21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1373 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2014

In vervolg op mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg 24 april jl. over de Raad Buitenlandse Zaken Handel («RBZ Handel») op 8 mei a.s. doe ik u hierbij een brief toekomen over de onderhandelingen tussen de EU en Canada inzake een vrijhandelsakkoord (Comprehensive Economic Trade Agreement, CETA).

Algemeen

De EU onderhandelt sinds 2009 met Canada. Op 18 oktober 2013 bereikten de EU en Canada een principe-akkoord. In dit (voorlopige) resultaat komen de voor Nederland belangrijke punten goed tot uitdrukking. Uw Kamer is hiervan op de hoogte gesteld bij brieven van 17 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1371) en 6 november 2013 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1301).

Op basis van het principe-akkoord wordt sinds oktober gewerkt aan de laatste technische details. De onderhandelingen zijn in de allerlaatste fase beland en zijn vrijwel gereed. De openstaande punten hebben hoofdzakelijk betrekking op de onderdelen diensten, investeringen en landbouw (markttoegang). Naar verwachting zullen Commissaris De Gucht en de Canadese handelsminister Fast op 7 mei a.s. overeenstemming bereiken over deze punten. Omdat de RBZ Handel een dag later plaatsvindt, heeft de Europese Commissie aangegeven tijdens het Handelspolitieke comité op 25 april jl. dat de Europese ministers van Buitenlandse Handel nog niet om instemming zal worden gevraagd. Wel zal de Raad de laatste stand van zaken bespreken.

Aard van het akkoord

Onderdelen op het gebied van diensten en investeringsbescherming, die in CETA zijn opgenomen, vallen – volgens een meerderheid van de Lidstaten (waaronder Nederland) – onder de competentie van de Lidstaten. Dit betekent dat dit handelsverdrag aan alle nationale parlementen van de Lidstaten ter goedkeuring moet worden voorgelegd. De Europese Commissie is echter van mening dat CETA onder de exclusieve competentie van de EU valt en daarom alleen door de Unie (Raad en Europees Parlement) goedgekeurd hoeft te worden. Mogelijk zal deze vraag worden voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie. Totdat het Hof van Justitie over deze kwestie geoordeeld heeft, gaat Nederland er in ieder geval van uit dat conform bestaande praktijk CETA een zogenaamd «gemengd akkoord» is dat door zowel de EU, als de Lidstaten geratificeerd moet worden.

Vervolgstappen

Indien Commissaris De Gucht en de Canadese handelsminister Fast een definitieve tekst 7 mei a.s. vaststellen en paraferen, worden de onderhandelingen afgesloten. De verwachting is dat kort daarna de uiteindelijke onderhandelingstekst aan de regeringen van de Lidstaten wordt voorgelegd. Na ondertekening door alle partijen, wordt het akkoord voorgelegd aan het Europees Parlement en – bij een gemengd akkoord – ook aan de nationale parlementen van de Lidstaten.

Na de RBZ Handel op 8 mei a.s. zal ik uw Kamer verslag doen van de bespreking in de Raad over CETA. Zoals besproken tijdens het Algemeen Overleg RBZ Handel op 24 april jl., zal ik uw Kamer op het moment dat de definitieve tekst gereed is en aan de Lidstaten wordt voorgelegd, in de gelegenheid stellen om vertrouwelijk kennis te nemen van het definitieve onderhandelingsresultaat.

De Minister voor Buitenlandse Handelen Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven