21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 2037 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2019

Tijdens het Algemeen Overleg Rechtsstatelijkheid in de Europese Unie van 14 maart jl. zegde ik de Tweede Kamer een schriftelijke kabinetsreactie toe op het rapporteursverslag, inclusief de daarin opgenomen aanbevelingen aan de regering, van het lid Stieneke van der Graaf (CU) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1989). Samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voldoe ik door middel van deze brief graag aan deze toezegging.

Inleiding

Het kabinet hecht eraan in de eerste plaats zijn waardering uit te spreken voor het grondige werk dat de rapporteur in korte tijd verrichtte. Uit de voorbereidende werkbezoeken, de gesprekken met experts en het rapport zelf spreekt een grote betrokkenheid bij de rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie. Ook voor het kabinet is de rechtsstaat een belangrijk thema en het onderschrijft de zorgen en bevindingen in het rapport. De democratische rechtsstaat is een grote verworvenheid die voortdurend onderhoud en waakzaamheid vergt. Met het EU-lidmaatschap hebben alle lidstaten zich gecommitteerd aan de waarden van de Unie, waaronder de rechtsstaat. Het waarborgen van de rechtsstatelijke principes binnen de EU is daarom een zaak van alle lidstaten, zoals hierna verder wordt uitgelegd. De twee lopende artikel 7-procedures tegen Polen en Hongarije zijn daarvan een concreet voorbeeld, en laten tevens zien dat Nederland zich hard maakt voor een systematische behandeling en beoordeling in de Raad van de invulling van de Europese waarden binnen de Unie, conform de motie van de leden Maij en Pechtold (2015) (Kamerstuk 34 166, nr. 5).

Terecht stelt het rapport dat Europese samenwerking in hoge mate is gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Zonder dat vertrouwen zijn het in stand houden van een Europese rechtsorde en samenwerking tussen de lidstaten op terreinen als de interne markt of op het gebied van politie en justitie inderdaad nauwelijks voorstelbaar. Waar dat vertrouwen wordt geschaad, kan dat directe gevolgen hebben voor de Europese samenwerking. Het Europees Hof van Justitie en de Europese Commissie spelen in het waarborgen van dit vertrouwen en de rechtsorde een cruciale rol. De recente Commissiemededeling van 3 april jl. inzake verdere versterking van de rechtsstaat in de Unie benadrukt in dit verband dat de Unie daarom een gedeeld belang heeft bij het oplossen van problemen op het gebied van de rechtsstaat, waar zij ook voorkomen1.

In het bijzonder onderschrijft het kabinet het brede belang van dialoog dat het rapport terecht meermaals noemt. Die dialoog zou niet alleen plaats moeten vinden tussen leden van regeringen onderling en met de EU-instellingen, in de Raad – zowel in de Raad Algemene Zaken (RAZ) als in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), maar ook tussen parlementen, (koepel)organisaties van rechters en binnen de lidstaten. Daadwerkelijke verandering op de grond moet immers uiteindelijk van de landen zelf komen en daarvoor is het interne debat, met actieve betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, cruciaal.

Reactie op de zes aanbevelingen aan de regering

Hieronder gaat het kabinet nader in op de zes aanbevelingen die in het rapport aan de regering worden gedaan, en die grotendeels aansluiten bij het huidige kabinetsbeleid.

1. Steun voor niet-gouvernementele organisaties, die zich in de betreffende lidstaten bezighouden met rechtsstatelijkheid, verder uitbouwen en voldoende (financiële) middelen vrijmaken bij ambassades.

Vanwege het grote belang van de rechtsstaat zet het kabinet krachtig in op bescherming en versterking van de rechtsstaat. Nederland doet dat in bilateraal, multilateraal en EU-verband, in gezamenlijkheid met andere gelijkgestemde landen, en met gebruikmaking van het beschikbare instrumentarium.

