Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 21501-02 nr. 1764 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 21501-02 nr. 1764 |
Vastgesteld 30 juni 2017
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 9 juni 2017 over de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 juni 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1761), over de brief van 9 mei 2017 over het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 15 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1748) en over de brief van 2 juni 2017 over onderhandelingen kernwapenverbod en deelname van Kamerleden aan de Nederlandse delegatie naar de vergadering van de Verenigde Naties (VN) (Kamerstuk 33 783, nr. 25).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 juni 2017 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 16 juni 2017 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Omtzigt
De griffier van de commissie, Van Toor
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 juni 2017, het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 mei 2017 en de brief van der regering inzake de onderhandelingen over een kernwapenverbod en de deelname van Kamerleden. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben enkele opmerkingen en vragen over de geannoteerde agenda, het verslag van de RBZ van 15 mei en de brief over de onderhandelingen voor een kernwapenverbod.
De leden van de CDA-fractie hebben ook enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken en het zeer beknopte verslag van de onderhandelingen in de Verenigde Naties over een kernwapenverbod. Graag willen zij van de mogelijkheid gebruik maken om voorafgaand aan deze Raad over enkele onderwerpen met de Minister van gedachte te wisselen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van de brieven van de regering. Zij hebben enkele vragen over de agenda van de Raad. Ook willen zij graag de regering vragen stellen over de VN-conferentie voor een kernwapenverbod.
De leden van de SP-fractie hebben ook enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA fractie hebben met instemming kennis genomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 19 juni 2017. De leden van de PvdA-fractie hebben nog een enkele opmerking en vraag over de kabinetsinzet bij de brief over onderhandelingen kernwapenverbod.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de RBZ en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de inzet van de Minister inzake de onderhandelingen over kernwapenverbod en willen hem graag het volgende vragen en/of meegeven.
Global Strategy
De regering schrijft in de geannoteerde agenda terecht dat de veiligheid binnen de EU onlosmakelijk verbonden is met veiligheid en stabiliteit in onze buurlanden. De leden van de VVD-fractie vragen zich echter af hoe de Minister dit tracht te bereiken met verdere investering in publieksdiplomatie en strategische communicatie. Hoe draagt (verdere) investering in deze middelen – hoe belangrijk ze op zichzelf ook zijn – volgens de Minister concreet bij aan Europees extern beleid?
De Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) stelde in oktober 2016 voor het eerste jaar na de presentatie van de EU Global Strategy vijf prioriteiten vast voor de implementatie van de strategie. Publieksdiplomatie, waaronder ook strategische communicatie, is daar één van. Een sterk extern beleid vraagt om een eenduidige boodschap, zowel binnen als buiten de EU, waarmee de kernwaarden en programma’s van de EU breed worden gedeeld. Door adequate en gerichte communicatie kan de EU de effectiviteit van het externe beleid versterken. De initiatieven van de EU-instellingen en lidstaten leggen in het bijzonder de nadruk op de communicatie naar verschillende bevolkingsgroepen, waaronder de jeugd, over de toegevoegde waarde van verdere samenwerking met de EU en de concreet behaalde resultaten. Zo draagt de East StratCom Taakgroep van de EU bij aan positieve communicatie over het EU beleid en adresseert deze tevens disinformatiecampagnes. De investering in publieksdiplomatie onderstreept bovendien de noodzaak van een inclusieve dialoog die de EU in staat stelt het beleid tijdig en adequaat aan te passen op de doelgroep en laatste ontwikkelingen.
Zoals bekend zien de leden van de PVV-fractie de verdere bemoeienis van de EU op het gebied van veiligheid en defensie totaal niet zitten. Deze leden zijn dan ook tegen de EU-Battlegroups en de pogingen die nu worden ondernomen om dit reeds mislukte concept verder door te ontwikkelen. In het verslag staat dat Hoge Vertegenwoordiger Mogherini haar eerdere pleidooi voor het gemeenschappelijke financiering van de EU-Battlegroups herhaalde. Concreet willen de leden van de PVV-fractie weten wat deze plannen de Nederlandse belastingbetaler gaan kosten? Aan welke bedragen denkt Brussel waar het in het verslag gaat over gemeenschappelijke financiering en verbreding van het Athena-mechanisme? Bovenal willen de leden graag horen of, en wanneer, over deze extra financiële middelen een formeel besluit wordt genomen en of Nederland nog formeel om instemming wordt gevraagd?
De RBZ van 18 mei jl. bevestigde zijn commitment om de EU snelle reactie instrumenten, inclusief de EU Battlegroups (EUBGs), te versterken in het licht van het door de Europese Raad van december jl. vastgestelde EU ambitieniveau m.b.t. veiligheid en defensie. Benadrukt werd dat er maatregelen genomen moeten worden om te komen tot meer voorspelbaarheid, consistentie, efficiëntie en een eerlijkere verdeling van de kosten. De Raad stelde in dat licht vast dat o.a. een effectieve financiering van de EUBGs verbeterd moet worden, opdat de politieke besluitvorming over de inzet ervan gefaciliteerd wordt. Daarbij dient ook gekeken te worden naar de gemeenschappelijke kosten. De meeste kosten voor de inzet van een EUBG worden op dit moment gedragen door de lidstaten die de EUBG (op rotatiebasis) leveren. Slechts een klein deel van de kosten, bijvoorbeeld de transportkosten voor ontplooiing, wordt gemeenschappelijk door de lidstaten betaald vanuit het Athena-mechanisme. Het Athena-mechanisme, waaraan alle lidstaten een bijdrage leveren, wordt eind dit jaar herzien. De inzet van de EU Hoge Vertegenwoordiger is dat er meer kosten voor de inzet van EUBG uit het Athena mechanisme betaald zullen worden. Nederland staat hier positief tegenover. Wat Nederland betreft kan hierbij ook gekeken worden naar de kosten van transport voor terugkeer van de EUBGs na de inzet («redeployment»). Daarmee vallen de kosten in mindere mate bij die landen die op dat moment de troepen voor de EUBG leveren. Omdat het eindresultaat van de herziening van het Athena-mechanisme nog niet bekend is, valt op dit moment ook niet te zeggen wat de precieze financiële gevolgen zullen zijn. Voordat een besluit over de herziening van het Athena-mechanisme wordt genomen zal daarover met de Kamer gecommuniceerd worden.
Verderop in het verslag staat dat de EU-Battlegroups wat Nederland betreft kunnen worden ingezet als «bridging force» voor de VN. Kan worden uitgelegd wat precies wordt bedoeld met «bridging force»? En hoe denken de andere EU-lidstaten hierover?
Met het inzetten van EU Battlegroups als «bridging force» wordt bedoeld dat deze onder een VN-mandaat worden ingezet in een crisissituatie in een bepaald land waarbij de VN met een VN-missie niet snel genoeg ter plaatse kan zijn. De EU Battlegroups dienen in dat geval ter overbrugging tot het moment dat de VN met een vredes- of stabilisatiemissie aanwezig is. Het gaat daarbij om een korte overbruggingsperiode van maximaal 120 dagen. De VN en de EU zijn al enige tijd met elkaar in gesprek om een dergelijke inzet van een EU Battlegroup mogelijk te maken. De VN zou dit zeer waarderen. Er zijn echter nog geen concrete plannen gemaakt. De optie van deze inzet is ook in EU Raadskader besproken. Daarbij sprak een meerderheid van de lidstaten de voorkeur uit voor de optie waarbij de EU Battlegroup wel onder VN-mandaat valt, maar onder EU-commandostructuur komt te vallen. Nederland is voorstander van de mogelijkheid van het benutten van EU battlegroups als «bridging force» voor de VN. De EU is beter in staat om snel ter plekke te zijn om zo een escalatie van een situatie te voorkomen. Dit is in recente debatten met de Kamer naar voren gebracht.
De leden van de CDA-fractie hebben met bezorgdheid kennis genomen van de uitspraak (https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2017/06/03/koenders-de-relatie-met-de-vs-bevindt-zich-op-een-keerpunt) van de Minister van Buitenlandse Zaken dat we ons in een «keerpunt in de geschiedenis van onze relatie met de VS» zouden bevinden. Hoe definitief ziet de Minister dit? Is er ook nog normalisering van de verhoudingen mogelijk? Natuurlijk zijn er zorgen over de koers van de VS onder president Trump, zoals het besluit om uit het klimaatakkoord van Parijs te stappen. Maar de demissionaire Minister sprak hier wel hele grote woorden. Sprak de Minister namens het hele demissionaire kabinet?
Het besluit van de VS om uit het Klimaatakkoord te stappen zet de trans-Atlantische banden uiteraard onder druk. Desalniettemin blijven de Verenigde Staten (VS) en Europa belangrijke bondgenoten van elkaar met gedeelde strategische belangen. De VS spelen een belangrijke rol binnen de NAVO, die op haar beurt een onmisbare schakel vormt in het internationale veiligheidsbeleid. De economische belangen zijn aanzienlijk. De VS is één van de grootste handels- en investeringspartners van het Koninkrijk. Meer dan 640.000 banen in Nederland zijn hiervan afhankelijk.
Tegelijkertijd zullen de VS onder de huidige administratie niet altijd een vanzelfsprekende partner zijn op beleidsterreinen zoals klimaat. Dit betekent dat Europa en Nederland opnieuw positie moeten bepalen in relatie tot de VS op dergelijke onderwerpen, op basis van onze (gedeelde) economische, politieke en veiligheidsbelangen. Hierbij zijn de veiligheids- en economische belangen, een zeker zelfbewustzijn en onze kernwaarden leidend. De relatie met de VS is bovendien breder dan met het Witte Huis en berust op een sterk fundament van een gedeelde geschiedenis, gedeelde waarden en gedeelde belangen.
Zoals de CDA-fractie al bij het begrotingsdebat stelde: De EU moet Brexit en de verkiezing van Trump niet aangrijpen voor een «vlucht naar voren». Versterking van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) is nodig, maar complementair aan de NAVO – niet ten koste van. De NAVO moet de hoeksteen van het veiligheidsbeleid blijven. De VS roepen Europa juist op om verantwoordelijkheid te nemen, om de defensie-uitgaven fors te verhogen, te investeren in het bondgenootschap, meer te doen in de strijd tegen het terrorisme. Ook als het gaat om geruststellende maatregelen richting Oost-Europese landen en extra troepeninzet in Europa zijn het de Amerikanen die voorop lopen. Het is zorgelijk dat sommige Europese leiders zich verbaal afkeren van president Trump, maar zelf nauwelijks verantwoordelijkheid nemen, terwijl de geopolitieke vakantie toch echt voorbij zou moeten zijn. Deelt de Minister deze opvatting?
