De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Turkse regering beweert dat een nipte meerderheid van 51% van de
Turkse bevolking zich op 16 april jl. in een referendum heeft uitgesproken voor een
grondwetswijziging die een verregaande machtsuitbreiding voor de president inhoudt;
overwegende dat de Venetië-commissie op 10 maart 2017 heeft geoordeeld dat de wijzigingen
in de Turkse Grondwet de scheiding der machten verstoren en de onafhankelijke rechtsstaat
verzwakken;
overwegende dat volgens verkiezingswaarnemers van de OVSE voorafgaand aan het Turkse
referendum sprake is geweest van een ongelijk speelveld, partijdige informatievoorziening,
arrestaties van journalisten en obstructie van de nee-campagne, waardoor geen sluitend
oordeel kan worden gegeven over de legitimiteit van de referendumuitslag;
overwegende dat de Turkse regering heeft besloten om de noodtoestand te verlengen,
waardoor onderdelen van de rechtsstaat nog langer buiten werking blijven;
overwegende dat president Erdogan heeft aangekondigd een referendum over de invoering
van de doodstraf te zullen aankondigen als het Turkse parlement daar niet zelf toe
besluit, in het volle besef dat invoering hiervan strijdig is met het recht op leven;
spreekt zich ferm uit tegen de invoering van deze grondwetswijzigingen;
verzoekt de regering, er bij de Europese Commissie op aan te dringen op korte termijn
het eerder aangekondigde herziene oordeel te presenteren over hoe de te verwachten
grondwetswijzigingen en de praktische toepassing ervan zich verhouden tot de status
van Turkije als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie;
verzoekt de regering tevens, te beoordelen hoe de grondwetswijzigingen en de praktische
toepassing ervan zich verhouden tot het lidmaatschap van de Raad van Europa,
en gaat over tot de orde van de dag.
Omtzigt
Ten Broeke
Van den Hul
Van Ojik
Voordewind
Leijten