Binnen die inzet nemen maatschappelijke organisaties, die het rapport ook noemt, een belangrijke plaats in. Deze organisaties kunnen overheden ertoe bewegen meer verantwoording af te leggen ten aanzien van het gevoerde beleid op het gebied van rechtsstatelijkheid. Tevens spelen zij een belangrijke rol in de maatschappelijke dialoog hierover, als linking pin tussen burgers en overheid. Daarom investeert Nederland wereldwijd in de capaciteit van maatschappelijke organisaties om hun onafhankelijke rol te vervullen gericht op beïnvloeding van beleid. Dat doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook via Nederlandse niet-gouvernementele organisaties die lokale partners versterken in een groot aantal landen. Daarnaast stelt de Mensenrechtenambassadeur bij bezoeken aan landen waar nodig Nederlandse zorgen over ruimte voor maatschappelijke organisaties aan de orde, zoals tijdens een bezoek vorig jaar aan Hongarije. Uiteraard kaart ook het kabinet de situatie van het maatschappelijk middenveld actief aan in zijn bilaterale contacten.

In reactie op het advies nr. 104 «De wil van het volk? Erosie van de democratische rechtsstaat in Europa» van juni 2017 van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) heeft het kabinet de bestaande inzet op de democratische rechtsstaat verder versterkt (Kamerstuk 34 775 V, nr. 52). Dit is gedaan door extra financiële middelen te reserveren voor Nederlandse ambassades om in de betreffende lidstaten maatschappelijke organisaties te steunen die een bijdrage leveren op het gebied van de rechtsstaat. Insteek daarbij is aandacht voor people-to-people en profession-to-profession contacten, het vergroten van publieke bewustwording van het belang van de democratische rechtsstaat en ondersteuning van initiatieven gericht op onderzoeks- en kwaliteitsjournalistiek. Zoals toegezegd in de reactie van januari 2018 op het AIV-advies heeft het kabinet ook gekeken naar de capaciteit van de betrokken Nederlandse ambassades en die desgevraagd uitgebreid om deze ondersteuning ook mogelijk te maken.

De versterkte inzet op de democratische rechtsstaat in betreffende lidstaten is een kwestie van maatwerk en niet van grote bedragen. Tot op heden zijn de aanvullende middelen toereikend gebleken om in de lokale vraag naar ondersteuning te voorzien. Nederland bestendigt deze aanpak, waarbinnen zeker nog ruimte is voor uitbouw mocht daaraan behoefte zijn.

2. Actief interveniëren of aansluiting zoeken wanneer inbreukprocedures of andere gerechtelijke stappen worden ondernomen die verband houden met rechtsstatelijke waarden in de lidstaten, waaronder het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg.

Het kabinet maakt, waar passend, reeds actief gebruik van het instrument van deelname aan Hofzaken om zijn inzet op rechtsstatelijkheid binnen de Unie te ondersteunen. Het Hof zal immers met zijn uitspraken een belangrijke motor zijn voor de rechtsontwikkelingen op dit thema. Ten aanzien van deelname geldt dat Nederland elke Hofzaak op zijn eigen merites beoordeelt. Nederland trekt zoveel mogelijk op in gezelschap van gelijkgezinde lidstaten en zet zich actief in om dit gezelschap tot stand te brengen. Zo heeft Nederland recent nog in verschillende Poolse prejudiciële zaken schriftelijke opmerkingen ingediend, onder meer in de lopende verwijzingszaak van het Hooggerechtshof van Polen over de wijziging van de Wet op het Hooggerechtshof (verlaging van de pensioenleeftijd van rechters).

3. Ontwikkeling van volwaardig mechanisme van peer review binnen de Europese Unie, waarbinnen de lidstaten op regelmatige basis en in dialoog rechtsstatelijke ontwikkelingen met elkaar bespreken en adresseren.