De Europese Raad van 15 december jl. heeft op basis van de EU Global Strategy en het Implementatieplan van de EU Hoge Vertegenwoordiger op gebied van veiligheid en defensie een nieuw EU ambitieniveau vastgesteld, dat stelt dat de Europese Unie meer verantwoordelijkheid moet nemen op het gebied van veiligheid en defensie. Alle lidstaten hebben hier dus mee ingestemd. Deze ambitie voorziet erin dat de EU beter en sneller in staat moet zijn om civiele en militaire missies te ontplooien in crisissituaties, ook in het hogere geweldsspectrum. Ook willen lidstaten meer werk maken van de gezamenlijke ontwikkeling en aanschaf van defensiecapaciteiten en meer samenwerken om ons te weren tegen terroristische aanslagen en cyber aanvallen. Er is in die zin een nieuw en positief momentum om deze ambitie waar te maken. Deze inspanningen komen ook ten goede van de NAVO. De lidstaten beschikken immers over een «single set of forces». Bovendien wordt de samenwerking tussen de EU en de NAVO geïntensiveerd, op basis van de verklaring die daartoe tijdens de Warschau Top werd aangenomen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of in alle vijf de sporen de taken van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) helder zijn afgebakend en of er in de praktijk een duidelijke taakverdeling is tussen de HV en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) enerzijds en de lidstaten anderzijds? Welk standpunt zal de Minister innemen tijdens de Raad over het Europees Defensie Actieplan en het Europees Defensiefonds? Is de Minister bereid om aan de orde te stellen hoe de coördinatie verbeterd kan worden tussen de diplomatieke missies van de lidstaten en de EDEO, zodat meer synergie bereikt kan worden?
De EU Global Strategy gaat uit van een goede samenwerking tussen EU-instellingen en lidstaten, hetgeen Nederland in de totstandkoming van de EU Global Strategy ook heeft gesteund. In de implementatie van de EU Global Strategy ligt tevens zowel een rol voor de EU instellingen, maar ook de lidstaten. Hiertoe is goede afstemming onontbeerlijk. Nederland houdt goed oog voor het belang van coördinatie en goede betrokkenheid van lidstaten in de implementatie van de verschillende sporen.
De Europese Commissie presenteerde in november jl. een Europees Defensie Actieplan met onder meer de aankondiging van een voorstel voor een Europees Defensiefonds en maatregelen ter verbetering van de interne defensiemarkt, waaronder toegang van het MKB tot de defensiemarkten in andere lidstaten. De Europese Raad van 16 december jl. verwelkomde dit actieplan en verzocht de Commissie om in de eerste helft van 2017 een voorstel voor een Europees defensiefonds te presenteren. De Europese Commissie presenteerde dit voorstel op 7 juni jl. met als doel onderzoek en de gezamenlijke ontwikkeling en aanschaf van defensiecapaciteiten te ondersteunen. De uitwerking hiervan zal de komende maanden verder ter hand worden genomen. Lidstaten zullen hier nauw bij betrokken worden. Het kabinet vindt het positief dat de Commissie binnen een kort tijdsbestek het voorstel voor een defensiefonds heeft kunnen uitwerken dat ondersteunend kan zijn aan de ambitie van een grotere Europese verantwoordelijkheid op veiligheids- en defensiegebied. Het fonds kan de samenwerking tussen de lidstaten bij onderzoek en gezamenlijke ontwikkeling van defensiecapaciteiten bevorderen, en kansen bieden voor de Nederlandse defensiesector. Belangrijk aandachtspunt is de financiering van het fonds: toekomstige bijdragen uit de Europese begroting moeten passen onder het volgende meerjarig financieel kader. Uw Kamer zal via de gebruikelijke BNC-procedure over het voorstel en de Nederlandse positie worden geïnformeerd.
Zie voor het overige ook het antwoord op vraag 7.
De Adviesraad Internationale Vraagstukken concludeerde onlangs dat er tot zijn teleurstelling weinig of geen werk van de ambassades van de lidstaten uit handen is genomen. Onderschrijft de Minister deze conclusie? Wordt deze conclusie binnen de Raad gedeeld? Welke vervolgactie is nodig om deze situatie te verbeteren?
In het wetgevingsoverleg van 12 juni (Kamerstuk 34 725 V, nr. 8) is reeds het AIV-rapport aan de Kamer toegelicht.
Gezien de demissionaire status zal het kabinet geen oordeel vellen over het AIV advies – hetgeen uw Kamer op 15 juni akkoord heeft bevonden. Het kabinet gaat er wel van uit dat dit belangrijke AIV advies de volle aandacht heeft in de kabinetsformatie.
Het kabinet is voorts voortdurend bezig om de samenwerking tussen Lidstaten en EU-delegaties te verbeteren waar mogelijk, zoals bijvoorbeeld ook uiteengezet in de Geannoteerde Agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 28 april jl.
Wat is het resultaat dat de Minister beoogt met de inzet op «early warning met een focus op early action» voor zowel resilience als integrale benadering van conflict en crises? Hoe zou dit concreet vorm moeten krijgen?
Het kabinet beoogt door het vroegtijdig identificeren van crisis- en conflictdreigingen vroegtijdig (early warning) en deze te voorkomen (early action), de impact van crises op onze veiligheid, welvaart en welzijn te verminderen. Crises, conflict en geweld in de ring rond Europa hadden de afgelopen jaren een grote impact op onze samenleving. Terroristische groeperingen als ISIS gebruikten conflicten in Irak, Syrië en Libië om wortel te schieten in die landen. Vanuit daar trainen ze terroristen, werven ze strijders, en beramen ze aanslagen binnen en buiten Europa. In landen als Egypte, Algerije en Tunesië zien we ook terroristische groeperingen die er met enige regelmaat in slagen grote aanslagen te plegen, soms op toeristische trekpleisters. Dit zet die samenlevingen vaak op scherp waardoor het risico op crises die ook Europa raken, verder toeneemt. Daarnaast vond ook de sterke toename in (irreguliere) migratie- en vluchtelingenstromen naar Europa van de afgelopen jaren voor een belangrijk deel zijn oorsprong in de oorlogen en geweld in het Midden-Oosten, Noord-Afrika, de Sahel en de Hoorn van Afrika.
Het is om deze redenen dat het kabinet prioriteit geeft aan crisis- en conflictpreventie. Uiteraard vanwege de menselijke tragedie die crises vaak veroorzaken, maar ook omdat de kosten van het voorkomen van crises vaak veel lager zijn dan van het oplossen van crises die tot uitbarsting zijn gekomen. Om succesvol te zijn in het voorkomen van crises die ons kunnen bedreigen, is grotere lokale weerbaarheid (resilience) tegen conflict essentieel. Voorbeelden van risicolanden die zich weerbaar hebben getoond de afgelopen tijd zijn Libanon en Tunesië. Een effectieve implementatie van de EU Global Strategy moet bijgedragen aan grotere weerbaarheid in risicolanden of -regio’s door bijvoorbeeld de rechtsorde te versterken, de voedingsbodem voor radicalisering en extremisme weg te nemen, grensbewaking te verbeteren, of inclusieve politiek te ondersteunen. Omdat de oorzaken en gevolgen van conflicten en crises meestal vele beleidsterreinen raken, is hiervoor ook de geïntegreerde en gecoördineerde inzet van diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, humanitaire hulp, terrorismebestrijding, migratiebeleid, klimaatbeleid, militaire missies, en handel van belang. Dit vergt nauwe samenwerking en afstemming tussen EU-lidstaten, internationale organisaties zoals de VN en de Wereldbank, en niet-statelijke actoren zoals ontwikkelingsorganisaties, denktanks, en het bedrijfsleven. Het kabinet zet zich daarom ook actief in om samenwerking op het gebied van early warning & early action in nationaal, Europees en internationaal verband aan te jagen. Het doel is om op basis van een grotere overeenstemming over prioritaire crisis- en conflictdreigingen en hun oorzaken te komen tot een gezamenlijke (bilaterale, Europese, en multilaterale) en tijdige integrale inzet om deze dreigingen te voorkomen.
De leden van de SP-fractie hebben ook enkele vragen over de oprichting van een Europees Defensiefonds, dat de Europese Commissie eerder deze maand voorstelde. De Minister komt nog met een uitgebreide reactie hierop, maar in zijn brief is een positieve grondhouding te bespeuren. De vraag is of dat terecht is. Door dit fonds zou de EU – het project dat ooit begonnen was om onder andere vrede op het continent te handhaven – voor het eerst in haar bestaan rechtstreeks wapens subsidiëren. Kan de Minister een reflectie op de wenselijkheid hiervan geven? Kan de Minister ook aangeven of het klopt dat de Europese Commissie zich bij dit voorstel vooral heeft laten adviseren door grote wapenproducenten?
Zie ook het antwoord op vraag 6 inzake het Europese defensiefonds. Het kabinet onderschrijft dat slimme samenwerking en het efficiënt benutten van middelen kunnen zorgen voor schaalvoordelen en grotere interoperabiliteit. Dit komt een coherent en effectief EU-optreden ten goede. In het voorstel van de Commissie worden EU middelen aangewend voor onderzoek en voor de ontwikkelingsfase (bijvoorbeeld prototypes). De uiteindelijke aanschaf van capaciteiten blijft een zaak van de lidstaten. De Commissie heeft zich bij het opstellen van haar voorstel breed laten adviseren door onder andere brancheorganisaties uit de defensieindustrie.
EU-NAVO
De leden van de VVD-fractie constateren dat in december zowel door de EU als de NAVO op ministerieel niveau voorstellen zijn aangenomen om de samenwerking tussen deze organisaties nader gestalte te geven. De Minister schrijft dat hierover op korte termijn een eerste voortgangsrapportage wordt opgesteld. Kan de Minister aangeven wanneer hij deze voortgangsrapportage wordt verwacht? En wordt deze, al dan niet geannoteerd, met de Kamer gedeeld?
Naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt tussen de EU en de NAVO tijdens de Warschau Top in juli 2016, kwamen de EU en de NAVO in december 2016 42 voorstellen overeen voor betere samenwerking. Twee keer per jaar brengt de NAVO een voortgangsrapport uit over de samenwerking. Het eerste voortgangsrapport is op 7 juni verschenen. De verwachting is dat de RBZ van juni aanstaande de voortgang die is geboekt verwelkomt. De rapportage zal na de RBZ openbaar worden. In de geannoteerde agenda ten behoeve van de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie op 29 juni a.s. die u een dezer dagen ontvangt (Kamerstuk 28 676, nr. 274), zult u de Nederlandse appreciatie van het voortgangsrapport aantreffen.
De leden van de CDA-fractie achten het een goede zaak dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO nader gestalte krijgt. Deze leden vragen zich wel af in hoeverre hierin Turkije een blokkerende rol speelt. In hoeverre kan invulling gegeven worden aan de «Berlijn-plus» afspraken, waarbij de EU gebruik kan maken van NAVO-faciliteiten? Is uitwisseling van inlichtingen tussen de EU en NAVO nog wel mogelijk vanwege de relatie met Turkije?
Verdere invulling van de «Berlijn-plus» afspraken is op dit moment niet waarschijnlijk door de politieke verhouding tussen Turkije en Cyprus die de formalisering van deze samenwerking op politiek niveau bemoeilijkt. De enige operatie waarin Berlijn-plus in de praktijk is gebracht is de EU-operatie ALTHEA in Bosnië. Wel wordt zoveel mogelijk gewerkt aan het verbeteren van de uitwisseling van niet-gerubriceerde informatie tussen de EU en de NAVO. De EU Hybrid Fusion Cell en de NATO Hybrid Analysis Cell werken bijvoorbeeld nauw samen aan het opbouwen van gedeelde kennis over hybride dreigingen. Ook vindt regelmatige informatie-uitwisseling plaats tussen de EU en NAVO in het kader van de operationele samenwerking tussen EU-operatie Sophia en Sea Guardian. Daarnaast kunnen EU lidstaten ervoor kiezen eigen gerubriceerde informatie uit te wisselen zowel met de EU en de NAVO. Het stelselmatig en gestructureerd uitwisselen van gerubriceerde inlichtingen tussen de EU- en NAVO-instellingen kan echter niet plaatsvinden zolang bovenstaande politieke situatie voortduurt.
De leden van de fractie van GroenLinks delen de tevredenheid van de Minister over de intensievere samenwerking tussen de EU en de NAVO. Op welke wijze komt dit thema aan bod bij de komende Raad? Zijn er voorstellen voor verdergaande samenwerking? Worden er knelpunten besproken in de Raad?
Tijdens de RBZ van 19 juni a.s. zal worden gesproken over het voortgangsrapport van de SG NAVO en de Hoge Vertegenwoordiger over bestaande samenwerking tussen resp. de NAVO en EU. De verwachting is dat de RBZ de voortgang die is geboekt verwelkomt en uitkijkt naar het volgende voortgangsrapport, dat tevens nieuwe voorstellen voor toekomstige samenwerking zal bevatten. Een aansprekend praktijkvoorbeeld van nieuwe samenwerking is de eerste parallelle, gecoördineerde oefening die dit najaar zal plaatsvinden. De EU zal aansluiten bij de Crisis Management Exercise 2017 (CMX17) van de NAVO. Volgend jaar zal de NAVO naar verwachting aansluiten bij de Multi-Layer oefening van de EU.
Migratie
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de laatste RBZ, blijkens het verslag, uitgebreid is stilgestaan bij (migratie)samenwerking met Afrikaanse landen. In de media verschenen diverse berichten over de resultaten van Europese samenwerking met de Eritrese regering op het gebied van migratie.1 Ziet de Minister een verband tussen de vermeende opdroging van de Eritrese migratiestroom naar Europa en de reeds gemaakte afspraken? Kan de regering deze berichtgeving beoordelen en aangeven of deze specifieke samenwerking reeds vruchten heeft afgeworpen?
Het NRC-artikel waarnaar verwezen wordt legt een relatie tussen de houding van de Sudanese overheid en het «opdrogen van de stroom» Eritreeërs die naar Europa komt. Feit is dat Sudan zich actief inzet om irreguliere migratiestromen via en door Sudan tegen te gaan. Bij de sterk gedaalde instroom van Eritrese vluchtelingen spelen echter ook andere factoren een rol, zoals het feit dat veel Eritreeërs die wilden vertrekken al zijn vertrokken (naar schatting bijna een kwart van de Eritrese bevolking verblijft buiten Eritrea), dat Eritreeërs minder geld hebben voor een reis via mensensmokkelaars vanwege de verslechterde economische situatie en dat seizoensfluctuaties een rol spelen.
De EU heeft geen afspraken met de Eritrese en Sudanese overheden om migranten tegen te houden.
De afgelopen jaren is de samenwerking tussen de EU en landen in de Hoorn van Afrika versterkt op het thema migratie en vluchtelingen. De aandacht gaat vooral uit naar het verbeteren van perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen, het voorkomen van irreguliere migratie (vooral door aanpak grondoorzaken) en het bestrijden van mensensmokkel en mensenhandel. Deze programma’s bieden meer kansen voor onderwijs en bevorderen van werkgelegenheid voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Op het gebied van mensensmokkel/-handel zijn er trainingen en dragen EU-lidstaten kennis en ervaring over voor betere bescherming van migranten tegen uitbuiting en mishandeling en voor de opsporing en gerechtelijke vervolging van criminele organisaties betrokken bij mensensmokkel en mensenhandel. Daarnaast zijn er informatiecampagnes om (potentiële) migranten te waarschuwen voor de grote gevaren van irreguliere migratie via Libië en om het gesprek met hen aan te gaan over mogelijke alternatieven.
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de Minister niet ingaat op het feit dat nogal wat Afrikaanse landen weigeren mee te werken aan gedwongen terugkeer van hun eigen illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers. Is de Minister bereid te pleiten voor een «naming and shaming» lijst van landen die niet of onvoldoende meewerken, terwijl ze daartoe op basis van het verdrag van Cotonou en de Valetta-afspraken en het gewoonterecht juridisch verplicht zijn? Is hij tevens bereid sancties te bepleiten tegen deze landen?
Al dan niet gedwongen terugkeer van mensen die illegaal in Europa verblijven is een belangrijk onderdeel van het Europese migratiebeleid en van wezenlijk belang voor het draagvlak voor en de geloofwaardigheid van het toelatingsbeleid. Het is cruciaal dat derde landen hieraan hun medewerking verlenen. Daartoe hebben deze landen zich ook verplicht. Niettemin is die medewerking niet altijd evident, bijvoorbeeld vanwege binnenlandspolitieke gevoeligheden in deze landen. De op 13 juni 2017 verschenen vierde voortgangsrapportage2 over de partnerschapsaanpak biedt inzage in de terugkeersamenwerking met belangrijke Afrikaanse herkomstlanden.
Maatwerk per land is cruciaal. De inzet van positieve prikkels in de relatie met derde landen en – indien deze onvoldoende effect sorteren – ook negatieve prikkels om medewerking aan terugkeer te bevorderen, is in lijn met de aanpak van het kabinet zoals opgenomen in het regeerakkoord en in de kabinetsreactie op het rapport van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken over de Strategische Landenbenadering migratie (Kamerstukken 29 344 en 30 573, nr. 128). Deze maatregelen zullen eerst en vooral gezocht worden binnen het migratiedomein. Hierbij zou kunnen worden aangesloten bij de conclusies die onlangs in de JBZ-Raad zijn aangenomen over stappen op het terrein van visumbeleid en de uitvoering daarvan wanneer de samenwerking op het gebied van terugkeer tekortschiet. Elk voorstel voor negatieve prikkels in EU-verband zal zorgvuldig beoordeeld moeten worden op verwachte effectiviteit en proportionaliteit en de mogelijke impact op bredere belangen en relaties.
De leden van de CDA-fractie roepen de Minister ook op om in te gaan op de schriftelijke vragen van de leden Knops, Keijzer en Van Helvert over het bericht dat Nederland op het spoor is van contacten tussen hulporganisaties en smokkelbendes (ingezonden 24 mei 2017). Is de Minister bereid maatregelen te bepleiten, als er inderdaad sprake is van betrouwbare, geloofwaardige inlichtingen over contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse Zee? Welke mogelijkheden ziet de Minister om op te treden binnen het mandaat van de maritieme EU-operatie Sophia, dat onder meer gericht is op het systematisch identificeren, in beslag nemen en afvoeren van schepen of vaartuigen die gebruikt worden voor mensensmokkel en/of -handel, dan wel hiervan verdacht worden? Is de Minister bereid een en ander te adresseren in EU-verband?
De antwoorden op de door uw fractie gestelde Kamervragen zullen u spoedig toekomen.
De EU-operatie Sophia verzamelt informatie over netwerken van mensensmokkel en mensenhandel in het centrale deel van de Middellandse Zee en kan die doorgeven aan EU-lidstaten, Europese agentschappen, internationale partners en de Libische kustwacht. Hieronder kan ook de informatie over contacten tussen de hulporganisaties en mensensmokkelaars vallen. Indien er gegronde redenen zouden zijn om schepen van hulporganisaties ervan te verdenken dat zij worden gebruikt voor mensensmokkel of -handel, dan kunnen deze onder het mandaat op volle zee worden doorzocht. In voorkomend geval zou het betreffende schip in beslag kunnen worden genomen. Het tegengaan van de contacten tussen hulporganisaties en mensensmokkelaars valt echter buiten het mandaat van EU-operatie Sophia.
Voor wat betreft de externe aspecten van migratie die aan de orde zullen komen, willen de leden van de fractie van de ChristenUnie graag van de Minister weten welke lessen hij meeneemt uit de vierde voortgangsrapportage over het EU-Partnerschapsraamwerk. Wat zijn de ervaringen bij de uitvoering van het raamwerk tot nu toe en wat zijn de resultaten? Zijn deze nog van invloed op de inzet van Nederland bij de komende Raad Buitenlandse Zaken? Hoe denkt het kabinet over de intensivering van de inzet ten aanzien van Libië? Wat houdt die intensivering eigenlijk in?
