Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2012
Op verzoek van uw Kamer informeer ik u hierbij nader over de door de Eurogroep van
23 januari jl. overeengekomen uitwerking van de noodprocedure om over te gaan tot
steunverlening uit het ESM. Bij de uitwerking is rekening gehouden met het voldoen
aan de vereisten van de Finse grondwet. De Nederlandse regering acht de noodprocedure
om over te gaan tot steunverlening wenselijk om de effectiviteit van het ESM te waarborgen.
Van de noodprocedure wordt gebruik gemaakt indien de Commissie en de ECB beide concluderen
dat een besluit tot steunverlening dringend is vereist in verband met de economische
en financiële houdbaarheid van de eurozone. Voor het aannemen van een dergelijk besluit
is een gekwalificeerde meerderheid van 85% van de uitgebrachte stemmen benodigd in
plaats van het standaardvereiste van onderlinge overeenstemming. Zodoende kan in acute
noodsituaties op een snelle manier een lening verstrekt worden.
Op de Europese Raad van 8 en 9 december 2011 heeft Finland een voorbehoud gemaakt
bij deze noodprocedure in verband met de Finse grondwet. Het Finse constitutionele
probleem was gelegen in het feit dat Finland als gevolg van de noodprocedure risico’s
zou kunnen lopen op leningen waarvoor Finland via de noodprocedure geen goedkeuring
zou hebben verleend. Om in dit knelpunt te voorzien is gezocht naar mogelijkheden
om met bestaande middelen de risico’s af te dekken. Dit gebeurt nu door op het moment
dat overgegaan wordt tot het verstrekken van een lening met de noodprocedure, een
deel van het kapitaal van het ESM te oormerken ter dekking van eventuele tegenvallers
op de met de noodprocedure overeengekomen lening. Het geoormerkte deel wordt «noodreservefonds»
genoemd en is van alle eurolanden die lid zijn van het ESM. Voor iedere met de noodprocedure
overeengekomen lening wordt een apart deel van het kapitaal van het ESM geoormerkt.
De oormerking vervalt in beginsel wanneer er na het gebruik maken van de noodprocedure
onderlinge overeenstemming is over een lening. Zodoende zullen er geen verschillende
noodreservefondsen zijn. Mocht er onverhoopt en tegen de verwachting in uiteindelijk
geen sprake zijn van onderlinge overeenstemming tussen de ESM leden over een lening
die eerder verstrekt is met de noodprocedure, dan blijft de oormerking voor die lening
bestaan tot het einde van die lening.
De omvang van de oormerking voor een lening zal afhankelijk zijn van de kredietwaardigheid
van het euroland waaraan de lening verstrekt wordt. Des te hoger de kredietwaardigheid,
des te lager is naar verwachting de benodigde oormerking. Indicatief is de verwachting
dat bij een lage kredietwaardigheid van CCC voor een lening van 5 miljard euro een
noodreservefonds van circa 0,3 miljard euro ingesteld zou worden ter dekking van eventuele
tegenvallers op de desbetreffende lening. Bij een hogere kredietwaardigheid van het
leningontvangende land zou de omvang van het noodreservefonds kleiner zijn.
De middelen die geoormerkt worden in het noodreservefonds zijn dus alleen bruikbaar
voor de daaraan gekoppelde lening. Hiermee wordt de zekerheid op die lening groter.
Op andere leningen wordt de zekerheid wat kleiner omdat daarvoor minder kapitaal van
het ESM beschikbaar is. Dit kan enig effect hebben op de kredietwaardigheid van het
ESM en de financieringskosten waartegen het ESM kan lenen op de obligatiemarkt. Dit
betekent echter niet dat de leencapaciteit ook automatisch wordt beïnvloed. Het precieze
effect op de leencapaciteit van het ESM is uiteindelijk afhankelijk van de rating
en de financieringskosten die het ESM bereid is te accepteren voor de uitgifte van
zijn obligaties. De EFSF en de Commissie hebben positief geadviseerd over deze oormerking,
wat aangeeft dat het effect op de leencapaciteit van het ESM beperkt zal zijn.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De minister van Financiën,
J. C. de Jager