Het peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid zoals voorgesteld door België en Duitsland, en waarover het kabinet u per brief van 12 maart jl. berichtte (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1983), heeft ten doel een constructieve, gestructureerde en interactieve politieke discussie tussen alle deelnemende landen te bevorderen, zodat daadwerkelijke verbetering van de rechtsstaat kan worden bewerkstelligd. Een dergelijk mechanisme is er nog niet, en zou daarom een welkome aanvulling zijn op de gereedschapskist als het gaat om rechtsstatelijkheid. Het kabinet is hier dan ook een voorstander van, in lijn met de motie-Van der Graaf (2018) en onder de voorwaarden zoals genoemd in de kabinetsreactie op het AIV-advies «De wil van het volk» uit 2017 en de genoemde brief van 12 maart jl.

Het mechanisme moet daarbij gebaseerd zijn op een evidence-based benadering en de principes van objectiviteit, non-discriminatie en gelijke behandeling van alle deelnemende landen. Ook moet aanvullende bureaucratische werklast en onnodige duplicatie met bijvoorbeeld activiteiten van EU-instellingen en andere internationale organisaties worden voorkomen, en dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van bestaande instrumenten en expertise. Bij de precieze uitwerking zal de komende maanden tevens scherp gelet moeten worden op de effectiviteit en doelmatigheid van het mechanisme. Het punt van opvolging van de review is in dat kader een belangrijk aandachtspunt. De komende periode zullen de precieze modaliteiten van het mechanisme nader worden uitgewerkt. Het voornemen is dit onder Fins Voorzitterschap (tweede helft 2019) af te kunnen ronden, waarna definitief zal blijken hoeveel lidstaten daadwerkelijk aan dit intergouvernementeel mechanisme zullen meedoen.

4. Aandacht voor relatie tussen ontvangen van EU-fondsen en rechtsstatelijke normen.

Nederland is voorstander van de door de Commissie voorgestelde verordening inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op gebied van de rechtsstaat. Dit mechanisme van conditionaliteit binnen het Meerjarig Financieel Kader (MFK) heeft tot doel de financiële belangen van de Unie te beschermen door het mogelijk te maken maatregelen te nemen in het geval van algemene rechtsstatelijke tekortkomingen die een negatief effect kunnen hebben op het goede financiële beheer van de EU-middelen. Hiermee onderscheidt dit mechanisme zich van de procedure van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en vormt het een aanvulling op de reeds bestaande mechanismen en instrumenten. De artikel 7-procedure heeft immers tot doel de naleving van de fundamentele waarden van de EU in algemene zin te garanderen. Omdat de twee procedures een ander doel nastreven kunnen zij (juridisch) naast elkaar bestaan. Dit onderscheid moet duidelijk uit de verordening volgen. Dit betekent o.a. dat de verordening duidelijke criteria moet bevatten om te bepalen in welke situaties er sprake is van een algemene tekortkoming van de rechtsstaat die het goed financieel beheer in gevaar brengt, en waarin de Commissie dus mag optreden. Het kabinet is van mening dat het mechanisme een cruciaal onderdeel is van het nieuwe MFK. Daarom zal het kabinet zich hier samen met gelijkgezinde lidstaten hard voor blijven maken in de lopende onderhandelingen, waarbij het met name proportionaliteit en juridische houdbaarheid als voorwaarden hanteert.