De vierde voortgangsrapportage van het EU-Partnerschapsraamwerk biedt een goed overzicht van activiteiten, geleerde lessen, uitdagingen en vervolgstappen met derde landen het afgelopen jaar; in het bijzonder met de vijf prioriteitslanden Mali, Niger, Ethiopië, Senegal en Nigeria. Het rapport gaat daarnaast in op de samenwerking met landen in Noord-Afrika, zoals Libië. Deze documenten zijn openbaar en kunnen worden geraadpleegd op: http://Europa.eu/rapid/press-release_IP-17–1595_en.htm.
Het EU-Partnerschapsraamwerk heeft geleid tot intensievere contacten met de prioriteitslanden, het uitwerken van migratiemanagementstrategieën, ontplooien van 118 projecten binnen het Europese Noodfonds voor Afrika, geïntensiveerde samenwerking met de Europese Grens- en Kustwacht om mensensmokkel aan te pakken, en ondersteuning voor vrijwillige terugkeer via het assisted voluntary return programma van IOM. Ook zijn de activiteiten in Libië sterk geïntensiveerd, waaronder ter ondersteuning van de kustwacht, verbetering van opvang en versterking van de (zuid-) grenzen. Het kabinet verwelkomt het pakket van EUR 90 mln. voor de bescherming en ondersteuning van vluchtelingen, migranten en gastgemeenschappen.
Ondanks de inspanningen van de EU en lidstaten op de Centrale Mediterrane route is er geen sprake van een absolute daling van het aantal verdrinkingsdoden en de irreguliere instroom. Wel is een toename zichtbaar van migranten die vanuit Niger en Libië vrijwillig terugkeren naar hun land van herkomst, met steun van de EU. Dit toont aan dat activiteiten voortgezet moeten worden en waar nodig geïntensiveerd. Hierbij is het van belang om met derde landen te komen tot afspraken die in het belang zijn van alle partijen, zoals de aanpak van mensensmokkel, bevorderen van terugkeer, verbeteren van opvang in de regio en de aanpak de grondoorzaken van migratie. Deze boodschap zal het Kabinet ook uitdragen tijdens de RBZ van 19 juni.
Ten aanzien van een ander Noord-Afrikaans land, namelijk Marokko, vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie zich af hoe de samenwerking tussen dit land en de EU verloopt, mede in het licht van de berichtgeving over de Marokkaanse opstelling tot nu toe.3
De EU en Marokko zijn reeds langere tijd in onderhandeling over een terug- en overnameovereenkomst. In het kader van het EU-mobiliteitspartnerschap met Marokko is getracht deze onderhandelingen vlot te trekken, mede door de terug- en overnameovereenkomst te koppelen aan een visumfacilitatieovereenkomst. Dit heeft nog niet tot resultaat geleid.
De terugkeer vanuit andere EU-lidstaten naar Marokko verloopt in de regel tamelijk moeizaam. Verschillende lidstaten geven aan problemen te ondervinden met identiteitsvaststelling en het verkrijgen van reisdocumenten voor terugkeer. Sommige lidstaten hebben bilaterale afspraken met Marokko, maar deze worden niet altijd nageleefd. Spanje kent een relatief betere samenwerking waarin Spanje jarenlang heeft geïnvesteerd. Spanje geeft op verschillende terreinen en op grote schaal ondersteuning aan Marokko. Belangrijk onderdeel daarvan in relatie tot terugkeer is dat Spanje bijvoorbeeld vergunningen voor seizoensarbeid verstrekt aan personen uit Marokko. Marokkanen die ervoor kiezen illegaal Spanje in te reizen, worden uitgesloten van een dergelijke werkvergunning.
Irak
Het valt de leden van de PVV-fractie op dat tijdens de RBZ van 19 juni uitvoerig gesproken gaat worden over de toekomstige EU-inzet in Irak. Volgens de agenda zal de EU-steun aan Irak zich gaan richten op een breed aantal onderwerpen. De leden van de PVV-fractie willen graag weten of het hier ook militaire steun betreft? Zijn daar plannen over bekend, liggen daar draaiboeken voor klaar?
Individuele lidstaten geven militaire steun aan Irak, onder andere in het kader van de anti-ISIS coalitie. Er wordt tijdens de RBZ van 19 juni niet gesproken over militaire steun van de EU aan Irak. Wel onderzoekt de EU of zij een bijdrage aan Irak kan leveren middels het leveren van expertise op het gebied van security sector reform.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de activiteiten die Nederland ontplooit in Irak gecoördineerd zijn met de Europese Unie?
De activiteiten die Nederland in Irak ondersteunt zijn voornamelijk gericht op het gebied van stabiliteit, verzoening, transparantie en humanitaire hulp. Daarbij is het uitgangspunt om deze activiteiten zoveel mogelijk in internationaal verband uit te voeren. Er vindt in dat kader zeer geregeld overleg plaats tussen de verschillende donoren, de uitvoerende organisaties en de Iraakse autoriteiten, waaraan ook de EU deelneemt.
Daarnaast komen de Europese lidstaten en de Commissie regelmatig bijeen in Brussel, Bagdad en Erbil om de gezamenlijke inspanningen te coördineren. Recentelijk hebben alle lidstaten de laatste stand van zaken uitgewisseld over hun huidige inzet om zo bilaterale en multilaterale inzet met elkaar af te stemmen. Dit helpt om geografische en/of thematische niches te identificeren waar aanvullende EU inzet gewenst is.
Contraterrorisme
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er een concreet voorstel met betrekking tot contraterrorisme bij de Raad voorligt? In welke landen moet de EU-inzet worden geïntensiveerd volgens de Minister? Informeert de Minister de Europese collega’s over de activiteiten binnen de Working Group against Foreign Terrorist Fighters binnen de coalitie tegen IS?
De RBZ zal een inhoudelijke discussie voeren over de externe inzet van de EU op het gebied van terrorismebestrijding en raadsconclusies aannemen. Aan de orde komt de inzet van de EU op een aantal thema’s zoals terugkerende strijders, luchtvaartveiligheid, de rol van internet bij radicalisering en het beter verbinden van interne en externe veiligheidsaanpak. Daarnaast is een uitbreiding van het aantal Contra-Terrorisme-experts bij de EU delegaties voorzien naar de Hoorn van Afrika en Centraal en Zuid Oost Azië.
De EU heeft afgelopen twee jaar primair ingezet op de Middle East North Africa-regio, de Golf en Turkije. Onder Nederlands voorzitterschap is het Contra-Terrorisme/Countering Violent Extremism-expertnetwerk al uitgebreid naar de Sahel, Libanon en de Westelijke Balkan. Naast deze experts en Contra-Terrorimedialogen kan de EU onder andere via capaciteitsopbouw sterker bijdragen aan het tegengaan van radicalisering in de Sahel en de Hoorn van Afrika. Zowel de MENA-regio als Turkije blijven, gezien de veiligheidsdreigingen en nauwe verbondenheid met de Europese veiligheid, echter ook prioriteit om de relaties mee te verdiepen.
Een groot aantal EU Lidstaten is actief betrokken bij zowel de inzet van de Anti ISIS Coalitie als het Global Counterterrorism Forum. (GCTF) Nederland koppelt maandelijks in EU verband terug over de activiteiten en resultaten van de FTF-werkgroepen in beide fora, en de inzet van het GCTF als geheel. Daarnaast is de EU zelf ook lid van de Anti ISIS Coalitie en de Global Counterterrorism Forum.
In de brief van de Minister staat dat terrorisme grensoverschrijdend is en onder andere een sterk buitenlands beleid vereist om de dreiging ervan te verminderen. De leden van de SP-fractie begrijpen die opmerking goed, maar hebben ook oog voor de relatie tussen het buitenlands beleid van westerse landen en terroristische aanslagen in en dreiging tegen westerse landen, waar Jeremy Corbyn, de leider van de Labour Party in het Verenigd Koninkrijk, onlangs nog een uitspraak over deed. Kan de Minister nader ingaan op die relatie? Hoe ziet hij die? In hoeverre ziet de Minister het westerse militaire optreden in het Midden-Oosten als reden voor terroristen om aanslagen te plegen, zoals onlangs bijvoorbeeld in Manchester en Londen?
Europa blijft een doelwit voor extremistische groeperingen, de aanslagen in London en Manchester zijn een treurig voorbeeld daarvan. In het algemeen geldt dat alle landen die deelnemen aan de Anti-ISIS coalitie door jihadisten als legitiem doelwit worden beschouwd.
Gezien de nauwe verbondenheid van interne en externe veiligheid blijf inzet op dit terrein noodzakelijk. Ondanks de voortgang die gemaakt wordt in de strijd tegen ISIS blijft een inzet langs zowel militaire als civiele sporen tegen ISIS noodzakelijk om ISIS effectief te bestrijden. Naarmate het terrein en de steun voor ISIS in Syrië en Irak verder afbrokkelt, moet rekening worden gehouden met terugkerende buitenlands strijders. Dit blijft voor het kabinet, maar ook in de Anti ISIS Coalitie en in het Global Counterterrorism Forum een belangrijk aandachtspunt gezien de mogelijke dreiging die hiermee gepaard gaat.
Onderhandelingen kernwapenverbod
De leden van de PVV-fractie zien met lede ogen aan dat Nederland een activistisch linkse koers heeft ingezet en streeft naar een kernwapenverbod. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat het kabinet zich hiermee van andere NAVO-bondgenoten distantieert. Welk effect denkt het demissionaire kabinet met deze koers te bereiken aangezien er verder geen draagvlak voor een kernwapenverbod is binnen het (nucleaire) NAVO-bondgenootschap? Is deze stellingname schadelijk voor de reputatie van Nederland binnen het bondgenootschap en heeft het gevolgen voor de informatiepositie van onze inlichtingendiensten?
Nederland onderhandelt als enig NAVO-land in de VN met 131 andere landen over een Verdrag dat tot doel heeft om een kernwapenverbod te realiseren dat kan bijdragen aan een kernwapenvrije wereld. Deelnemen betekent niet dat we ons nu al automatisch ook committeren aan de uitkomst van de onderhandelingen. Dat zal – als altijd bij internationale onderhandelingen – een eigenstandig oordeel zijn van het kabinet. Deelnemen is niet hetzelfde als instemmen. Deelnemen aan de onderhandelingen verschaft ons meer invloed dan aan de zijlijn staan.
Nederland nam ook al in maart deel aan de eerste ronde van de onderhandelingen. Nederland handelt te goeder trouw door nu ook aan de tweede ronde deel te nemen.
