zoals het opvullen van de leemten van toerismegegevens (statistieken) en het onderzoeken van de behoefte aan EU-maatregelen voor de watersportsector. Het invullen van deze rol had wat Nederland betreft echter ook gekund zonder deze mededeling. De mededeling bevat echter voornamelijk acties met een niet-bindend karakter waardoor de mededeling geen directe gevolgen heeft. Het is aan de lidstaten, regio’s en de sector zelf om te bepalen of maatregelen uit deze mededeling zullen overnemen. Nederland zal zich er voor inzetten dat de oproepen van de Commissie geen verplichtend karakter krijgen.

De VVD-fractieleden lezen verder in bovengenoemd fiche dat de Minister wel positief staat ten aanzien van onderzoek naar EU-maatregelen voor de watersportsector, zoals nautische reisdocumenten en vaartuigregistratie. Deze leden vragen de Minister de meerwaarde van deze maatregelen voor Nederland toe te lichten en aan te geven tot hoeveel extra financiële en administratieve lasten en kosten voor watersporters deze maatregelen leiden.

Het belang van de uniformering van regelgeving op Europese wateren en wederzijdse erkenning van certificaten, zoals vaartuigcertificatie en nautische reisdocumenten, is al eerder binnen Europa onderkend. Dat is ook de achtergrond voor het bestaan van het internationale vaarbewijs (het ICC), het eigendomsbewijs (het ICP) en de richtlijn pleziervaartuigen. Desalniettemin zijn er signalen dat er op dit gebied wellicht verbeteringen mogelijk zijn. Verder onderzoek zou zich moeten richten op het opsporen van lacunes in de bestaande instrumenten en de gebruiksvriendelijkheid van de instrumenten. Het beperken van de regeldruk daarbij is voor het kabinet een belangrijke voorwaarde.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 februari 2014 dat een groot aantal lidstaten de doelstelling van de Commissie onderschreef om ernaar te streven dat per 2020 20 procent van het bbp wordt gegenereerd door de industrie. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn voor Nederland indien dit werkelijk in Europees beleid wordt omgezet.

De gevolgen van een doelstelling van een streven om te komen tot een minimaal aandeel van 20 procent maakindustrie in het BNP van de EU zijn sterk afhankelijk van de daaraan gekoppelde maatregelen. Aangezien zowel de RvC als recentelijk de Europese Raad (ER) dit streefpercentage niet hebben overgenomen, maar ter kennisgeving heeft aangenomen, is er geen verdere invulling aan dit streven gegeven. Dit is in lijn met de inzet van Nederland en enkele andere lidstaten dat een dergelijk streefpercentage afleidt van de beleidsmaatregelen die echt nodig zijn om de concurrentiekracht duurzaam te versterken, zoals het versterken van de interne markt, het verlagen van de regeldruk en het stimuleren van innovatie. Ook neemt dit percentage de dienstensector niet mee en kan het contraproductief werken als protectionistische maatregelen het gevolg zijn.

De leden van de CDA-fractie lezen tevens in het verslag dat Eurocommissaris voor Interne Markt en Diensten het belang benadrukt van de verordening kostenreductie aanleg breedband. De leden geven aan begrepen te hebben dat de verordening zou worden omgezet in een richtlijn, en vragen de Minister aan te geven of dit klopt. Voorts vragen zij de Minister aan te geven wat op dit moment de stand van zaken is betreft de uitvoering van de verordening c.q. richtlijn kostenreductie aanleg breedband in Nederland.

Uw Kamer is op 6 mei 2014 per brief (kenmerk: DGETM-TM/ 14062531, Kamernummer nog niet bekend) hierover geïnformeerd. De genoemde verordening is omgezet in een richtlijn.

Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat een aantal lidstaten hebben aangegeven dat onderzoekers en ondernemers nog onvoldoende gebruikmaken van de reeds beschikbare middelen en methoden, zoals de structuurfondsen in de regio’s, innovatief inkopen en het risicokapitaal voor bijvoorbeeld het opzetten van living labs of demonstratieprojecten. Deze leden vragen de Minister aan te geven of dit in Nederland ook het geval is. Indien dit het geval is, vragen zij voorts of de Minister nader kan toelichten hoe het komt dat onderzoekers en ondernemers nog onvoldoende gebruikmaken van reeds beschikbare middelen en methoden.

Het verslag van de afgelopen RvC van 20 en 21 februari geeft een algemeen beeld van wat er tijdens deze Raad is besproken. Nederland behoorde niet tot de lidstaten die hebben aangegeven dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de reeds beschikbare middelen en methoden.

Zoals aan uw Kamer eerder is gemeld, is het percentage van de middelen die Nederland binnen het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische ontwikkeling (de voorloper van Horizon 2020) retour krijgt, hoger dan het percentage van de middelen die Nederland eraan bijdraagt. Ook voor Horizon 2020 is de ambitie om Nederlandse deelnemers op een hoger dan gemiddeld niveau te laten participeren en met name om deelname door bedrijven te verhogen. De structuurfondsmiddelen in de Nederlandse regio’s worden volop gebruikt door onderzoekers en ondernemers. Zo zijn in de periode 2007–2013 18.000 mkb'ers ondersteund bij innovatieprojecten.

Voor wat betreft innovatief inkopen ligt de rol voornamelijk bij de lidstaten zelf. Zij beschikken immers over de inkoopbudgetten (bij nationale, regionale en lokale overheden). Om innovatiegericht inkopen te stimuleren heeft Nederland het programma «inkoop innovatie urgent (IIU)». Dit programma richt zich op het benutten van innovatie door de overheid. Dit gebeurt in boegbeeldprogramma’s die op maatschappelijke vraagstukken gericht zijn, waarvoor het bedrijfsleven oplossingen kan bieden. Voor wat betreft de inzet van risicokapitaal verwijs ik u naar het antwoord op de vraag over de rol van het EIB bij financiering in Nederland.