5. Waarborgen van rechtsstatelijkheid dient ook komende jaren nadrukkelijk op Europese agenda te blijven.

Het kabinet is het ermee eens dat het waarborgen van rechtsstatelijkheid de komende jaren een prominente plek op Europese agenda verdient, zoals ook aangegeven in de Staat van de Uniebrief d.d. 25 januari jl. (Kamerstuk 35 078, nr. 1). Deze inzet vond recent zijn weerslag op de op 9 mei jl. gehouden informele Europese Raad in Sibiu, waar de Minister-President het fundamentele belang van respect voor de rechtsstaat opbracht. Ook de Verklaring van Sibiu over de toekomst van de EU maakt hiervan gewag: «Wij zullen onze manier van leven, de democratie en de rechtsstaat blijven beschermen. De onvervreemdbare rechten en de fundamentele vrijheden van alle Europeanen zijn hard bevochten en zullen nooit als vanzelfsprekend worden beschouwd. Wij zullen onze gedeelde waarden en beginselen uit de Verdragen in stand houden.» Een Europese waardengemeenschap is immers onontbeerlijk voor een goed functionerende Unie. Een hecht samenwerkingsverband als de Unie vergt dat de waarden van de democratische rechtsstaat worden gerespecteerd, dat afspraken worden nagekomen en dat besluitvorming transparant en legitiem verloopt. Het kabinet zal zich daarom in de Europese debatten over de toekomst van de Unie krachtig (en waar mogelijk in gezamenlijkheid met andere EU-lidstaten) blijven inzetten voor een Europese Unie van waarden en resultaten, onder meer in het door de Commissie geëntameerd debat in het kader van de reeds genoemde mededeling van 3 april jl. over verdere versterking van de rechtsstaat in de Unie. In het BNC-fiche inzake deze mededeling dat beide Kamers op 29 mei jl. is toegestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2807), gaat het kabinet concreet in op hoe de instrumenten op het gebied van de rechtsstaat verder versterkt zouden kunnen worden.2 Hierbij worden diverse initiatieven benoemd en is ook gewezen op de rol die de JBZ-Raad kan vervullen om ook algemene ontwikkelingen en concrete onderwerpen op justitieel-rechtsstatelijk terrein die volgen uit de rechtspraak van het EU-Hof en het Europees Justitie Scorebord (EJS) in de Raad te bespreken.

6. Een rechtsstatelijkheidsprogramma, binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid, gericht op landen van de Raad van Europa waar de rechtsstaat zich in de gevarenzone bevindt, zou kunnen bijdragen aan kennisuitwisseling tussen rechters en advocaten, openbare autoriteiten zoals de ombudsman, vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties en media.

Nederland zet via verschillende sporen in op versterking en bescherming van de democratische rechtsstaat in de lidstaten van de Raad van Europa, om zo duurzame stabiliteit en veiligheid in Europa te creëren. Die benadering maakt het mogelijk om de juiste balans te vinden tussen bilaterale en multilaterale kanalen, tussen een institutionele, technische en/of politieke benadering, binnen maar ook buiten de Europese Unie.

Voor een effectieve inzet moet rekening worden gehouden met specifieke omstandigheden in, en onderlinge relaties met het land in kwestie. Het kabinet kiest daarom niet voor de opzet van een separaat rechtsstatelijkheidsprogramma, maar voor aansluiting bij en ondersteuning van bestaande programma’s en fondsen, die met een verschillend geografisch bereik specifieke doelen trachten te bereiken, daaronder begrepen de belangrijke kennisuitwisseling binnen de doelgroepen die de aanbeveling vermeldt.

Hieronder noemt het kabinet een aantal instrumenten dat het steunt op het gebied van de rechtsstaat in de landen die lid zijn van de Raad van Europa. Onderscheiden naar EU-lidmaatschap valt bij onderlinge vergelijking op dat in landen buiten de EU meer organisaties, programma’s en fondsen voor handen zijn dan binnen de EU. Gelet op de zorgelijke ontwikkelingen in bepaalde EU-landen verwelkomt en steunt het kabinet een nieuw EU-fonds voor Justitie, Rechten en Waarden waarop in het vervolg nader wordt ingegaan.

Inzet buiten de EU

Nationaal heeft Nederland voor de meeste Raad van Europa-landen buiten de EU reeds een gewaardeerd en succesvol programma waarmee we kennisuitwisseling op het gebied van de rechtsstaat en democratie ondersteunen: het Maatschappelijke Transformatie-programma, beter bekend als MATRA, dat deel uitmaakt van het bredere Nederlands Fonds voor Regionale Partnerschappen (NFRP). Met dit programma investeert Nederland in een pluriform maatschappelijk middenveld, rechtsstaatsontwikkeling en een gezonde verhouding tussen burger en overheid. Door de flexibele insteek van het MATRA programma kunnen het ministerie en de vertegenwoordigingen in de Oostelijk Partnerschapslanden en de pretoetredingsregio goed inspelen op de actualiteit en de specifieke lokale situatie die van land tot land verschilt. De MATRA-inzet valt uiteen in een viertal instrumenten: 1) versterking van het maatschappelijk middenveld, 2) ondersteuning van overheden door middel van uitwisseling van expertise en kennis tussen de Nederlandse en lokale overheden, 3) het trainen van ambtenaren en jonge diplomaten en 4) stimulering van de ontwikkeling van een democratischer politiek bestel. In het verlengde van dit programma heeft Nederland via zijn ambassades in de toetredingslanden in de Westelijke Balkan een rechtsstatelijkheidsnetwerk opgezet, dat zich richt op het ondersteunen van hervormingen, het monitoren hiervan en het voorbereiden van standpuntbepaling in Brussel.

