21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1149 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 mei 2012

Hierbij bieden wij u het verslag aan van de Raad Algemene Zaken van 24 april 2012.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Verslag van de Raad Algemene Zaken d.d. 24 april 2012

Op de agenda van de Raad Algemene Zaken (RAZ) stonden twee onderwerpen. Eerst werd gesproken over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU voor de periode 2014–2020 en de beleidsterreinen cohesie en landbouw in het bijzonder. Hierover vond een volledige tafelronde plaats. Vervolgens behandelde de Raad het voorstel voor de algemene Cohesie-verordening voor de inhoudelijke vormgeving van het Cohesiebeleid voor de periode 2014–2020. Deze bespreking werd beperkt tot een klein aantal openstaande discussiepunten.

Meerjarig Financieel Kader

De RAZ voerde een discussie over de door het Deense voorzitterschap opgestelde zogenaamde «onderhandelingsbox». De Raad besprak voor de eerste keer de onderdelen Cohesiebeleid, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de Connecting Europe Facility voor infrastructuur. De andere onderdelen van de onderhandelingsbox (onderzoek, innovatie & onderwijs, veiligheid & justitie, extern beleid en administratieve uitgaven) kwamen tijdens de RAZ van 26 maart jl. al aan de orde.

Voorafgaande aan de RAZ hadden de gelijkgezinde lidstaten (waaronder Nederland) op initiatief van Duitsland een overleg over het verbeteren van de kwaliteit van EU-uitgaven binnen een beperkte begroting. Elementen daarvan zijn een sterkere focus op groei en werkgelegenheid, strengere voorwaarden en betere evaluaties. In hun interventies verwees het merendeel van deze lidstaten hiernaar en beklemtoonden zij nogmaals de noodzaak om tot forse besparingen te komen.

De groep «Vrienden van het Cohesiebeleid» liet een gezamenlijk communiqué circuleren. Deze lidstaten zien het door de Europese Commissie voorgestelde cohesiebudget als een absoluut minimum. Zij vinden dat als er bespaard moet worden op de EU-begroting er naar alle beleidsterreinen gekeken moet worden en niet alleen naar het Cohesiebeleid.

Bij de discussie over het Cohesiebeleid ging de aandacht van de meeste lidstaten uit naar de voorstellen voor een nieuwe categorie van zogenaamde «transitieregio’s». Een aanzienlijk aantal lidstaten sprak zich uit tegen de invoering van een dergelijke categorie. Ook enkele lidstaten die zelf zouden worden aangemerkt als lidstaten met transitieregio’s, wezen dit voorstel van de Commissie af maar drongen wel aan op andere vormen van overgangssteun, zoals een ruim vangnet ten opzichte van de huidige ontvangsten. Er waren ook enkele lidstaten die het concept van transitieregio’s wel steunden.

Staatssecretaris Knapen gaf te kennen te behoren tot de tegenstanders van invoering van een dergelijke categorie alsook dat overgangsregelingen beperkt in tijd en omvang zouden moeten zijn. De staatssecretaris beargumenteerde verder dat het Cohesiebeleid idealiter beperkt moet blijven tot de armste regio’s van de armste lidstaten en dat dus forse besparingen gevonden moeten worden bij de cohesie-middelen voor rijke regio’s en lidstaten. Inhoudelijk drong de staatssecretaris, zoals met de Tweede Kamer besproken, erop aan om bij de verdeling van de resterende middelen voor rijke regio’s meer nadruk te leggen op het behalen van de Europa 2020-doelen voor onderzoek en innovatie.

Er was ook discussie over de diverse voorstellen om de ontvangsten van structuurfondsen te begrenzen. De Commissie stelt in haar voorstel voor dat lidstaten niet meer mogen ontvangen dan 2,5% van hun bruto binnenlands product. Dit om te voorkomen dat lidstaten meer ontvangen dan ze effectief kunnen besteden. Een aantal lidstaten bepleitte een uitzondering op deze regel (namelijk, in gevallen mogelijkheid tot ontvangsten > 2,5% BBP) vanwege de negatieve effecten van de economische crisis op hun BBP. Dit punt is in de onderhandelingsbox opgenomen. Aanvullend is in de onderhandelingsbox de optie opgenomen dat de ontvangsten van lidstaten in de komende periode niet met meer mogen groeien dan een bepaald percentage gerelateerd aan hun ontvangsten in de huidige periode. Nederland is voorstander van het stellen van een dergelijk maximum, omdat dit grote stijgingen in structuurfondsontvangsten tegen gaat. Lidstaten die hierdoor gekort dreigen te worden, lieten weten dat dit voor hen niet aanvaardbaar is.

De meeste lidstaten lieten zich positief uit over de toegevoegde waarde die de Connecting Europe Facility voor infrastructuur kan hebben. De staatssecretaris verwelkomde de sterkere nadruk op infrastructuur in de EU-begroting, maar plaatste kritische kanttekeningen bij de sterke stijging van het budget daarvoor.

Ten aanzien van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid stonden nagenoeg alle lidstaten stil bij de voorgestelde herverdeling van directe betalingen aan boeren. Lidstaten intervenieerden langs voorspelbare lijnen: lidstaten die nu per hectare fors minder ontvangen dan het EU-gemiddelde drongen aan op een ambitieuzere herverdeling. Lidstaten die door de herverdeling minder zullen ontvangen, bepleitten juist het belang van een evenwichtige wijze van herverdelen. Staatssecretaris Knapen gaf in dat verband aan begrip te hebben voor een zekere mate van herverdeling, maar tevens dat, indachtig de motie Van Bemmel, de rekening hiervoor niet te eenzijdig bij een kleine groep lidstaten mag komen te liggen. In lijn met de wensen van de Tweede Kamer verwelkomde de staatssecretaris verder de voorstellen voor vereenvoudiging, modernisering en vergroening van het landbouwbeleid. Met betrekking tot de vergroeningsmaatregelen stelde hij dat deze niet te nauw moeten worden vormgegeven, waardoor beter kan worden aangesloten op lokale omstandigheden en zodoende het effect van de maatregelen kan worden vergroot. Een aantal lidstaten deelde dit standpunt.

Ten slotte kwam tijdens de discussie het voorstel voor macro-economische conditionaliteit aan de orde. In haar voorstel stelt de Commissie voor dat de uitbetaling van fondsen die vallen onder het Gemeenschappelijk Strategisch Kader (het cohesiefonds, de structuurfondsen, het fonds voor plattelandsontwikkeling en het visserijfonds) kan worden opgeschort als een lidstaat zich bij voortduring niet aan de vereisten houdt van onder andere het Stabiliteits- en Groeipact. De staatssecretaris betoonde zich tijdens de Raadsdiscussie groot voorstander van deze macro-economische conditionaliteit en bepleitte, zich daarin gesteund wetend door de opvattingen van diverse Tweede Kamerfracties, dat óók sprake moet kunnen zijn van het korten van fondsen als ultieme maatregel. Ook andere lidstaten spraken steun uit voor het Commissievoorstel. Zoals verwacht, waren veel «Vrienden van het Cohesiebeleid» sceptisch over de macro-economische conditionaliteit.

Het voorzitterschap stelde vast dat op veel onderdelen het krachtenveld nog sterk verdeeld is. Door de diverse besproken opties op te nemen in de onderhandelingsbox wil het voorzitterschap de zorgen van lidstaten een plaats geven, opdat daarover in een verder gevorderd stadium van de onderhandelingen besluitvorming kan plaatsvinden. Het voorzitterschap kondigde aan dat de RAZ van 29 mei a.s. een eerste discussie zal voeren over de gehele MFK-onderhandelingsbox. De elementen die tijdens de RAZ van 26 maart en 24 april jl. werden besproken, zullen dan opnieuw aan de orde zijn.

Cohesie-verordening

De RAZ bereikte een «partial general approach» over de algemene Cohesie-verordening. Dat wil zeggen: een akkoord op specifieke deelonderwerpen van het pakket. Daarbij geldt het principe dat «nothing is agreed until everything is agreed». Aan de orde kwamen de onderwerpen: strategisch programmeren; ex-ante conditionaliteiten; subsidiabiliteit; management & controle; monitoring & evaluatie en grote projecten. De laatste vier onderwerpen kunnen worden samengevat onder de noemer vereenvoudiging en administratieve lasten.

Het belangrijkste discussiepunt in de Raad ging over de wijze waarop een koppeling zou moeten worden gelegd tussen de Europa 2020-strategie en nationale programmering van de fondsen. Aan de ene kant bevond zich een groep lidstaten, waaronder Nederland, plus de Commissie die het voorstel van het voorzitterschap kon steunen om de landen-specifieke aanbevelingen uit het Europees Semester als uitgangspunt te nemen. Aan de andere kant bevond zich een grote groep lidstaten die hun nationale programma’s wilden koppelen aan hun nationale hervormingsprogramma’s, waarover zij meer zeggenschap hebben. Dit zou beter passen bij het meerjarig karakter van de fondsen, aldus deze groep lidstaten. De Raad bereikte over dit specifieke onderwerp geen overeenstemming en zal het opnieuw bespreken tijdens de RAZ van juni a.s.

De staatssecretaris stemde namens Nederland in met het aannemen van de partial general approach op de bovengenoemde onderwerpen, inclusief de ex-ante conditionaliteiten zoals bepleit door de VVD-fractie tijdens het Algemeen Overleg. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, vroeg om aandacht voor vereenvoudiging van regelgeving en het verlagen van administratieve lasten. Mede naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer kondigde de staatssecretaris aan dat het ook in het vervolg van de onderhandelingen goed financieel management en het voorkomen van fraude zal bepleiten. Hij benadrukte voorts het belang van inzet van cohesie-middelen voor innovatie en concurrentiekracht, zoals door diverse Tweede Kamerfracties is bepleit. Het voorzitterschap streeft ernaar om tijdens de Raad van juni a.s. tot een akkoord te komen over de overige onderwerpen uit de algemene Cohesie-verordening.

Naar boven