Vooruitgang op het nucleaire ontwapeningsdossier is hard nodig. Het past Nederland daarom niet om dit internationale proces waaraan 132 VN-lidstaten deelnemen, dat deze vooruitgang poogt af te dwingen, links te laten liggen. Nederland heeft op ontwapeningsgebied een «bruggenbouwers» functie. Zo waren we in mei Voorzitter van de «voorbereiden» Commissie («Prepcom») van het Non-proliferatieverdrag. Alle pistes die ontwapening dichterbij kunnen brengen, moeten worden verkend. Soms is dat diplomatie (zoals de Iran-deal), soms moeten keiharde sancties worden toegepast (in het kader van Noord-Korea) en soms moeten internationale verdragen worden verkend.
Nederland is geen enkele verplichting aangegaan die onverenigbaar is met ons NAVO-lidmaatschap. In een prealabele verklaring, opgesteld langs lijnen van het gestelde in de Kamerbrief van 2 juni (Kamerstuk 33 783, nr. 25), heeft Nederland verklaard dat een tekst die niet strookt met onze NAVO-verplichtingen, die niet afdoende verificatiebepalingen bevat of die afbreuk doet aan het Non-Proliferatie Verdrag, niet ondertekend zal kunnen worden. De tekst van de gehele verklaring die Nederland op 15 juni uitsprak luidde als volgt:
Madam Chair,
The Netherlands would like to express its appreciation for your efforts in producing the draft text of a Convention on the Prohibition of Nuclear Weapons. We have every confidence in your abilities to lead these negotiations to a productive conclusion. A world without nuclear weapons remains our undisputed goal, and we hope that these proceedings will constitute a meaningful step towards this goal.
As we have stated during the March round of these talks, there are five criteria for the Netherlands for a convention prohibiting nuclear weapons.
• One, it has to be an effective step towards the total elimination of nuclear weapons.
• Two, it must be compatible with existing instruments and in particular it must respect and safeguard the Non-Proliferation Treaty, including Article VI.
• Three, it must enjoy broad support within the UN, including among nuclear possessor states.
• Four, it must be verifiable.
• Five, it must be compatible with our obligations as a member of NATO.
Madam Chair,
We have closely studied and analysed the draft text that you distributed, which was based on the discussions we had here in March. We consider this draft a useful starting point for the discussions in the next three weeks. Still, it contains a number of elements that require improvement or alteration.
The Netherlands shares the desire of all those present here to make further headway with the implementation of Article VI of the NPT. We fully support the goal of a world without nuclear weapons. To that end, we have been an active participant in various disarmament processes; this includes our Chairmanship of the NPT PrepCom 2017. We will keep negotiating, constructively and in good faith, in an attempt to bring the text of the draft in line with the aforementioned key elements of our position.
We will further develop and clarify our positions regarding the different elements of the treaty during the topical discussions and consultations in the next three weeks. Therefore, I will limit myself here to a number of overall points here that we would like to address:
– To increase its effectiveness, the draft text should be slimmed down, simplified and shortened. At this stage, a number of its provisions copy existing obligations, set up unnecessary procedures or are confusing. It should become more clear what the goal and purpose of the instrument should be.
– We would like to bring the draft text more in line with existing structures and instruments, most notably the NPT, in order for it to strengthen these instruments.
– The provisions on verification need strengthening. At this point the text weakens, not strengthens, existing norms. It also requires a stronger, forward-looking provision on disarmament verification.
– Several of its provisions should be clarified or brought more in line with existing law and practices.
The text that is currently before us contains elements that are incompatible with our NATO-commitments. At this point, it also lacks any considerations related to international stability and security, despite the fact that this is of crucial importance. The relation between the prohibition and disarmament, too, remains elusive in the current text. Addressing these issues would increase the effectiveness of the Convention.
The Netherlands will negotiate in complete transparency about its position and intentions: we would like to clarify on the outset that it will be unable to sign up to any instrument that is incompatible with our NATO obligations, that contains inadequate verification provisions or that undermines the Non-Proliferation Treaty. I would also like to stress that the instrument needs to enjoy broad support within the UN, including among nuclear possessor states.
Madam Chair,
The Netherlands looks forward to engaging on these and other issues. Clearly we have a busy three weeks ahead of us. The Netherlands are looking forward to constructive discussions under your excellent leadership.
Thank you.
Bovendien heeft Nederland vooraf uitgebreid met NAVO-bondgenoten gesproken over onze positie en zullen wij dit ook tijdens onderhandelingen blijven doen. Onze positie binnen de NAVO blijft onveranderd.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het aantal kernwapens sterk moet worden teruggedrongen. Het uiteindelijke doel is dat alle kernwapens volledig worden vernietigd en verwijderd. Daarom is handhaving en versterking van de afspraken over non-proliferatie noodzakelijk. De leden van de D66-fractie vinden het daarom heel goed dat Nederland deelneemt aan besprekingen over een verbod op nucleaire wapens. De genoemde leden willen de Minister tevens bedanken dat een Kamerdelegatie welkom is als waarnemer bij de tweede onderhandelingsronde over een verbod op kernwapens. De genoemde leden betreuren het wel dat, ondanks herhaalde verzoeken, de informatievoorziening naar de Kamer over deze onderhandelingen en de Nederlandse positie daarin zeer summier is. In de recente brief van 2 juni jl. schrijft de Minister dat de verdragstekst zoals voorgesteld meerdere onderdelen bevat die niet verenigbaar zijn met Nederlandse uitgangspunten en de NAVO-verplichtingen. Graag ontvangen deze leden een heldere en uitgebreide toelichting om welke onderdelen het gaat en op welke wijze deze niet stroken met Nederlandse uitgangspunten en/of NAVO-verplichtingen.
Een definitieve analyse van het verdrag kan pas gemaakt worden aan de hand van de complete definitieve verdragstekst. Nederland kijkt in deze context uiteraard naar bestaand oorlogsrecht en bestaande humanitaire verplichtingen. Artikel 1 van de huidige concepttekst van het verdrag verbiedt echter enkele handelingen, welke deel uitmaken van de doctrine van de NAVO zoals die is neergelegd in onder andere de Deterrence and Defence Posture Review (DDPR).
Nederland heeft verder gesteld dat een verbod effectief moet zijn. Dit houdt in dat de doelstelling van het verdrag helder moet zijn. Nederland zal daarom trachten de tekst van het verdrag duidelijker te koppelen aan de doelstelling van de algehele eliminatie van kernwapens. Ook zullen wij ons inzetten om de huidige tekst te verduidelijken en te simplificeren.
Daarnaast ziet Nederland graag dat de bepalingen over de verifieerbaarheid van het verbod versterkt worden. Landen zullen immers pas ontwapenen indien zij zich ervan kunnen overtuigen kunnen zijn dat anderen dit ook doen. Het ontwerpverdrag zal daarnaast beter verenigbaar moeten worden met bestaande verdragen en organisaties zoals het NPV en het IAEA, zowel inhoudelijk als procedureel en institutioneel. De juridische relatie tussen het NPV en het huidige verdrag moet duidelijker omschreven worden – zo heeft ook de Costa Ricaanse voorzitter zelf al aangegeven. Daarnaast wil Nederland bijvoorbeeld graag een bepaling die lidmaatschap van het NPV verplicht stelt voor landen die een kernwapenverbod ondertekenen.
Ook willen de genoemde leden graag weten welke «andere technische en juridische elementen» niet toereikend of aanvaardbaar zijn, zoals de Minister stelt. Daarbij zouden de genoemde leden het op prijs stellen als de Minister enigszins kan toelichten welke verdragstekst Nederland dan wel voor ogen heeft en acceptabel acht, zo ver dat de onderhandelingspositie van Nederland in de VN niet nadelig beïnvloedt.
Effectiviteit van een dergelijk verdrag zal in ultimo afhangen van de steun onder nucleaire staten. Dit betreft juridische en procedurele onzorgvuldigheden waarvoor Nederland verbeteringen zal aandragen. Het verdrag kan op deze punten beter in lijn worden gebracht met bestaand recht en praktijk, bijvoorbeeld het humanitair oorlogsrecht of het wapenhandelsverdrag.
Over het verloop van de onderhandelingen, en daarmee over de inhoud van de uiteindelijke tekst, kan vooraf niet worden gespeculeerd.
De leden van de D66-fractie benadrukken nogmaals dat nucleaire ontwapening voor hen een belangrijk onderwerp is en een goede informatievoorziening hierover dus zeer op prijs stellen. Daarom vragen deze leden de Minister om zo spoedig als mogelijk de Kamer uitgebreid te informeren over het verloop en de uitkomsten van de tweede onderhandelingsronde. Daarbij willen deze leden de Minister verzoeken om uitgebreider te rapporteren dan bijvoorbeeld enkel te vermelden dat sommige aspecten van de verdragstekst voor Nederland niet acceptabel zijn. Een dergelijke informatievoorziening doet geen recht aan het belang van het onderwerp. De genoemde leden verwachten van de Minister dat hij de Kamer beter informeert en meeneemt in de voortgang van de onderhandelingen.
De leden van de GroenLinks-fractie steunen de poging om het gebruik, bezit en verwerven van kernwapens illegaal te maken. Het ligt in hun ogen in het verlengde van het verbod op andere inhumane wapens, zoals de verboden op chemische en biologische wapens. Is de Minister het met deze leden eens dat het Non Proliferatie Verdrag niet toereikend is gebleken om het aantal kernwapenmachten te beperken en de regels rondom kernwapens aanscherping behoeven? Is de Minister bereid zich actief en constructief op te stellen tijdens onderhandelingen in New York over de definitieve tekst van het verbod? Acht de Minister het mogelijk dat er een verdrag komt dat Nederland wel kan onderschrijven?
Het Non Proliferatie Verdrag (NPV) is zonder twijfel effectief gebleken in het voorkomen van nucleaire proliferatie. Hoewel niet precies te zeggen is hoeveel landen zonder het NPV kernwapens zouden hebben ontwikkeld, werd voor de inwerkingtreding voorspeld dat 15 tot 25 landen kernwapens zouden ontwikkelen. Het NPV heeft dit aantal drastisch beperkt.
Zuid-Afrika, Oekraïne en Kazachstan hebben afgezien van hun nucleaire arsenalen en zijn toegetreden tot het NPV. Op basis van de afspraken in het NPV zijn de internationale gemeenschap en Iran tot een oplossing gekomen voor de crisis omtrent het Iraanse nucleaire programma. Ook de intensieve verificatie door het IAEA die daarbij hoort is vindt zijn grondslag in het NPV, net als het recht op het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden.