Daarnaast zet Nederland ook middelen uit verschillende fondsen in voor de verbetering van de democratische rechtsstaat. Het Mensenrechtenfonds financiert met name in de niet-OESO landen van de Raad van Europa projecten ten behoeve van de bescherming en bevordering van mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Via het Accountability Fonds ondersteunen Nederlandse ambassades rechtstreeks lokale maatschappelijke organisaties in Raad van Europa-landen, die overheden en private sector aanspreken op bijvoorbeeld ongelijke machtsverhoudingen, gebrek aan transparantie of de afwezigheid van gemarginaliseerde groepen in het maatschappelijk debat. Tot slot ondersteunt het Stabiliteitsfonds in enkele lidstaten van de Raad van Europa activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling waarin het aangrijpingspunt de versterking van de democratische rechtsstaat is als voorwaarde voor duurzame stabiliteit.

Voor de versterking van de rechtsstaat werkt Nederland verder samen met organisaties als de Raad van Europa en het Kantoor voor Democratische Instituties en Mensenrechten (ODIHR) in Warschau van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Met het Programme for Human Rights Education for Legal Professionals (HELP) richt de Raad van Europa zich op onderwijs van juridische professionals inzake het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). ODIHR geeft in projecten met overheden van lidstaten prioriteit aan de versterking van nationale rechtssystemen, waaronder bestuursrechtspraak en rechterlijke onafhankelijkheid. Daarnaast heeft de OVSE een Vertegenwoordiger voor Mediavrijheid. Ook de Europese Commissie zet binnen het Oostelijke Partnerschap (Europees Nabuurschapsinstrument) en de pre-toetredingsregio (IPA, het instrument voor pre-toetredingssteun) in op rechtsstaatsontwikkeling, capaciteitsopbouw onder maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media.

Voorts draagt het vele nuttige werk van expertcomités binnen de Raad van Europa en de daaruit voortvloeiende handreikingen, politieke verklaringen en aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa bij aan de versterking van de democratische rechtstaat en mensenrechten binnen de verdragspartijen (binnen en buiten de EU). Verschillend ministeries, waaronder dat van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, dragen daar actief aan bij.

Inzet binnen de EU

Binnen de EU is de inrichting van de rechtsstaat en de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld in eerste instantie aan de lidstaten zelf. Mocht toch steun van buitenaf gewenst zijn dan kiest het kabinet ervoor om dit voor EU-landen in beginsel op Europees niveau te regelen. De in het rapport genoemde zorgen over de rechtsstaat in één lidstaat raken immers alle andere lidstaten en tasten ook de grensoverschrijdende samenwerking aan. De rol van de Commissie, als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, is daarin belangrijk omdat het bespreken van rechtstaatproblemen tussen lidstaten onderling en de regionale inzet op verbetering van de rechtsstaat in een andere lidstaat gevoelig kan liggen. Nederland steunt de Commissie in deze rol en zal waar mogelijk als aanjager fungeren richting de Europese instellingen als het gaat om het waarborgen van rechtsstatelijkheid in de lidstaten.