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat met betrekking tot de verbetering van de financiering de rol van de Europese Investeringsbank (EIB) nader wordt onderzocht. Naar aanleiding van de geannoteerde agenda vragen deze leden wat op dit moment de rol is van het EIB bij de financiering in Nederland, met name op het gebied van de sleuteltechnologieën.

De Europese Investeringsbank (EIB) verstrekt financiering en expertise aan gezonde en duurzame investeringsprojecten, vooral binnen de EU. Het kabinet zet zich in om het aandeel van de EIB in Nederland te vergroten, en spoort op verschillende niveaus de EIB aan om aansluiting te blijven zoeken bij de Nederlandse markt. Zo hebben de EIB en het kabinet al gezamenlijk voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor het Nederlandse bedrijfsleven, en zal in september een nieuwe bijeenkomst plaatsvinden voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ook wordt op 15 mei een kantoor van de EIB in Nederland geopend.

In de afgelopen 5 jaar heeft de EIB meer dan 7,3 miljard euro toegekend aan investeringen, met name voor infrastructuur en kleine en middelgrote ondernemingen in Nederland. In 2013 is 1,24 miljard euro aan nieuwe kredieten uitgezet in Nederland.

Op 27 februari 2013 is er een Memorandum of Understanding (MoU) getekend tussen de Europese Commissie en de EIB. Dit MoU is specifiek op sleuteltechnologieën gericht: beide partijen onderstrepen het belang van sleuteltechnologieën als Europese (beleids)prioriteit, zullen gezamenlijk inzetten op het ondersteunen van onderzoek en innovatie en de EIB zal projecten financieren via haar gebruikelijke beoordelingssystematiek. Gezien de excellente positie van Nederlandse partijen op het gebied van de sleuteltechnologieën, verwacht het kabinet dat dit MoU een positieve bijdrage zal leveren aan de Nederlandse toekenning.

Deze leden achten het van belang dat er bij de Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s) aandacht is voor het mkb. De leden vragen de Minister hoe hij op dit moment de aandacht voor het mkb bij de EIP’s beoordeelt. Voorts vragen de leden op welke wijze de aandacht voor het mkb bij EIP’s verbeterd zou kunnen worden?

Als algemene doelstelling zet Nederland zich in Brussel in voor een optimale deelname van het mkb aan activiteiten gericht op onderzoek en innovatie. Dat geldt over de volle breedte van de beschikbare instrumenten. Dat doen wij door mogelijkheden voor deelname te vereenvoudigen en door die deelname via voorlichting en ondersteuning te bevorderen. Dat geldt dus ook voor de EIP’s. Binnen de verschillende EIP’s is al een uitstekende deelname van mkb gerealiseerd, bijvoorbeeld in de EIP’s «water» en «duurzame landbouw».

De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van de Mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme vragen over het bevorderen van internetverbindingen. De Commissie schetst in de uitdaging «het bevorderen van vaardigheden en innovatie» dat onder andere het bevorderen van internetverbindingen van belang is. Deze leden vragen de Minister of het bevorderen van internetverbindingen ook van belang voor meer groei en werkgelegenheid in de kust- en maritiem toerisme. De leden lezen dat de Minister in de brief aangeeft dat het bevorderen van internetverbindingen thuis hoort op nationaal niveau of bij de sector zelf. De leden vragen de Minister of er helemaal geen rol is weggelegd voor Europa om internetverbindingen te bevorderen.

Nederland staat terughoudend tegenover specifieke EU-acties ter ondersteuning van toeristische bedrijven en is van mening dat dit zoveel mogelijk onderdeel moet zijn van het generieke beleid van de Unie voor ondernemen, innovatie en duurzaamheid ten aanzien van de beschikbaarheid van breedband. De uitrol van internetverbindingen (breedband) is onderdeel van generiek beleid, in dit geval de Digitale Agenda voor Europa. Daarin zijn doelstellingen opgenomen die Nederland onderschrijft en heeft overgenomen: in 2020 moeten alle Europese huishoudens toegang hebben tot internet met snelheden van minimaal 30Mb per seconde, en 50% van de Europese huishoudens moet dat zelfs met 100Mbps kunnen.

Nederland heeft een zeer goede breedbandinfrastructuur, zo'n 95% van de Nederlandse huishoudens heeft toegang tot supersnelle breedbandverbindingen. Voor die gebieden waar de uitrol van snelle vaste netwerken op zich laat wachten, zijn draadloze alternatieven beschikbaar. Daarnaast steken sommige provincies actief geld in de uitrol van snelle vaste breedbandnetwerken. Ook zijn er burgers die zelf activiteiten ontplooien om de uitrol van een supersnel breedbandnetwerk in hun omgeving te realiseren. Het Ministerie van Economische Zaken zet onder andere in op de ondersteuning van deze initiatieven, door de ontsluiting van beschikbare kennis en ervaring. Voor Europa ziet Nederland binnen het kader van de Digitale Agenda voor Europa met name een rol bij het wegnemen van pan-Europese investeringsdrempels.

III. Volledige agenda

Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 20 en 21 februari 2014

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 7 maart 2014 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 323)

Geannoteerde Agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen, 12 en 13 mei 2014, Athene

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 25 april 2014 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 325)

Fiche: Aanbeveling Europese kwaliteitsbeginselen voor toerisme

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 28 maart 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1819)

Fiche: Mededeling Europese strategie voor kust- en maritiem toerisme

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 28 maart 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1820)

Naar boven