Op basis van genoemde afspraken die uit het NPV voortvloeien is er een einde gekomen aan de wapenwedloop tussen grote nucleaire machten als de VS, Rusland en China, is het aantal kernwapens in de wereld drastisch gedaald van ruim 70.000 naar 16.000, en is er zo goed als een einde gekomen aan nucleaire tests.
Het NPV heeft deze beperking van nucleaire arsenalen mogelijk gemaakt. Tegelijkertijd is er onvrede over het tempo van nucleaire ontwapening van de kernwapenstaten onder artikel VI.
Daarom zijn er initiatieven gaande die verder bouwen aan een wereld zonder kernwapens. Allereerst wil ik daarbij wijzen op de continuerende implementatie van het huidige New START verdrag tussen de VS en Rusland, waarin deze zich verplichten het aantal strategische kernwapens te beperken. Daar horen ook wederzijdse inspecties bij, die het vertrouwen tussen deze landen, zeker op militair niveau, bevorderen.
Daarnaast is Nederland een van de voortrekkers van de nieuwe besprekingen over een splijtstofstopverdrag (FMCT). Een FMCT is een onmisbaar onderdeel van het definitief beëindigen van de wapenwedloop; als landen immers geen splijtstof meer kunnen produceren voor militair gebruik, kunnen er geen nieuwe kernwapens meer gebouwd worden. Ook is Nederland een sleutelspeler op het gebied van verificatie van ontwapening. Er zijn diverse initiatieven die op dit gebied aan de orde zijn. Het moge duidelijk zijn dat landen ontwapening bij elkaar willen kunnen controleren voordat ze op dit gebied afspraken maken. Nederland werkt met partners, waaronder kernwapenstaten, hard aan manieren om dit mogelijk te maken. Wij zetten ons ook in voor goede afspraken in het kernwapenverbodsverdrag in deze context.
Al deze ontwapeningsinitiatieven – maar ook de onderhandelingen over een kernwapenverbod – zijn vastgelegd door Nederland als voorzitter van de voorbereidende commissie van de toetsingsconferentie van het NPV (PrepCom 2017). Op basis van dit document zal de internationale gemeenschap – inclusief de kernwapenstaten – de komende jaren bespreken hoe verdere voortgang op ontwapening mogelijk is.
Klopt het dat de NAVO zich in het verleden steeds heeft aangepast aan nieuw internationaal recht, zoals bij het verbod op chemische en biologische wapens? Ziet de Minister de mogelijkheid dat de NAVO zich op termijn aanpast aan een dergelijk verdrag? Heeft de Minister contact met NAVO-bondgenoten over het verdrag? Wordt er druk uitgeoefend op Nederland om geen verdrag te ondertekenen? Van welke zijde?
De biologische wapenconventie en de chemische wapenconventie zijn uiteindelijk beiden pas onderhandeld en van kracht geworden toen de hoofdrolspelers zich ervan hadden overtuigd dat dit ten dienste stond van het (internationale) veiligheidsbelang. Ook bij de landmijnen- en clusterconventies is duidelijk te zien dat landen zich pas aansluiten als vanuit hun optiek aan deze voorwaarden is voldaan. De huidige kernwapenbezitters hebben ondubbelzinnig gesteld dat zij zich niet zullen aansluiten bij een verbod op kernwapens. De vergelijking met andere verdragen gaat dus niet op. Nucleaire afschrikking en «burden sharing» spelen een wezenlijk andere rol binnen de NAVO dan enige andere wapens.
Zie voor de overige vragen eveneens het antwoord op vraag 22.
De leden van de SP-fractie constateren dat deze week bij de Verenigde Naties in New York de tweede en laatste onderhandelingsronde begint voor een verdrag over een verbod op kernwapens. Er ligt inmiddels al een concepttekst, waar maar liefst 132 landen aan hebben gewerkt. Daarin staat onder andere dat het verboden wordt om kernwapens te maken, te gebruiken en in het bezit te hebben. Dat is uiteraard niets minder dan een wereld zonder kernwapens, de global zero, waar ook de Minister voorstander van zegt te zijn. Omdat nucleair wapengekletter weer verontrustend actueel is, stond er vorige week in het NRC Handelsblad een opiniestuk van een bonte verzameling auteurs, waaronder Ko Colijn en Herman Wijffels. Zij zeggen tegen de regering: grijp deze kans om de wereld te verlossen van een levensgevaarlijke erfenis van de Koude Oorlog, waarmee we ons nageslacht niet mogen opzadelen. De leden van de SP-fractie zeggen hen dat na en roepen de Minister op te blijven zoeken naar mogelijkheden om steun te geven aan het verdrag. Kan de Minister daarop reageren?
Zie de antwoorden op vraag 23, 24 en 25.
Is de Minister het met deze leden eens dat het aanstaande verdrag verwelkomd dient te worden aangezien er de laatste jaren geen enkele serieuze stap is gezet richting ontwapening? Ziet de Minister, aangezien Nederland als enige NAVO-land deelneemt aan de onderhandelingen, mogelijkheden om een positief effect te hebben op kernwapenstaten die zo’n verdrag niet zien zitten?
Zie de antwoorden op vraag 25 en 26.
Is de Minister ook bereid een appreciatie naar de Kamer te sturen van de uiteindelijke verdragstekst die naar verwachting begin volgende maand uit onderhandeld zal zijn?
Ja, uw Kamer zal een dergelijke appreciatie ontvangen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de VN-resolutie over een kernwapenverbod die een grote meerderheid van landen in 2016 aannam, het begin was van een onomkeerbare stap richting een wereldwijd kernwapenverbod. Ook het jaar 2017 ziet er veelbelovend uit als het gaat om een kernwapenvrije wereld. De deelname van de Nederlandse regering aan de eerste onderhandelingsronde afgelopen maart legde hiervoor een belangrijk fundament. De blijvende uitvoering die Nederland geeft aan de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 33 783, nr. 19), verwelkomen deze leden dan ook zeer. De concept verdragstekst biedt een sterke basis voor de aanstaande onderhandelingen en voor Nederland in het bijzonder. De Minister benadrukt in zijn brief van 24 maart 2017 (Kamerstuk 33 783, nr. 24) dat een verbodsinstrument zich goed moet verhouden tot andere bestaande instrumenten. Het concept bevestigt het cruciale belang van het Non-Proliferatieverdrag (NPV). En omdat de concepttekst daarnaast de verplichting uit artikel VI van de NPV bekrachtigt, zal het verbodsverdrag geen ondermijnende werking hebben op de NPV. De leden van de PvdA-fractie denken dat dit ook anders valt te lezen: met de voorgestelde verdragstekst wordt juist toegewerkt naar het onderwerp en doel van de NPV om de proliferatie van kernwapens te beëindigen en ontwapening van kernwapens teweeg te brengen. De modernisering van kernwapens vormt een grotere bedreiging voor het NPV dan de onderhandelingen over een verbodsverdrag in VN-verband. Hoe ziet de Minister deze lezing van de verdragstekst?
Het kabinet acht de huidige verwijzingen naar het NPV in de concepttekst onvoldoende om te garanderen dat het kernwapenverbod geen ondermijnende uitwerking kan hebben op het bestaande regime. Daarin is Nederland ook zeker niet het enige land. Een voorbeeld is de verwijzing naar verificatie door het IAEA, die door de concepttekst aan een lagere standaard wordt verbonden dan die onder het NPV. Nederland zal zich in New York inzetten om de tekst op dergelijke punten aanmerkelijk te verbeteren.
Zie voor het overige ook het antwoord op vraag 23.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of hij zich bij de tweede onderhandelingsronde gaat inzetten voor het (verwerven van) steun aan een verdragstekst die ieder gebruik van kernwapens strijdig verklaart met het humanitair oorlogsrecht. En indien dit het geval is, zou de tekst dan ook het beginsel van onderscheid moeten benoemen?
Zie het antwoord op vraag 23.
Immers andere wapens die ook geen onderscheid kunnen maken tussen burgers en strijders, burgerobjecten en militaire doelen zijn op eenzelfde manier expliciet verboden. Nederland heeft in dit verband verschillende verdragen ondertekend en ondersteund, zoals het Landmijnen Verdrag en het Verdrag inzake Clustermunitie. De leden van de PvdA-fractie lezen de concepttekst zo dat het juist het cruciale belang van het Non-Proliferatieverdrag (NPV) bevestigt en dat men de voorgestelde verdragstekst toewerkt naar het onderwerp en doel van de NPV om de proliferatie van kernwapens te beëindigen en ontwapening van kernwapens teweeg te brengen. Kan de Minister zijn argument dat dit conceptverdrag het NPV zou ondermijnen nader onderbouwen?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 23, 24, en 30.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren leggen de Minister de volgende vragen en opmerkingen voor:
1. De deelname van Nederland aan de eerste ronde onderhandelingen over het kernwapenverbod werd bijzonder gewaardeerd door de deelnemende landen. Tweederde van de wereld (132 landen) deed mee! Alles wijst ernaar dat een ruime meerderheid van landen geschiedenis zal schrijven door op 7 juli te komen tot een definitieve verdrag van het verbod op kernwapens. Hiermee is het wereldwijde kernwapenverbod een feit. Nederland zou moreel leiderschap moeten tonen en zou moeten horen bij de ruime meerderheid die dit verbod gaat steunen. Onderschrijft de Minister dit uitgangspunt? En zo ja, wil hij dat uitdragen.
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 23 en 24.
2. Nederland is ondertekenaar van het Non Proliferatie Verdrag (NPT). Nederland is dus middels artikel 6 verplicht ter goeder trouw te onderhandelen over (nucleaire) ontwapening. Het concept verdrag dat nu voorligt is een Non Proliferatie Verdrag met één groot verschil: de 5 landen die onder het NPT kernwapens mogen bezitten mogen dat niet langer. En dat lijkt ons een heel goed idee. Want het heeft niet gewerkt. Het is immers niet bij 5 kernwapenstaten gebleven. Tijd om een betere norm te stellen. Is de Minister bereid dit te doen? Steun voor het kernwapenverbod ligt in het verlengde van de wens van Nederland om te komen tot een wereld zonder kernwapens. Het kernwapenverbod is een onmiskenbare stap op weg hiernaartoe. De regering geeft nu aan de huidige concepttekst niet te steunen.