Verder biedt een Europese aanpak naar het oordeel van het kabinet betere mogelijkheden om de samenhang, complementariteit en synergie te bewaken bij de inzet van capaciteit en middelen op de democratische rechtsstaat, naast de mogelijkheid om centraal informatie over rechtsstatelijke ontwikkelingen te verzamelen. Ook bouwt deze keuze voort op de relevante expertise die de Europese Commissie reeds heeft opgebouwd met programma’s onder de huidige EU-begroting die ten doel hebben de gemeenschappelijke Europese waarden en rechten te bevorderen. Zo financiert de EU het genoemde HELP-programma van de Raad van Europa ook in EU-landen, dat zich daar mede richt op sociale rechten («HELP in the 28»).

Om deze uiteenlopende redenen verwelkomt het kabinet een nieuw EU-fonds voor Justitie, Rechten en Waarden, dat deel uitmaakt van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027. Dit Fonds en de twee daaronder vallende financieringsprogramma’s kunnen naar het oordeel van het kabinet in potentie bijdragen aan de versterking en verdediging van EU-waarden, de eerbiediging van de rechtsstaat en de instandhouding van de gewenste open, democratische en inclusieve samenlevingen. Het kabinet zal zich er in dat kader voor inzetten dat de EU de middelen die beschikbaar zijn om organisaties in het maatschappelijk middenveld te kunnen steunen, uitbreidt en de instrumenten hiervoor optimaliseert, conform de motie van de leden Van Ojik en Drost (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1463).

Meer specifiek zal het eerste financieringsprogramma «Justitie» steun blijven verlenen aan de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese rechtsruimte en grensoverschrijdende samenwerking. Met onder andere de ondersteuning en bevordering van opleidingen op justitieel gebied wil het programma de totstandkoming van een gemeenschappelijke rechtsstatelijke cultuur bevorderen. Het tweede financieringsprogramma binnen het fonds, «Rechten en Waarden», is gericht op de bescherming en bevordering van fundamentele EU-rechten en -waarden. Daartoe ondersteunt het programma onder meer maatschappelijke organisaties, die met projecten de betrokkenheid van burgers bij en hun participatie in het democratisch bestel bevorderen.

Beide financieringsprogramma’s binnen het fonds staan niet op zichzelf. De Europese Commissie streeft naar synergie met andere programma’s die op specifieke beleidsterreinen als handel, media, onderwijs en cultuur ook een bijdrage kunnen leveren aan de bevordering van gemeenschappelijke Europese waarden en rechten. Het kabinet zal daarom tezamen met andere gelijkgestemde landen tijdens de MFK-onderhandelingen streven naar adequate financiële dekking voor dit EU-fonds. Het precieze bedrag dat zal worden gereserveerd is afhankelijk van de uiteindelijke uitkomst van die onderhandelingen. Zoals bekend wil Nederland de toegevoegde waarde van alle onder de EU-begroting vallende programma’s maximaliseren binnen de context van een kleinere omvang.

Tot slot dragen de werkzaamheden van het EU-Grondrechtenagentschap (FRA) bij aan de versterking van de rechtsstaat en mensrechten binnen de EU. Via de Nederlandse National Liason Officer draagt het kabinet actief bij aan de reflectie op die werkzaamheden en daarmee op de kwaliteit en effectiviteit ervan. Daarnaast vindt dialoog over deze werkzaamheden van het FRA plaats in de EU-Raadswerkgroep Grondrechten, Burgerrechten en Vrij verkeer van personen (FREMP), waarin ook andere onderwerpen over rechtsstaat en mensenrechten van andere actoren aan bod komen.

Conclusie

Het kabinet zal krachtig en in gezamenlijkheid met andere EU-lidstaten blijven inzetten op daadwerkelijke verbetering op de grond van de rechtsstatelijke principes en praktijken en eerbiediging van de waarden zoals die zijn neergelegd in artikel 2 van het Verdrag inzake de Europese Unie. Met voldoening constateert het kabinet dat het zich bij die inzet gesteund mag weten door de grote betrokkenheid van uw Kamer.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Met deze kabinetsreactie gaat beide Kamers tevens de inbreng toe die het kabinet op basis van het genoemde BNC-fiche met de Commissie heeft gedeeld.

Naar boven