Zie hiervoor het antwoord op vraag 25.
3. In zijn brief geeft de Minister aan niet in te kunnen stemmen met een tekst die «niet strookt met onze NAVO-verplichtingen». Laat er geen misverstand over zijn: Daadwerkelijke steun aan het kernwapenverbod zal uiteraard een uitdaging zijn voor Nederland. Ondertekening van het verdrag zou namelijk betekenen dat we met de VS om de tafel moeten zitten om de bilaterale afspraken over de stationering van Amerikaanse kernwapens in Nederland en de nucleaire taak van de Nederlandse luchtmacht te beëindigen. Het is echter van belang om te weten dat steun van een NAVO-land voor het verbod wél mogelijk is. Immers de NAVO heeft zich steeds aangepast aan nieuw internationaal recht, zoals bv het verbod op chemische en biologische wapens. Dat kan nu ook. Is de Minister het met de kern van deze redenering in principe eens: wel en uitdaging, geen harde juridische of anderszins barrières? En is de Minister alsnog bereid zijn standpunt te herzien?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 26.
4. Er zijn al NAVO-lidstaten met nationaal beleid dat deelname aan de kernwapenactiviteiten van het bondgenootschap beperkt, zonder dat het NAVO-lidmaatschap in de weg staat. NAVO-lidstaten als IJsland, Denemarken en Noorwegen hebben hun havens gesloten voor marineschepen die geschikt zijn om kernwapens te dragen. Denemarken, Noorwegen en Spanje laten geen kernwapens op hun bodem toe in vredestijd. Nederlandse steun voor het kernwapenverbod zou niet betekenen dat we geen lid meer kunnen zijn van militaire allianties waar staten met kernwapens onderdeel van zijn. Het NAVO-lidmaatschap kan dus niet als reden worden genoemd om het kernwapenverbod niet te steunen. Ziet de Minister een dergelijke invulling voor Nederland ook weggelegd? Waarom niet? De NAVO heeft zich steeds aangepast aan nieuw internationaal recht, zoals bv het verbod op chemische en biologische wapens. Dat kan nu ook.
Geen enkele van de hierboven genoemde voorbeelden betreft een internationaal verbod op het gebruik van kernwapens.
Nederland heeft in NAVO-verband een kernwapentaak. Met de uitvoering van deze taak is één squadron F-16»s belast. Het kabinet is geen voorstander van een eenzijdig besluit om deze kernwapentaak af te stoten zolang de NAVO een nucleaire alliantie is. Dat zou niet passen bij onze bondgenootschappelijke verplichtingen en afbreuk doen aan de geloofwaardigheid en de positie van Nederland in de discussies over de NAVO-strategie, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de opstelling van andere landen op nucleair gebied.
Zie voor het overige het antwoord op vraag 23.
5. Eerder toonde ons land tijdens de onderhandelingen over andere belangrijke ontwapeningsverdragen ook moreel leiderschap: Nederland wordt bijvoorbeeld nog steeds geprezen voor het verbieden van investeringen in clustermunitie. Bij dit nieuwe historische verbodsverdrag kúnnen we niet achterblijven. Een constructieve en actieve bijdrage aan de onderhandelingen over de definitieve tekst van het kernwapenverbod zal goed passen bij het leiderschap van Nederland op belangrijke ontwapeningsthema’s. Is de Minister het eens met deze beeldvorming en wil hij derhalve het standpunt heroverwegen? En dus deze rol ook op zich te nemen namens Nederland?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 23 en 24.
6. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben begrepen dat de mogelijkheid om Tweede Kamerleden als waarnemer mee te laten gaan naar de onderhandelingen al geruime tijd bekend was. Toch kwam deze mededeling vanuit de kant van de Minister enkele dagen geleden. Kan de Minister aangegeven wat de reden is dat dit zo lang geduurd heeft?
De deelname van de Kamer aan de onderhandelingen hangt samen met Nederlandse inzet. Deze inzet kon niet worden geformuleerd en vastgesteld voordat de ontwerptekst van het verdrag verspreid werd, wat pas op 22 mei jl. gebeurde.
Christenen
Tenslotte verzoeken de leden van de CDA-fractie de Minister met klem om de steeds ernstigere christenvervolging in het Midden-Oosten te adresseren in EU-verband. De christelijke organisaties Open Doors, Served en Middle East Concern hebben op 7 juni jl. het rapport «Understanding the recent movements of Christians leaving Syria and Iraq»(https://www.opendoors.nl/downloads/Understanding-the-recent-movements-of-Christians-leaving-Syria-and-Iraq.pdf) uitgebracht. Daaruit blijkt dat sinds het begin van de burgeroorlog in Syrië, in 2011, naar schatting 50 tot 80 procent van de christelijke bevolking in Irak en Syrië naar het buitenland gevlucht is. De komst van Islamitische Staat (IS) was het «kantelpunt» in een al langer bestaande situatie waarin christenen „hun hoop op een veilige en zekere toekomst totaal kwijt waren.» Ook zou er weinig hoop zijn voor christenen die zich elders gevestigd hebben, op terugkeer. Het Midden-Oosten, zo stellen geïnterviewden, is niet langer een thuis voor christenen.
Is de Minister bereid per brief op het rapport te reageren? Herkent hij zich in de hoofdlijnen van het rapport en de aanbevelingen richting de EU, zoals de oproep tot het registreren van religieuze en etnische incidenten en discriminatie? Is de Minister bereid te erkennen dat christenen wereldwijd de meest vervolgde religieuze groepering zijn? Is hij alsnog bereid te pleiten voor VN-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over de situatie van christenen in Irak en Syrië. Zonder twijfel zijn christenen momenteel een bijzonder kwetsbare groep en is de situatie zeer schrijnend, zoals onder andere beschreven in het genoemde rapport van Open Doors. Dit geldt naast christenen in Syrië en Irak ook voor andere minderheden, zoals Yezidi’s. Het Nederlands beleid voor Irak en Syrië is gericht op alle burgers van alle religies die lijden onder de gruweldaden die daar gepleegd worden.
Het kabinet onderschrijft een inclusieve mensenrechtenbenadering, met aandacht voor alle minderheidsgroepen. Het kabinet is van mening dat een VN-onderzoek zich op bedreigingen en groeiende intolerantie ten opzichte van verschillende groeperingen en minderheden zou moeten richten. Een dergelijk onderzoek kan het kabinet ondersteunen.
Ziet de Minister in dat de radicale islam de voornaamste ideologische grondoorzaak is van de christenvervolging in het Midden-Oosten – reden waarom ook de Kopten in Egypte bedreigd worden? Is hij bereid de misdrijven tegen christenen door jihadisten te omschrijven als etnische zuiveringen, misdaden tegen de menselijkheid en genocide (door ISIS)?
De aanslagen van ISIS lijken deel uit te maken van een strategie die erop is gericht om minderheden te onderdrukken, permanent te verdrijven of te vernietigen. ISIS pleegt op systematische wijze grove mensenrechtenschendingen en hoogstwaarschijnlijk zeer ernstige misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide.
Degenen die zich hieraan schuldig hebben gemaakt moeten daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
Relatie met Turkije
De leden van de D66-fractie wijzen er op dat de relatie tussen de EU en Turkije steeds moeizamer wordt. Tijdens het Vragenuur van 13 juni jl. is daar al over gesproken met de Minister, specifiek in relatie tot het oppakken en aanklagen van de voorzitter van Amnesty Turkije (Handelingen II 2016/17, nr. 86, vragen van het lid Sjoerdsma over het bericht «Heel slecht nieuws uit Turkije. Voorzitter Amnesty Turkije wordt aangeklaagd voor lidmaatschap van een terroristische organisatie». De genoemde leden danken de Minister voor de toezegging om deze kwestie te bespreken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken, evenals zijn toezegging om ook de Minister-President dit aan de orde te laten stellen in de Europese Raad. Kan de Minister in het verslag van de RBZ ook meenemen wat is besloten op dit punt door de RBZ?
De Kamer zal zoals gebruikelijk worden geïnformeerd over het besprokene tijdens de Raad Buitenlandse Zaken.
De leden van de D66-fractie wijzen er op dat de relatie tussen Turkije en Duitsland steeds verder verslechtert. Dit zal ook consequenties hebben voor de relatie tussen de EU en Turkije. Daarom willen deze leden graag weten hoe de Minister aankijkt tegen het besluit van Duitsland om de militairen die gestationeerd zijn op de Turkse basis Incirlik terug te trekken en te verplaatsen naar Jordanië vanwege het feit dat Duitse parlementariërs niet welkom zijn op de Turkse basis. Staan Nederland en andere EU-landen achter het besluit van Duitsland? Kan de Minister toelichten wat de consequenties zijn van dit besluit, zowel voor de strijd tegen IS als voor de relatie tussen de EU en Turkije?
Dit betreft primair een bilaterale kwestie tussen Duitsland en Turkije en geen EU-zaak. Het kabinet vindt het logisch dat Duitse parlementariërs de mogelijkheid moeten hebben om Duitse soldaten in het buitenland te kunnen bezoeken. Dat is internationaal goed gebruik, zeker onder bondgenoten. Het kabinet heeft dan ook begrip voor het besluit dat de Bondsdag heeft genomen in deze kwestie.
De leden van de D66-fractie hebben tevens kennis genomen van de aankondiging van een referendum in Iraaks Koerdistan voor onafhankelijkheid op 25 september 2017. Niet alleen de Iraakse overheid zal niet blij zijn met dit referendum, ook vanuit Turkije kan een sterke afwijzende reactie worden verwacht. De genoemde leden vragen de Minister toe te lichten hoe hij dit aanstaande referendum beoordeelt. Wat is zijn reactie hierop? En kan de Minister ook toelichten wat volgens hem de potentiële gevolgen zijn van dit referendum, zo vragen deze leden.
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die binnen de Koerdische Autonome Regio (KAR) leven over hun relatie met Bagdad. Een onafhankelijkheidsreferendum is evenwel op dit moment niet opportuun en zou de stabiliteit in Irak niet ten goede komen. Zo zijn er onduidelijkheden over de territoriale reikwijdte van het referendum. Ook bestaan er nog forse uitdagingen in de KAR zelf, zowel politiek als economisch. Een constructieve relatie tussen Bagdad en Erbil is noodzakelijk om de gezamenlijke uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden, ook in context van de strijd tegen ISIS en de situatie post-ISIS. Nederland en de EU brengen deze boodschap ook over bij de Koerdische autoriteiten. Dit is eveneens besproken tijdens het gesprek met vicepremier Talabani van de KAR op 15 juni jl.
Situatie in Marokko
De leden van de SP-fractie vragen, vanwege de hoge urgentie, naar de ontwikkelingen in Marokko. Tienduizenden demonstranten kwamen, ondanks de hitte en de ramadan, afgelopen weekend bijeen in de Marokkaanse hoofdstad Rabat om te demonstreren. Het was een nationale mars uit solidariteit met de Hirak-beweging, die alweer acht maanden van zich laat horen. Er werd gedemonstreerd voor onder andere gelijke rechten en betere sociale voorzieningen in het noordelijke Rif gebied, en ook tegen corruptie. Maar in plaats van het starten van een serieuze dialoog reageren de Marokkaanse autoriteiten met repressie. Meer dan honderd demonstranten zouden al zijn opgepakt. Amnesty International heeft daar onlangs stevige kritiek op geuit, onder andere omdat er tekenen zijn van mishandeling door de politie. Het is de vrees van de mensenrechtenorganisatie dat de demonstranten worden gearresteerd om niets minder dan vreedzaam protest. Kan de Minister reageren op de ontwikkelingen in Marokko en het optreden van de autoriteiten? Wordt dit optreden veroordeeld? Deelt de Minister de vrees van Amnesty International dat bewust vreedzame demonstranten worden opgepakt? Wordt er aangedrongen op vrijlating van de demonstranten? Ziet de Minister mogelijkheden voor Nederland of de EU om een positieve rol te spelen in dit conflict in Marokko?
De politieke situatie in Marokko staat niet op de agenda van de RBZ.
Het kabinet volgt de situatie ter plaatse nauw, mede vanwege de mogelijke gevolgen voor de veiligheidssituatie van Nederlanders in dit gebied en de situatie op het gebied van mensenrechten. In reactie op klachten van slechte en/of gewelddadige behandeling van de opgepakte leiders van de protestbeweging heeft de Marokkaanse regering meteen een onderzoek aangekondigd. Het kabinet ziet uit naar de resultaten van het onderzoek. Verder zijn verschillende NGO’s waarmee de Ambassade regulier contact heeft recent naar het gebied vertrokken om de situatie te monitoren.
De EU-inzet beoogt onder meer bij te dragen aan het wegnemen van de grondoorzaken van de onrust.
De SP-leden vragen de Minister ook te reageren op het recente bericht op NOS.nl dat een Amsterdamse moskee heeft opgeroepen om niet te demonstreren tegen de Marokkaanse overheid. Is er in dit geval sprake van aansturing vanuit het buitenland? Hoe beoordeelt de Minister dit voorval?
Het kabinet heeft vooralsnog op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er in casu sprake was van aansturing vanuit het buitenland.
De leden van de SP-fractie hebben nog een paar opmerkingen over West Sahara, waar tijdens het vorige debat over de Raad Buitenlandse Zaken ook over is gesproken. Ter discussie stond toen het voorstel van de EU tot uitbreiding van de geografische reikwijdte van twee protocollen bij het EU-Marokko-Associatieakkoord tot de door Marokko bezette Westelijke Sahara. In het verslag van de vorige bijeenkomst van de Raad is daar niets over terug te lezen. Kan de Minister de Kamerleden bijpraten? Wat is hierover besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken? Wat is nu de gang van zaken in Brussel? Wanneer volgt besluitvorming op dit punt? Hoe wordt gewaarborgd dat een eventueel besluit in lijn is met het internationaal recht?
Op 29 mei heeft de Raad ingestemd met het mandaat voor onderhandelingen tussen de EU en Marokko over de uitbreiding van de geografische reikwijdte van twee protocollen (oorsprongsregels en import) bij het EU-Marokko Associatieakkoord tot de Westelijke Sahara, opdat goederen uit dat gebied ook onder gunstig tarief de EU kunnen worden ingevoerd. Zoals aangekondigd in de Geannoteerde agenda voor de RBZ van 15 mei jl. en besproken tijdens het AO RBZ op 10 mei jl. heeft Nederland er bij de EU-instellingen op aangedrongen dat het onderhandelingsmandaat volledig in overeenstemming dient te zijn met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, en in het bijzonder dat rekening wordt gehouden met de belangen van de oorspronkelijke bevolking. Het door de Raad besloten onderhandelingsmandaat is volledig in overeenstemming met de Nederlandse inzet. De juridische dienst van de Raad heeft bevestigd dat het mandaat volledig conform de uitspraak van het Hof is. Het is nu aan de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger om hierover te onderhandelen met Marokko. Het is nog onduidelijk hoe lang dit zal duren en wanneer besluitvorming zal plaatsvinden over aanpassing van de protocollen.
Zoals toegezegd zal het kabinet u op de hoogte houden van ontwikkelingen op dit dossier.
Tijdens het vorige debat speelde ook de kwestie van het importeren van grondstoffen uit de door Marokko bezette West Sahara. Concreet ging het om strooizout, wat kennelijk door de Nederlandse Zoutbank is geïmporteerd. De voorganger van deze Minister antwoordde een paar jaar geleden dat Nederland het zakendoen in het gebied van West Sahara ontraadt. De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven of dat nog altijd het standpunt van het kabinet is en of dat betekent dat er contact is opgenomen met de importeur in Nederland van het strooizout om deze hierop aan te spreken? Als dat laatste niet het geval is, kan dan worden toegelicht waarom de importeur niet is aangesproken?
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Wel waarschuwt de Nederlandse regering bij het doen van investeringen en zaken in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad, zoals aangegeven op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Hierbij wordt gewezen op risico’s en voorwaarden. Het is van belang dat opbrengsten van dergelijke activiteiten ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking. Die bevolking moet dus ook adequaat betrokken worden. De rijksoverheid voert tevens een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)-beleid. Bepalingen over conflictgebieden van de VN, de Raad van Europa en de OESO zijn hierbij maatgevend. Er is niet geconstateerd dat sprake is van overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving.
Overige
De leden van de D66-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om met de Minister van gedachte te wisselen over de omstreden NGO-wet die zeer recentelijk is aangenomen in Hongarije. De genoemde leden willen graag van de Minister weten hoe hij deze NGO-wet beoordeelt. Tevens vragen deze leden de Minister of hij bereid is dit op te brengen tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken en het ongenoegen namens Nederland, eventueel met gelijkgezinde landen in de EU, kenbaar te maken aan de Hongaarse collega.
Het kabinet is zeer bezorgd over de wet buitenlandse financiering van non gouvernementele organisaties. Daarom heeft het kabinet het verloop van de behandeling van het wetsvoorstel in Hongarije op de voet gevolgd, zoals ook aangegeven in beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp van 11 mei 2017.4 Verschillende partijen, zoals het Hungarian Helsinki Committee en de Hungarian Civil Liberties Union, hebben hun zorgen geuit over de mogelijke gevolgen van de wet op ngo’s. Voordat het tot een stemming kwam over het wetsvoorstel in Hongarije heeft Nederland samen met andere landen, waaronder enkele EU lidstaten, er bij de Hongaarse autoriteiten op aangedrongen om allereerst een opinie van de gezaghebbende Venetië Commissie van de Raad van Europa af te wachten en rekening te houden met eventuele aanbevelingen daarin. Hongarije heeft daaraan gehoor gegeven en heeft de wet op enkele punten aangepast, waarna het parlement alsnog met de wet heeft ingestemd. Met de aanpassingen is slechts ten dele aan de bestaande zorgen tegemoetgekomen. De Europese Commissie heeft daarom aangekondigd de wet te zullen beoordelen op verenigbaarheid met Europese regels op het gebied van de interne markt en met het EU Handvest van de Grondrechten. Ook het Europees Parlement heeft een resolutie aangenomen waarin het kritiek uit op de ontwikkelingen in Hongarije. Het kabinet blijft bezorgd over de retoriek die de Hongaarse regering bezigt rond het maatschappelijk middenveld en zal de bevindingen van de Commissie actief monitoren.
Eveneens vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de situatie in Egypte. Temeer omdat ook in Egypte recentelijk, namelijk op 24 mei jl., een wet is aangenomen die het functioneren van NGO’s flink belemmert. De bewegingsvrijheid voor NGO’s in Egypte staat namelijk onder grote druk, wat ook te zien is aan de vele arrestaties van NGO-medewerkers en mensenrechtenactivisten. Tijdens eerdere bijeenkomsten van de RBZ stond Egypte op de agenda. Ditmaal is dit niet het geval. Desondanks vragen de genoemde leden de Minister of hij deze kwestie op de agenda wil zetten en dit punt van de omstreden NGO-wet bespreekbaar wil maken. Wil de Minister zich inzetten voor een sterkere veroordeling van deze wet namens de EU dan nu het geval is? Kan vervolgens ook verslag worden gedaan van de inzet en resultaten op dit punt, zo vragen deze leden.
Egypte staat niet als zodanig op de agenda van de RBZ.
Het Kabinet deelt de zorgen over de NGO-wet. De reglementen voor implementatie moeten nog worden gepubliceerd, maar het is reeds duidelijk dat de nieuwe wet in grote lijnen hetzelfde is als de restrictieve versie die in november jl. door het Egyptische parlement werd aangenomen. Het Kabinet is bezorgd over een mogelijke verdere verkleining van de reeds geslonken maatschappelijke ruimte, terwijl een levendig maatschappelijk middenveld cruciaal is om tot inclusieve ontwikkeling te komen en om de voedingsbodem voor radicalisering en extremisme te verkleinen.
Mede op aandringen van Nederland is er op 31 mei jl. reeds een EU-verklaring uitgegaan waarin wordt gesteld dat de controversiële wet ook gevolgen zal hebben voor de EU-hulp aan Egypte. Daarnaast is het vooral van belang dat de situatie besproken wordt met Egypte zelf. Een Associatieraad is hiervoor het meest geëigende forum. Hoewel hiervoor nog geen datum is vastgelegd door de Hoge Vertegenwoordiger, zal Nederland pleiten voor agendering van dit onderwerp en een kritische dialoog.
Voorts worden de Nederlandse zorgen ook op bilateraal niveau uitgesproken. Ook gaat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Egypte in gesprek met NGO’s die in Egypte actief zijn om de gevolgen te bespreken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-1764.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.